Dagboek maart 2015

31. mrt, 2015

Het banale kwaad

Voor Hannah Arendt is spreken met elkaar dé wijsgerige activiteit bij uitstek.

Zij geloofde dat we alleen in dialoog met de ander kunnen komen tot een wezenlijk inzicht in de wereld en in onszelf. Dat in het debat meer ruimte is voor het nieuwe, dan wanneer we niet in gesprek zijn met de ander. Zij waarschuwt zelfs voor de onmenselijkheid die zich van ons meester maakt als we onze kritische geest en onze betrokkenheid op de wereld verliezen. Want niet alleen ons contact met die wereld en de anderen gaat ten gronde, het is erger dan dat. Volgens Hannah Arendt leidt dit verlies namelijk bijna zonder uitzondering tot een vorm van barbarij.

Uitwisseling

In het openbare domein worden we niet gehinderd door onze privé-sores en onze vooroordelen, en kunnen we over de mens in zijn algemeenheid van gedachten wisselen. De mogelijkheidsvoorwaarden voor dat gesprek zijn vrijheid, en belangeloosheid. Vervolgens brengen wij zélf die wereld tot stand, door haar het onderwerp van gesprek te maken. Wat daarvoor noodzakelijk is, is een pluraliteit van inzichten. En dan toont zich het belang van de kritische mening die tot stand komt in het gesprek met de ander, maar ook in het gesprek met jezelf: ons eigen inzicht is onze ingang naar de dialoog.

“Eichmann in Jerusalem: A Report on the Banality of Evil” verscheen in 1963 en omvat de neerslag van haar bijdragen voor de New Yorker omtrent het ophefmakende proces van

Otto Adolf (Adolf) Eichmann (Solingen, 19 maart 1906 – Ramla, 31 mei 1962.)

Adolf

Deze Duitse SS-functionaris was een van de hoofdverantwoordelijken voor de massamoord op de Joden. Hij werd in 1960 ontvoerd uit Argentinië, waarna in Israël een proces tegen hem begon in april 1961. In 1962 werd hij door een Israëlische rechtbank als oorlogsmisdadiger veroordeeld en daarop geëxecuteerd door ophanging.

Hannah Arendt, was zelf Joodse, dochter van twee Duitse joodse ouders. Ze diende in 1933 noodgedwongen Duitsland te verlaten nadat ze was opgepakt omwille van haar politieke activiteiten.

Eichmann, die destijds al die Joden heeft laten wegvoeren, is geen monster, benadrukt Arendt. Hij is een brave huisvader, die zich zorgen maakt om het tuinhekje dat niet goed sluit omdat zijn zoontje nu zo maar de weg op zou kunnen lopen. En dat is precies wat haar destijds zo verwonderde: zijn gedachteloosheid. Zijn daden mogen monsterlijk geweest zijn, de man zelf was uiterst alledaags. En zonder de routine van het systeem bleek hij bovendien hulpeloos.

Zou het dan zo zijn dat denken tot de voorwaarden behoort waaronder mensen zich van het kwaad onthouden?

 

Bron: Noor Kuijpers http://www.filosofie.nl/nl/nieuws/21151/doe-mee-aan-de-hannah-arendt-leesclub.html

30. mrt, 2015

Media

De aardbeving was een tijdlang het gespreksonderwerp bij uitstek.

In de tijd van Kant en Goethe speelden de kranten een grote rol in de verspreiding van de berichtgeving en de vorming van de opinie. Iedereen had wel een verklaring voor het fenomeen. “De Godvrezende kwamen geen beschouwingen, de filosofen geen troostgronden, en boetepreken kwam de geestelijkheid niet te kort,” om met Goethe te spreken. De afschuwelijke berichten zaten elkaar op de hielen, en er kwam steeds meer duidelijkheid omtrent de omvang de ramp. “Wellicht heeft de demon van de verschrikking nooit in de geschiedenis zo snel en zo overvloedig zijn huiver over de aarde uitgebreid.”

De knaap

Goethe schrijft hier over zijn vroegere indrukken als kind, in de derde persoon: “De knaap die dit alles herhaald moest vernemen, was niet weinig aangedaan. God, de schepper en behoeder van hemel en  aarde, die ter verklaring van het eerste geloofsartikel zo wijs en genadig werd voorgesteld, had nu Hij de rechtvaardigen met gelijk verderf als de onrechtvaardigen trof, zich hier allerminst van zijn vaderlijke zijde getoond. Vergeefs zocht het jonge gemoed deze indrukken een plaats te geven, wat des te moeilijker was, omdat de wijzen en Schriftgeleerden zelf het over de zin en de betekenis van de catastrofe niet eens konden worden.”

Goethe schrijft dit in 1811 terwijl de aardbeving in 1755 plaatsgreep. Daar zit 56 jaar tussen. Hij probeert die afstand te overbruggen en het perspectief van het kind dat hij ooit geweest is, te herstellen. Het procedé doet een beetje aan Augustinus denken, die dat in de belijdenissen ook graag deed, zich afzetten tegen zichzelf in het verleden.

Nu

Susan Neiman ziet in tegenstelling met de uitbundige reacties op de aardbeving van Lissabon in de zeventiende eeuw, in onze tijd een relatief stilzwijgen omtrent Auschwitz in de wijsbegeerte. “De filosofen waren met stomheid geslagen. Volgens Adorno is stilzwijgen wellicht de enige beschaafde reactie.” In 1945 schreef Arendt dat het probleem van het kwaad het grondprobleem van het intellectuele leven in europa na de oorlog zou worden. Haar voorspelling kwam niet helemaal uit.

Geen enkel groot filosofisch werk behalve dat van Arendt zelf zag het licht en wat er in het Engels, Frans en het Duits verscheen was behept met schroom en angstvalligheid. Historische verslaggeving en ooggetuigenverslagen verschijnen in voorheen ongekende oplagen, maar de conceptuele reflectie hinkt achterop.

Het is moeilijk voorstelbaar dat een catastrofe van de omvang van Auschwitz ongemerkt voorbij ging. Een van de mogelijke verklaring is de onvoorstelbare omvang van de opdracht. Wat in de nazikampen gebeurde was zo absoluut kwaad dat het meer dan enige andere gebeurtenis in de geschiedenis van de mensheid, ons bevattingsvermogen te boven gaat.

29. mrt, 2015

De grote Goethe

Zie ook ons dagboek van februari omtrent de theodicee.

De aardbeving met zijn vele slachtoffers was op zich alleen al een grond om nog maar eens de grondvraag van de theodicee te stellen. Degenen die dachten dat God op deze manier de zondige mensheid wilde straffen, bleven het antwoord schuldig op de vraag, waarom nu net de hoofdstad van een streng katholiek land werd getroffen, dat zich met man en macht, naar de destijds geldende onkritische opvatting, voor de verbreiding van het christendom had ingezet.

Daarbovenop bleek al spoedig dat de oude kerken van de stad bijna allemaal ingestort waren, terwijl de hoerenwijk Alfama grotendeels van het onheil gespaard bleef. Degenen die naar aanleiding van de hoogdag in de kerkelijke kalender naar de mis waren gegaan, werden onder de ruïnes van de gebedstempels bedolven, terwijl degenen die zich terzelfder tijd in Alfama bevonden er met de kleerscheuren vanaf kwamen.

Knaap

Johann Wolfgang von Goethe (Frankfurt am Main, 28 augustus 1749 – Weimar, 22 maart 1832) was een Duits wetenschapper, toneelschrijver, romanschrijver, filosoof, dichter, natuuronderzoeker en staatsman, en de auteur van werken van wereldformaat zoals Faust, Die Leiden des jungen Werthers en Zur Farbenlehre. Ten tijde van de aardbeving was hij zes jaar oud. Later zou hij als rijpe man terugblikken op de verwondering die hij toen als kind gewaarwerd bij het nieuws. “Door een buitengewone wereldgebeurtenis werd de gemoedsrust van de knaap voor de eerste keer ten diepste door elkaar geschud.” Hij heeft het hier in de derde persoon over hemzelf toen hij kind was.

Vervolgens geeft hij de natuurramp weer, als was het een ooggetuigenverslag, al was hi jer niet bij, op basis van de berichtgeving waarover hij beschikte.

Verslag  

“De aarde schudt en beeft, de zee kolkt omhoog, de schepen slaan tegen elkaar, de huizen storten in, de kerken en torens eroverheen, een deel van het koninklijk paleis wordt door de zee verzwolgen, de gebarsten aarde lijkt vlammen te spuwen, want overal ontstaat rook en brand in de ruïnen.” Goethe gebruikt de onvoltooid tegenwoordige tijd, waardoor het heel direct overkomt, alsof je er zelf bij was.

“De vlammen grijpen om zich heen en met hen ook een schaar van misdadigers die in weggestopt waren geweest, en die door het evenement in vrijheid waren gesteld. De ongelukkige overlevenden zijn overgeleverd aan roof, moord en allerlei mishandelingen. Zo vestigt de natuur haar teugelloze willekeur.“

 

 

Afbeelding: olieverf van Joseph Karl Stieler, portret van Johann Wolfgang von Goethe, 1828.

 

28. mrt, 2015

Goed en kwaad

Wat kan Kant kennen?

Immanuel Kant (1724–1804,) destijds nauwelijks 22 jaar oud, reageerde met drie stukken op de aardbeving in Lissabon. Twee daarvan verschenen in het Königsbergse weekblad, ‘Frag- und Anzeigungsnachrichten,’ het plaatselijke advertentieblad zeg maar. De titels vormen meteen het programma: „Von den Ursachen der Erderschütterungen bei Gelegenheit des Unglücks, welches die westlichen Länder von Europa gegen das Ende des vorigen Jahres betroffen hat" en "Fortgesetzte Betrachtung der seit einiger Zeit wahrgenommenen Erschütterungen").

Een derde artikel verscheen omwille van de grote omvang zelfstandig: "Geschichte und Naturbeschreibung der merkwürdigen Vorfälle des Erdbebens, welches an dem Ende des 1755sten Jahres einen großen Teil der Erde erschüttert hat".

Nuchter

Kant, die net dat jaar zijn Allgemeine Naturgeschichte und Theorie des Himmels (1755) in het licht had gegeven, schrijft hier niet slechts als (natuur-)filosoof, maar gaat uit van een nuchtere beschrijving van de voorvallen tijdens de aardbeving, aan de hand van de persberichten waarover hij beschikte. Hij laat de toenmalig bekende verklaringen de revue passeren en was zelf geneigd een chemisch proces als oorzaak van het verschijnsel aan te nemen.

Metafysische speculatie omtrent bovennatuurlijke beïnvloeding wijst hij van de hand, maar de positie van de mens tegenover de ontketende natuurwetten, de onafhankelijk van ons evolueren, hield hem bezig.

Malum

Kant legt daarmee een van de grondvesten voor de wetenschappelijke kennis omtrent aardbevingen, die naar aanleiding van de gebeurtenissen in Lissabon een sterke groei kende.

Kant stelt voor door ons handelen te proberen de gevolgen van de schade te beperken. De aardbeving vormt een malum physicum, een natuurkundig kwaad, dat we niet in de hand hebben, maar we kunnen wel kiezen hoe we met de gevolgen omgaan, en we kunnen proberen ervoor te zorgen dat het zedelijke kwaad, het malum morale, zo gering als mogelijk blijft.

Hij gelooft echter niet dat minder malum morale nu, ertoe zou leiden dat er minder malum physicum in de toekomst ontstaat, zoals de toenmalige moraaltheologen dachten.

Kant maakt hier een duidelijk onderscheid tussen de twee categorieën, die een verschillende oorzaak hebben. Het ene staat los van het ander. Er is geen sprake van bovenaards tussenkomen. Waar het hem om gaat, is op grond van een vorm van holistisch humanisme, blijk te geven van mededogen voor de lijdende mens die het slachtoffer is geworden van het natuurgeweld. Wij mensen hebben de kans en in wezen ook de plicht juist wanneer het om op grond van natuurcatastrofen nauwelijks beïnvloedbaar lijden gaat, het toegebrachte leed zo klein mogelijk proberen te houden. 

 

 

Bron: http://sammelpunkt.philo.at:8080/1545/1/Kant_und_das_Erdbeben_von_Lissabon.pdf

Afbeelding: Immanuel Kant, staalgravure door J.L. Raab, naar een schilderij uit 1791 door Gottlieb Doebler

 

 

27. mrt, 2015

Niet doden

De ontdekking van het kwaad leidt naar de ontwikkeling van het zelfbewustzijn.

In de zeventiende eeuw leidde de discussie over de grote aardbeving van Lissabon tot een moreel onderscheid dat we vandaag - iets te lichtvaardig - als vanzelfsprekend beschouwen: het verschil tussen natuurlijk en moreel kwaad. De schade die natuurrampen aanrichten, door toedoen van fysische wetten, is heel andere koek dan de schade die de ene mens over de andere afroept.

In het laatste geval is het kwaad immers het gevolg van een wilsdaad, op grond van vrije keuze. In dat geval gaat het kwaad gepaard met verantwoordelijkheid en schuld, die individueel, maar vooral ook collectief kan zijn, toch als het kwaad massaal wordt.

Uitbreiding

In het uiterste geval zijn we allemaal medeschuldig.

De schuld van de dader grijpt over naar de omstaanders die niets deden om in te grijpen en dijt uit in latere generaties. We delen allemaal in de sinistere erfenis van de holocaust en de verantwoordelijkheid ervoor, die niet beperkt blijft tot nazifiguren. We mogen ons allemaal de vraag stellen in hoeverre die nalatenschap ons in ons menszijn treft.

Susan Neiman onderscheidt twee fundamentele stromingen in de ontwikkeling van de moderne filosofie. De ene lijn, van Rousseau tot Arendt, meent dat de moraal vereist, dat we het kwaad begrijpelijk maken, terwijl de andere, van Voltaire tot Adorno, met hetzelfde recht van spreken eist dat het kwaad juist onbegrijpelijk zou blijven, en dat op even goede morele gronden.

Locus

Neiman schrijft mooi en meeslepend over de verschillende pogingen die de moderne filosofie in de loop van de geschiedenis ondernam om het probleem van het kwaad onder de knie te krijgen. Er is in de achttiende eeuw een moment geweest dat de naam Lissabon een onheilspellend gevoel opriep, een beetje zoals Auschwitz vandaag. De naam van een plaats die gelijk staat met het verlies van het grondvertrouwen in de wereld, en de teloorgang van de grondslag waarop de ontwikkeling van de beschaving berust.

We mogen daar nu met een stukje weemoed naar terug kijken. Gelukkig die tijd dat een aardbeving het toppunt van het kwaad vormde. De natuurramp stelde de verantwoordelijkheid van God in vraag, maar niet die van de mensheid. Dat is wellicht het grote verschil met wat er in de twintigste eeuw gebeurde.

Auschwitz gebeurde net nadat God was verklaard in naam van een heidense staatsorde die niet hoog met het Christendom opliep. Het gaat in wezen om een atheïstisch regime dat probeert een godsdienst te vernietigen door de aanhangers uit te roeien.

 

Afbeelding: Weergave van de kracht van de tsunami die na de aardbeving optrad.