Inzending voor de Turing Wedstrijd 2016

1.    Voor Ludwig

Gevonden niet het woord, maar veeleer aangetroffen.

Je hebt een voorstelling van net dat wat je vindt,

Want je hebt jezelf op dat idee vastgepind,

Maar wat je aantreft is telkens onovertroffen.

 

De sof en de ellende valt niet bij te sloffen.

Het leven is een zich vertakkend labyrint.

Dat telkens weer dood loopt, nog voordat het begint.

Met oorlog die steeds op het punt staat te ontploffen.

 

De wereld die ik aantrof, is weer afgeschaft.

De krijg heeft plunderduivels bij de vleet ontbonden,

De vreedzame beginselen gelogenstraft,

 

Het recht op waardig leven keer op keer geschonden.

Hebben wij dan bij de verkeerde boom geblaft?

Of is er iets wat we nog niet hebben gevonden?

 

2.    Gevonden

Gevonden is niet het woord,

Maar veeleer aangetroffen.

Vinden doe je iets wat je zocht.

Er is verlangen aan vooraf gegaan

Aantreffen gebeurt onvoorbereid.

Moet je maar zien wat het is.

Daarom heeft Ludwig Wittgenstein

Het over ‘de wereld die ik aantrof’

En niet over ‘de wereld die ik vond’

Van wat ik vind heb ik een voorstelling,

Van wat ik aantref niet, en wat ik er van vind ,

Van de wereld die ik aantrof,

Dat wil je niet weten.

Verbijsterd door de menselijke wreedheid,

Elke dag een beetje meer,

Verbluft door de goddelijke gulheid,

En dat ook meer en meer.

De pracht van de onoverwinnelijke natuur:

Met zijn planten en dieren,

De vele spinnen in de tuin,

Die blijkbaar veel insecten te eten hebben.

Dat gaat allemaal vanzelf door.

Zonder dat iemand er wakker van ligt

Morgen komen ze de oprit leggen,

En de schanskorven plaatsen.

 

3.    Ode aan Remco Campert

Een jaren vijftig filmpje bracht herinneringen,

Aan de verschoten kleuren van de tijd van toen.

Een boer op klompen in een blauwe boezeroen,

En vrouwen die in klederdracht elkaar verdringen.

 

De dichter mag weemoedig het verleden zingen,

De horzel in de pels van ‘t burgerlijk fatsoen

Kan met het Nu in al zijn goorheid weinig doen.

“De poëzie is de bevestiging van dingen.”

 

Geschiedenis geschreven, veraanschouwelijkt

Met lichtvoetige schreden nadert hij de honderd.

De houdbaarheidsdatum is nagenoeg bereikt.

 

Onthutst een beetje, maar nog niet echt overdonderd

Leeft hij nog zo een beetje, zij het afgezonderd,

En door bewonderaars bijna vergoddelijkt.

 

Hier hoort een verwijzing naar een filmpje bij.

https://www.facebook.com/OnsVerleden/videos/781855681944699/

5 juli

 

4.    Roderwolde

Dichter op de fiets

 

Het lukte niet in Roderwolde,

Maar toen hij nog wat verder bolde,

In een wijd open landgebied,

Zo gauw hij daar het dorp verliet,

En op de fiets het land in rolde,

 

Was daar een beeld dat met hem dolde,

Een zinnebeeld dat zich ontrolde,

Dat hem met heimwee achterliet.

In Roderwolde lukte ’t niet.

 

Er was een zin die rond hem tolde,

En bijna tot een symbool stolde,

Dat hij vergat tot zijn verdriet,

Maar het gevoel verliet hem niet,

Al leek het of het met hem solde.

Het lukte pas na Roderwolde.

5.    Plotsklaps

Onverwacht

 

I

Plotsklaps is daar het onverwachte,

Waar ik onderbewust naar trachtte.

Iets onvoorzien en niet voorspeld.

Niet meegerekend noch geteld,

Is daar ineens het ondoordachte,

 

Het onbekende, ongeachte,

En nooit tevoren aangebrachte.

Iets wat nog nergens is gemeld.

Plotsklaps!

 

Ik die altijd de angst minachtte,

En overal geheid om lachte,

Ben nu tot in het merg ontsteld,

Van huiveringen vergezeld,

En ijzingwekkende gedachten.

Plotsklaps!

 

II

Plotsklaps zijn er de metgezellen,

Die een griezelverhaal vertellen,

Bij voorkeur in de diepe nacht,

In gruweltonen aangebracht.

Je kunt je lot niet afbestellen.

 

Hoor ik de brenger al aansnellen?

Mijn hartritme is niet te tellen.

En ik heb teveel nagedacht

Plotsklaps!

 

Niet te voorzien, niet te voorspellen,

En zonder vooraf aan te bellen,

Staat hij daar in zijn volle pracht.

Daar hebben we dus op gewacht,

En alle weemoed komt opwellen.

Plotsklaps!

6.    Veroordeeld

Uitgesloten

 

I

De kringspier heeft me uitgestoten,

Met pek en veren overgoten.

Ik heb daaraan het lopend schijt.

Zo ben ik heel wat ballast kwijt,

En ik sta op mijn achterpoten,

 

Want ik ben uit de kring gesloten,

En ervan in mijn wiek geschoten,

Terwijl ik op mijn tanden bijt.

De kringspier…

 

Heeft mij uit haar revier gesloten,

Beschimpt, bespuwd en uitgefloten.

Al is het tot hun grote spijt,

En maken ze me geen verwijt,

Zo heeft de beheerraad besloten.

De kringspier!

 

II

Veroordeeld tot de eeuwigheid,

Voor eens, voor immer en altijd,

En eindeloos en onverdroten.

Waarom dat was, is mij ontschoten,

Maar ik was in de minderheid,

 

En het schandaal is uitgedijd.

Het heeft zich overal verspreid.

Tot noodlot van mijn lotgenoten,

Veroordeeld.

 

Tot boetedoening niet bereid,

Heb ik er me bij neer gevleid,

Er mij niet langer aan gestoten,

En tot gelatenheid besloten.

Al ben ik dan ook uitgebreid…

Veroordeeld.

 

7.    Ciel mon mari

 

Ik dacht dat ik warempel in mijn broodje stikte.

Gerookte zalm bereid met kaas van schapenmelk,

Als dronk ik dollekervel uit bittere kelk,

Waarin ik ei zo na, mij nagenoeg verslikte.

 

En in de zure brij mij meer en meer verstrikte,

Want ik zag onverwacht een zinnebeeld hetwelk

Zich openbaarde. ‘t Kon opnieuw herhaald op elk

Moment gebeuren, als ik in zijn ogen blikte.

 

De ogen van een door de wol geverfde wolf.

Dan is het of zich diep opwellingen vergaderen.

Dan is het of van onderuit een hoge golf,

 

Een stroom van lava braakt in de gesprongen aderen.

Zijn blik die mij met al zijn overmacht bedolf,

Terwijl we dichter naar elkander bleven naderen.

 

8.    Uitnodiging voor de reis door de nacht

 

Ga met me mee om door de duisternis te reizen!

Vergezel mij op tocht door crypten van de nacht,

Waarin iets griezeligs verborgen op ons wacht.

Iets ongenoemd. Het ademt gruwel en afgrijzen.

 

Het stolt het aderbloed en doet de huid verijzen.

Die troosteloze weggestoken toverkracht,

Uit diepte peilloos van het al teweeggebracht,

Geschuild in flonkerdonkere kristalpaleizen.

 

Er is geen licht maar wat er wel nog is weerkaatst.

Een ruimte die ontsnapt aan wurggreep van de tijd,

Die buiten elke maat en regel is geplaatst,

 

In alle richtingen oneindig uitgedijd,

En dit heb ik bewaard tot op het allerlaatst:

Aan een onzegbaar personage toegewijd.

 

 

9.    Van God los

In de gemengde wijk is de feestpret bedorven.

Nu was er daar ineens een steile atheïst,

Die vol van zijn na-ijver zich geen blijf meer wist.

De godsdienst heeft het volgens hem verkorven.

 

Hoevelen zijn er niet gesneuveld en gestorven?

Hoevelen in Godsnaam verdwenen of vermist?

Door godsdienstoorlogen en religieuze twist!

We hebben lang genoeg gedoold en omgezworven.

 

Gejuich weerklinkt in goddeloze republieken.

Het moet maar eens gedaan zijn met die dondergod,

Die heel de heilsgeschiedenis hielp te verzieken.

 

Gij dominees, imams en rabbi’s opgerot!

Gedaan met de koran en met de encyclieken!

Applaus van Hitler, Stalin, Mao en Pol Pot.

 

10.                       Laatste bede

 

Ik weet niet hoeveel tijd u heeft?

Niet meer dan een paar ogenblikken!

Een paar secondewijzertikken,

En ’t is weeral voorbij gestreefd.

 

Het leven wordt vooruit geleefd.

We zitten ons een bult te klikken,

En tegen tijdnood aan te hikken,

Maar nu genoeg gepezeweefd.

 

Genoeg gedoold, genoeg gedwaald.

Een diepe adem zij gehaald.

Zo worden we steeds verder door gedreven.

 

En door ons tijdgebrek bepaald

Per uur geteld en uitbetaald

Ik zeg het telkens weer, het duurt maar even.

Doorlezen

21. feb, 2016

U kunt hier doorklikken naar de vorige jaargang, namelijk 2015 onder 'Pasquino' in het websitemenu.