Ten geleide
TEN GELEIDE
Warempel het zijn er acht geworden in plaats van de zeven.
Het komt omdat Marforio (Chris Coolsma, niet verder vertellen) een inbraak heeft gepleegd.
Dat hebben we nu op plaats vier geplaatst.
De eerste drie sonnetten zijn in de Alexandrijn geschreven, maar vanaf de inbraak van Chris schakelen we over op de amfibrachys vier voeten per regel.
Deze versvoet was de basis van het succes van het toeristenlied ‘Vind de indringer.’
In vergelijking met eerdere zendingen is er nog wat aan geschaafd, hier en daar een woord veranderd, maar grotendeels hetzelfde gebleven zoals het eruit is gerold.
Maalkolk
1. Maalkolk
Gezeten aan de rand van razende gedachten,
Met uitkijk op de baren van een wilde stroom.
Het denken kolkt en kookt in damp en witte stoom,
Met wrakhout drijvend op de losgelaten krachten,
Ten prooi aan samenspel van ontketende machten,
Die losbeukend te keer gaan in een nare droom.
Aan boord of aan de rietkraag van de oeverzoom
Gezeten en het schouwspel van ver te betrachten.
Al is de energie-uitbarsting ook nog zo enorm,
Al dat geweld leidt niet zomaar naar een idee.
Wat heb je aan een woest geworden woordenstorm,
Of een zuidwester op meedogenloze zee?
Je hebt een raamwerk nodig en een vorm.
Een maatstaf en een meetsnoer en een gulden snee.
Ledikant
2. De nacht brengt raad.
Het vederdons des nachts dekt duistere gedachten.
De ledematen worden langzaam en het lichaam loom.
De geest vertraagt en ‘t schermverloop is sloom.
Dan komt er iets dat telkens t’rug keert alle nachten.
Dan komen ze weer opzetten met karrenvrachten,
En kruipen langs de beddenpoten en het chroom,
Van springspiraalmatras , door eigen autonoom
Begeren aangedreven, tot ze rond gaan jachten.
Slechts een is er die vrede sticht in dit gejaag,
Die sluimer brengt en soelaas en vergeten woorden
Geen kommer meer en geen gejammer of geklaag
En het betreden van bezoedelvrije oorden
We mogen hopen dat het alweer lukt vandaag
Het ingebeelde aanrichten van massamoorden.
Kerkbrand
3. Brandstichting
De duisternis onthult onnoembare gedachten
Des nachts word ik een trol, een sinistere gnoom
Kwaadaardig als de woeker van een carcinoom
Geniepig er op uit het leven af te slachten
Met drijvende kadavers in de rode grachten
Al ben ik overdag schijnheilig en wát vroom
Verlies ik in de avondstond mijn valse schroom
En ga op zoek naar schedels en gestroopte vachten
Dan droom ik van een koepelkerkse akoestiek
Die ik met clandestien bezoek kom te vereren
Neem nu pakweg de Koekelbergse Basiliek
Die ik graag in een steekvlam wilde zien verkeren
Een gasbel en een soort ontstekingsmechaniek
Een vuurzee zal het monument geheel verteren
Inbraak
4. Detonatie (Marforio breekt in)
Wij zijn niet zo scheutig met diepe gedachten
Geheimen zijn draaipunten van ons genoom
Al houden wij hen meestal moeilijk in toom
Ze komen naar buiten, daar kan je op wachten
’t Is meestal in bed, in onrustige nachten.
Zo heb ik te Brussel een dromende oom
Die vult monumenten met een condoom
Dat hij opblaast om menigten ruw af te slachten
Nu zult U wel denken, wat drijft deze man?
Wat is dit voor vreemde destructiepsychose?
Waar komen die bloedige moorddromen van?
Mij is het een raadsel, het lijkt mij een pose
Maar misschien komt hij nog met een zelfdiagnose
Hij is per slot arts, die weten daarvan
Watersnood
5. Buiten de oevers
Gedachten bij beken, rivieren en stromen
Wat is dat toch al dat gedicht en gedacht?
Er was lang geen thema dat zo geminacht
Op zoek naar de grenzen, de naden, de zomen
Gelegenheid gaf om eens goed door te bomen
We hebben wat orde in chaos gebracht
We hopen dat u daar een keertje om lacht
Al word u wellicht in de maling genomen
En vraagt u zich af van waar lijkt dit nog op.
Zopas heeft ons nu iets bereikt uit het Noorden,
Het is weeral zoeken naar staart en de kop.
Het is al een tijdje sinds we dat nog hoorden,
Maar het lijkt nog het meest op een baardige mop.
Geen nood, we staan klaar met een dwangbuis en koorden
Trisomie 21
6. Anders-mongolen
Waar gaan we hem brengen denk ik weer aandachtig
Neem pakweg de Stichting voor het Downsyndroom
Dat komt door een stuk dubbelop chromosoom
Hoewel achterop, zijn ze zelden neerslachtig
Zijn vrolijk en blij en vermaken zich prachtig,
Gezellig te samen in dagzorg of home.
Ze drukken zich uit in beperkt idioom,
Al klinkt het voor ons tamelijk fabelachtig.
Zelf voelen ze zich niet zo gehandicapt
Je kunt het hen trouwens maar moeilijk verwijten.
Al zijn ze met een genaandoening behept,
Ze zijn daarom niet voor oersaai te verslijten!
Ze zijn ongeveinsd en hun ziel ongerept,
En hoeven zich niet van facturen te kwijten.
Ontferming
7. De barmhartige slaap
Zo zijn er nog meer van die rare gedachten,
Van elektrocutie met hoogspanningstroom,
Tot kernsplitsing van een gevaarlijk atoom,
En moorden, brandschatten en vrouwen verkrachten.
(Bij voorkeur gehuld in tijdperkklederdrachten.)
Of iemand ophangen aan een prairieboom.
Of een epidemie van miltvuursyndroom.
En wurgen, verstikken, versmoren, versmachten.
En tot ik in slaap val, blijf ik doden tellen,
En zijn het er veel, pas dan kom ik tot rust.
Ja dat is strijk en zet en het is te voorspellen.
De taak is volbracht en voorbij is de lust.
Dan is het gedaan met nog eitjes te pellen.
De grondslaap is daar en ik word onbewust.
Tot slot
8. Slotsom
En waar de gedachten vandaan blijven komen
En of ik dat ben die dat zelf heeft bedacht
Is van geen belang en sla ér dus geen acht
Op, want we vernemen nu, dat we volkomen
aan’t einde zijn en aan het gaatje gekomen.
’T is altijd nog meer dan ik eerst had gedacht,
En het overtreft wat ik er van had verwacht.
Daar zijn we intussen wel achter gekomen;
Het waren gedachten. Het was niet voor echt.
Wij zijn niet van al die granaten en bommen.
En net zoals u vind ik elk geweld slecht,
Al ga ik te keer in mijn knuppelkolommen.
De gesel is krom en de regels zijn recht.
Een huppelsonnet om het slot op te sommen
Meest recente commentaren