6 Een restaurant in Gooik

Gelukkig die barmhartig zijn, want zij zullen barmhartigheid ondervinden. 


Zarah Leander  Wunderbar, wunderbar! 


What a perfect night for love, 
Here am I, here you are, 
Why it's truly wunderbar! 


Decor

Een herberg in het welige Vlaamse landschap ten Westen van Brussel. Mosselen met friet.

Zesde bedrijf

6.1 Concilie


6.1.1 Frans en Gonda

Frans knikkebolt en dommelt in aan tafel.


G: Ik ben opgegroeid in de kerk van voor het concilie. Met wat we nu weten was dat toch een bekrompen en schijnheilige club. Je zou toch mogen verwachten dat er van een kerk van Christus enig enthousiasme uit gaat. Maar nee, afgunst en nijd was het. Sociale controle. Benepenheid.
Frans wordt wakker.
F: Waar waren we gebleven? De kerk van vandaag wordt gelouterd door haar tegenspoed. Ze heeft al veel van haar macht verloren. 
G: Het werd eens tijd. 
F: Het gaat me ook niet om de kerk, maar om het Woord Gods. 
G: De kerk heeft zich veel te verwijten. 
F: Het is en blijft een menselijke instelling, die blootstelt aan menselijk falen. Het gaat me veeleer om de boodschap. In dit geval de Blijde Boodschap. 
G: Toch niet om vrolijk van te worden?
F: Het is een manier om te ontdekken wat ons drijft. Als wij onze drijfveren beter kennen, dan kunnen we die ook beter beheersen, en dientengevolge ons leven sturen.
G: Ja maar hoe?
F: In welke richting dat moet gebeuren, dat kunnen we voor een stuk zelf bepalen. Als je kunt kiezen, dan neem je toch het beste? 
G: Ja.
F: Wat kan er dan beter zijn dan te kiezen voor God die onze Vader is, en voor onze vriend Jezus, en dat ze ons met hun beiden mogen  verlichten met de Heilige Geest.
G: Het klinkt allemaal heel mooi, maar word ik er wijzer van? Als ik kijk naar wat de kerk in mijn leven heeft betekent, dan zie ik alleen maar vooroordelen en beperkingen. 
F: Dat zijn menselijke beperkingen en vooroordelen. Wie durft beweren dat hij in de naam van God mag spreken?
G: Van de kerk komen we voornamelijk te weten wat je allemaal niet mag doen. Er zijn zoveel struikelstenen: masturbatie, homoseksualiteit, echtscheiding, abortus. Om er nog maar een paar te noemen. 
F: Rome mag van alles beweren, maar dat is niet belangrijk. Wij, pastoors, staan in het veld, en we luisteren naar iedereen. Wij horen zulke verhalen aan, en we vernemen met ontzag en eerbied welke moeilijke keuzes mensen soms moeten maken. Wij hebben daarover niet te oordelen. 
G: Maar neem nu abortus. Een vrouw die abortus pleegt, die wordt door de kerk toch veroordeeld?
F: Het is een zonde, maar de kerk biedt ook de gelegenheid die zonde te biechten en de absolutie te ontvangen, mits het volbrengen van een penitentie.
G: Zou u mijn biecht willen horen?
F: Wanneer u dat wenst.
G: Ik zal erover nadenken. 


6.2 Die van hierboven


6.2.1 Erik en Gonda

E: Maar aan de andere kant. Heb je toch niet een beetje geestelijke rust gevonden?
G: Ja dat is waar. Zolang die van boven me met rust laat. 
E: Je bedoelt je schoonmoeder. 
G: Na het avondnieuws op de televisie hoor ik haar meestal niet meer.
E: Is het nog altijd koude oorlog tussen jullie?
G: Ze heeft me jarenlang op de zenuwen gewerkt. Ik hou niet van vrouwenpraat om te beginnen. 
E: Het Rijk der Vrouw.
G: Heeft u dat ook gekend, dat duffe vrouwenblad?
E: Wij waren daar op geabonneerd in mijn jeugd.
G: Ik huiver ervan, van die vrouwenbladen.
E: Je bent me er een eentje.
G: Ik ben altijd liever met mannen omgegaan, als gelijke, niet om onderdanig te zijn, maar om méé te kunnen praten. Als ik zie wat vrouwen tegenwoordig allemaal mogen en kunnen. 
E: Het is een van de weinige dingen die ten goede veranderd zijn in de twintigste eeuw.
G: Daar konden wij in onze tijd alleen maar van dromen. Ik vind het goed voor de vrouwen van vandaag, en ik gun het hen, maar ik kan een licht gevoel van afgunst toch niet bedwingen. 
E; Ik begrijp dat.
G: Zonder de oorlog was ik wellicht zo een vrouw geworden; bevrijd, met een eigen inkomen op basis van zinvol werk. 
E: Wil iedereen dat niet?
G: Ik was niet voor poetsvrouw bestemd, maar ik ben het toch geworden, een tijdje, zo lang als nodig, omdat we de centen nodig hadden en omdat er niets anders te krijgen was voor foute mensen zoals wij.
E: De tijden zijn veranderd.
G: In de apotheek heb ik de kans gezien me op te werken, maar het bleef een slecht betaalde baan, al nam ik al het werk uit handen van de apothekeres, ons madame.
 E: U kunt toch wat.
G: Uiteindelijk kwam het zover dat de apothekeres zich de helft van de tijd niet meer liet zien. Ze zou moeten aanwezig zijn, maar ze was dat meestal niet. Ze zat altijd aan de kust, in de mondaine badstad Knokke, als het de Côte d’Azur niet is.
E: Die maakt zich ook niet moe zeg.
G: Ik deed er alles, het onthaal, het uitreiken van de geneesmiddelen, de pillen en zalven klaarmaken als het om voorgeschreven bereidingen ging.


6.3 Verwijten


6.3.1 Irma en Gonda

I: Komt die pastoor hier nog altijd?
G: Ja, heb je er iets tegen?
I: Schaam jij je niet ’s avonds in je eentje mannen te ontvangen, ook al is het een priester. En helemaal als het een priester is.
G: Maar moeder ik ben godbetert boven de zestig? Dan mag een vrouw toch een man ontvangen?
I: Walter is nog geen jaar dood. Ik heb wel gezien hoe jij je optut voor je afspraakjes. 
G: Waar bemoei jij je mee zeg. 
I: Trouwens die dokter die komt hier ook nog altijd. Die ging toch stoppen met dokter zijn?
G: Wel, bij mij komt hij nog altijd. Hij komt elke week een boterham eten.
I: Zo begint dat dan, met eten geven. 
G: Ik mag toch nog de pastoor en de dokter ontvangen?
I: Je bent altijd eigenwijs geweest, en je hebt altijd de goede zeden aan je laars gelapt. 
G: Mens ga terug naar je eigen appartement. Je hebt hier niets meer te zoeken. 
I: Dat geeft toch geen pas dat jij je op jouw leeftijd nog altijd opmaakt als een jonge vrouw.
G: Hij is een priester verdorie.
I: Juist daarom, omdat hij priester is. Jij bent erop uit zijn priesterkleed te besmeuren en hem onwaardig te maken het altaar te naderen. 
G: Wat heb jij een zieke verbeelding zeg. Ik kan het niet geloven. 
I: Gedraag je zoals een weduwe, zoals ik altijd heb gedaan. 
G: Om dan te worden zoals jij, een zuurpruim die alleen maar kankert, de hele dag door.
I: Er is maar een manier om een fatsoenlijk leven te leiden. Nadat mijn man overleden is, heb ik nooit een man bekeken of gewenst. 
G: Ja, daar ben je trots op.
I: We hadden trouwens al jaren geen betrekkingen meer toen hij nog leefde. 
G: Het gaat me niet om de betrekkingen. 
I: Nu Walter dood is, zijn jij en ik nog over.
G: Ja het is gruwelijk. 
I: Trouwens die pastoor van jou die zit met een andere vrouw in Lourdes.
G: Wat?
I: Ja met Martha en een groep van vrouwen uit de parochie.
G: Ja, die zijn daar op bedevaart, dat weet ik. 
I: Of die Martha mee is, alleen maar om paternosters te lezen, dat weet ik niet.

6.4 Jaloeziescène


6.4.1 Frans en Gonda

G: Hoe was het in Lourdes?
F: Fijn. Ik heb daar voor jou gebeden. 
G: En die vrouw, die is ook mee naar Lourdes gegaan, zeker?
F: Welke vrouw bedoel je?
G: Die Martha van de parochie, waar je ’s zondags wel een keer gaat eten. 
F: O ja, die Martha, ja die is meegegaan naar Lourdes. 
G: Heeft u een fijne tijd beleefd met haar?
F: Nou niet bepaald met haar. Waarom wenst u dat te weten?
G: Terwijl u weg was, kon ik aan niets anders denken, dan dat zij daar bij u was.
F: Het was een groepsreis van de parochievrouwen. U was welkom om mee te komen. 
G: Niemand heeft mij gevraagd. 
F: U wist toch van tevoren dat ik zou gaan. Ik heb het u verteld. Ik heb u gevraagd of u wilde. Weet u dat niet meer?
G: Ik wist toen niet dat zij mee zou gaan. Trouwens ik kan met die vrouwen niet omgaan. Ik heb een keer een busreisje met hen meegemaakt, naar Banneux. Hoe die me bekeken, toen ik de bus opstapte.
F: Hoe bedoelt u?
G: Ja, hoe die vrouwen mij bekeken. Vrouwen zonder make-up en zonder oorbellen. Koffiekletstijgers. Boerinnen zijn het. Met alle respect voor de boerenstiel.
F: U trekt wel fel van leer.
G: Ik zag de afkeuring in hun ogen. Mijn lippenstift, mijn hoge hakken. 
F: Het zijn eenvoudige vrouwen van de parochie.
G: Boerinnen zijn het. Het Rijk der Vrouw. Een geestelijk niveau ter hoogte van de madelieven. 
F: Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is. 
G: Die Martha, die praat alleen maar over u. 
F: Ik moet zeggen dat ze heel aardig is voor mij. Ze doet heel wat voor de parochie. 
G: Ja, en dat doe ik niet natuurlijk. 
F: Dat is niet wat ik bedoelde te zeggen.

6.5 Overlijdensbericht


6.5.1 Walter, Erik en Gonda

W: Ge weet wat u te doen staat.
G: Dat zei hij terwijl hij zijn jas aantrok en zijn hoed opzette om uit huis te gaan. 
E: Scheelt er iets?
G: Ik heb gehuild toen ik onlangs per toeval in de krant het overlijdensbericht van Geert Vandermeeren las. Hij is een jongen die ik heb gekend, voordat ik getrouwd ben. 
E: Was je verliefd?
G: Er waren prille toenaderingspogingen, om het zo maar te noemen. Door toedoen van de oorlog is er niets van gekomen. Ik heb er een mooie herinnering aan. Hij was een goede jongen.
E: Laat me raden. Je had je woord gegeven.
G: Al die jaren heb ik niets meer van hem vernomen, maar ik heb nog vaak aan hem gedacht.
E: Is hij in uw hoofd blijven spelen?
G: Ik zat altijd maar te mijmeren, hoe het geweest had kunnen zijn als ik met die man had mogen trouwen, en niet met Walter. 
E: Maakt u dat verdrietig?
G: Wat me echt aan het huilen bracht is, dat ik uit de rouwadvertentie in de krant te weten ben gekomen dat Geert, met de vrouw met wie hij getrouwd is, vijf kinderen had, die ook allemaal weer getrouwd zijn. Toen ben ik ingestort.
E: Door wat geweest had kunnen zijn.
G: Ik kan me niet beletten na te denken over hoe mijn leven eruit had kunnen zien, als ik in de plaats van Walter met deze Geert Vandermeeren was verder gegaan. 
E: Ja, wat als?
G: Ik had een gezin kunnen hebben. Zelf heb ik geen kinderen. Ik heb nooit een kind gehad. Daar heb ik veel spijt van. Dat is mijn groot verdriet.
E: Was dat niet uw eigen keuze?
G: Die eerste jaren na de oorlog en in het begin van de jaren vijftig was er geen sprake van dat ik een kind zou krijgen, gezien de penibele omstandigheden. In die tijd waren er geen voorbehoedmiddelen. 
E: Het was behelpen. 
G: Om u de waarheid te zeggen: ik ben twee keer zwanger geweest. De eerste keer was in een tijd dat we echt niet een kind konden hebben, in de jaren vijftig, toen we net weer aan het omhoog klauteren waren na de repressiejaren. 
E: Het was vast toen niet vanzelfsprekend om een zwangerschap te beëindigen. 
G: De tijden waren schijnheilig, maar ik wist in Gent een gynaecoloog te vinden die wilde helpen.
E: Heeft u daar nu spijt van?
G: Het kon niet anders. De tweede keer was veel erger. Ik vertelde Walter dat ik zwanger was. Hij wilde er niet van weten. 

6.6 Ge weet wat u te doen staat.

6.6.1 Gonda en Walter 

G: Ik moet u iets vertellen.
W: Zeg het maar.
G: Walter. Ik ben in verwachting. 
W: Ah, maar dat gaat niet. Ben je zeker?
G: Ik heb een zwangerschapstest gedaan in de apotheek. 
W: Nu ja, het gaat niet. We hebben andere plannen. 
G: Maar Walter.
W: Ik heb juist een nieuwe auto gekocht. We kunnen ons geen kind permitteren. Ge weet wat u te doen staat.

6.6.2 Gonda en Erik

G: Hij nam zijn hoed en weg was hij. Ge weet wat u te doen staat. Ja, ik wist wat mij te doen stond. Ik heb het gedaan. Van hem kreeg ik daarbij geen ondersteuning of hulp en zijn moeder mocht het niet weten.
E: Moest u dat helemaal alleen gaan doen?
G: Het was een taboe in die jaren. Het was verboden en strafbaar de zwangerschap af te breken.
E: Werd daar niet over gepraat?
G: Walter was een heiden. Een atheïst. Hij geloofde nergens in, maar zijn moeder is nog streng katholiek. 
E: Het mocht niet, maar het gebeurde toch. 
G: Ik heb gezwegen. Het was beter dat ze er niets van wist. Abortus. Het is iets wat vrouwen deden in de duisternis, en de mannen besteedden er geen aandacht aan. 
E: Neemt u het hem dat kwalijk?
G: Ik neem hem dat diep hartsgrondig kwalijk. Ik voelde me in de steek gelaten.
E: Sorry. Ik zie dat het u diep aangrijpt.
G: Ik werd weggeworpen als een stuk vuil. 
E: Ik vind het bijzonder pijnlijk voor jou.
G: Ik heb dat verzwegen al die jaren, maar ik heb het nooit vergeten. Ik heb mijn verdriet ingehouden. Pas nu kan ik er om huilen, ook al door het overlijdensbericht in de krant omtrent Geert Vandermeeren.
E: Nu komen de tranen pas los.


6.7 Gebed van Frans


6.7.1 Frans en Gonda

F: God geef ons kracht, om elke dag ons offer te volbrengen. Gij zijt met ons in het midden van onze dagelijkse zorgen. 
G: Amen.
F: Uw licht is een lamp voor onze voeten op weg in de duisternis. Schenk Gonda de genade van uw vergiffenis en verlicht haar pad.
G: Amen.
F: Het gaat erom dat we liefgehad hebben, veel meer dan dat we liefgehad zijn.
G: U heeft mooi praten. Mijn leven heeft geen enkele zin gehad. 
F: Je hebt goed voor Walter gezorgd. 
G: Dat was alleen maar op het laatste. Misschien de mooiste maanden van ons huwelijk. 
F: Het toont aan wat voor een warme mens jij bent.
G: Als mens heb ik gefaald.
F: Nee, Gonda. Jij hebt je best gedaan. 
G: Ik heb de verkeerde keuzes gemaakt.
F: Dat weet je ook alleen maar achteraf. 
G: Als ik het leven van andere mensen zie, dan kan ik het mijne alleen maar als mislukt beschouwen. 
F: De mens oordeelt misschien zus of zo, maar God oordeelt volgens mij helemaal anders.
G: Ook God heeft mij in de steek gelaten. 
F: Dat is alleen maar schijnbaar zo. Ik geloof in een God die ons in hart en nieren kent. 
G: Ik ben mijn geloof verloren. 
F: Het is niet dat ik je van iets anders wil overtuigen. Ik kan alleen maar getuigen van mijn geloof. Je kunt nooit iemand overtuigen die het zelf niet voelt.
G: Ik heb er niets tegen, als er mensen zijn die zeggen dat ze wel nog geloven. Ze mogen dat doen. Maar ik kan het gevoel niet delen.
F: Het geloof biedt een manier om reeds tijdens dit leven op aarde, proberen in onszelf te zien, wat God in ons ziet. Zoals ik probeer jou te zien door de Goddelijke bril.
G: En lukt het?
F: Er zit een goddelijke vonk in jou, zoals in ieder van ons. 
G: Ik verga van eenzaamheid en eindeloos verdriet.
F: Wat je ook moge denken, je bent niet alleen.

Doorlezen

23. jan, 2016

Ziekenhuis

Om door te gaan naar het volgende en laatste bedrijf, gelieve op de titel te klikken.