Intermezzo
Net niet
Een sumoworstelaar in een Peugeootje
Slachtoffer van publiciteit
Te veel lettergrepen net geen haikoe.
Ten geleide tweede helft
Maagden
Zie ook onder Onbevlekte Ontvangenis, niet te verwarren met de heruitgevonden maagdelijkheid van Maria, noch met de onbesliste aard van Christus: Geboren, niet Geschapen, volgens het Credo. Het gebeurt waar u bij bent! De hele schepping is aan voorvallen en verval onderhevig, maar Hij kwam langs met een sierlijke wijnfles.
Uit de profeet Jesaja
58, 6-8a
Zo spreekt de Heer :
'Is dit niet het vasten dat Ik verkies:
misdadige ketenen losmaken,
de banden van het juk ontbinden,
de verdrukten bevrijden,
en ieder juk breken ?
Is het niet: je brood delen met de hongerige,
onderdak bieden aan armen zonder huis,
iemand kleden die naakt rondloopt,
je bekommeren om je medemensen ?
Dan breekt je licht door als de dageraad,
je zult voorspoedig herstellen.'
Uit de profeet Jesaja
62, 4 + 5b
Men noemt je niet langer Verlatene
en je land niet langer Troosteloos oord,
maar je zult heten Mijn verlangen
en je land Mijn bruid.
Want de Heer verlangt naar jou
en je land wordt ten huwelijk genomen.
Zoals de bruidegom zich verheugt over zijn bruid,
zo zal je God zich over jou verheugen.
Hafiz de bewaarder
Op het einde komt een sonnet over de Perzische dichter Hafiz (ca 1325-1394 AD). Zijn naam betekent ‘bewaarder.’ De wijn is bij hem een metafoor van de liefde. Een gedicht met twee ingebedde citaten.
Februari tweede helft
16. Het lijdenschappelijke kruis
De minste smart der maagden was niet al het wachten.
Verbeidden zij de uitblijvende bruidegom,
Nieuwsgierig naar de grootte van zijn vorstendom,
Gespannen drukten zij hun ingewandenklachten
Zijn Komst zou al de krampen met Zijn zalf verzachten.
De maagden spraken niet en bleven stil en stom,
Terwijl het kwik naar ongekende hoogten klom.
Zo konden zij nog lang de Heer die Komt betrachten.
De maagden onversaagd, de geilen en de kuisen.
Zij zochten hun persoonlijkheid en wie ze zijn,
Bij rietstengels die aan de vijveroever ruisen,
Of knielend aan de voet van relikwieënschrijn,
Op zoek naar lafenis en persoonlijke kruisen,
Het maagdenhart verscheurd tot flarden zielenpijn.
17. Jesaja 58
Zal dat niet het vasten zijn dat Ik verkies:
Misdadige kluisters en ketenen slaken,
De knellende banden van ’t halsjuk losmaken,
Verdrukten bevrijden. Is dat niet precies,
Wat vasten betekent in de profeties?
Ontzegging en offer, aan wellust verzaken,
Je broodkorst verdelen, je spaarvarken kraken
Een onderdak bieden aan wie door verlies
Van huis en gezin naar de straat is verwezen.
De naakten voorzien van een passend gewaad.
Is dat niet veel meer dan gebeden voorlezen,
Of weken ontbering van vleesoverdaad?
Dan zul je voorspoedig en vlotweg genezen,
Je licht breekt door als zonneschijn bij dageraad.
18. Jesaja alweer
Verlatene zul je niet langer meer heten,
Een troosteloos oord je land niet meer genoemd;
Niet langer verdord en verdroogd en verdoemd,
Niet langer een steen in het stof neergesmeten.
Ik mag het nu zeggen, je mag het nu weten:
Je naam is Verlangen, zeg ik onverbloemd.
De heerschaar des Heren je naam heeft geroemd.
Hij wil je wel hebben, is van jou bezeten.
Je bent uitverkoren. Je bent aangeduid,
Het brandpunt van het bovenaardse verlangen.
De bruidegom komt met feestgedruisgeluid,
Wil jou in zijn armen volgaarne ontvangen,
En nemen tot eega en wettige bruid.
De hemel breekt uit in gejuich en gezangen.
19. Raadselachtig
Wat zal ik heidenen hun gore lust benijden?
Ik die op zoek ben naar de zwarte bruidegom,
Bij Jezus Christus, Stichter van het Christendom,
De Heiland en Verlosser van erfzondelijden,
Die weerkeert aan het einde van de onheilstijden!
Jeruzalem heeft veel gezien maar staat straks stom.
Ach kom, mijn lief mij nader bij naar mij, ja kom
Je gave maagd in eeuwigheid vol golven rijden.
Want niets is af totdat de geest zich laaft aan God.
Hoe zeer ik mij ook in de kwaadheid mocht bekwamen,
Mijn ziel verkwijnde en zij kwam maar niet aan bod,
Tot hij mij met zijn liefdesblijken kwam te pramen,
En mij wist te verleiden, en ik wist tot slot
Geen antwoord te bedenken dan wel, ja, en amen.
20. De rooster in het klooster
De zuster ligt in onmacht, alle geesten zwervende,
Met in haar armen zijn verwrongen beeltenis.
Wat voelt zij zijn afwezigheid. Het groot gemis,
De bruidegom nabij en in haar armen stervende.
In doodsomhelzing hemelen verwervende,
Aan erfzonde ontsnapte Zoon van Hij die Is!
Erflater van een geestelijke erfenis.
De maagd verstorven het Rijk Gods nu ervende.
En van zijn kruis kwam Hij, de kleffe en verwijfde,
Die op de maagd toe stapte en haar vochtig nam,
Dewijl een menig lid in het publiek verstijfde.
Een koele tocht waait door de gang. De huid wordt klam.
De oude Christenen en zelfs de ingelijfde,
Ze slikken Lexotan hetzij bromazepam.
21. De nacht van het verstand
Apostelen die morren en die mompelen.
De nacht van Jezus in de boomgaard van Olijven:
Een nekkramp doet de aders in zijn kaak verstijven.
En alle levenstekens in het veld verschrompelen.
Judas staat klaar om Hem te overrompelen,
Mag bitterbeker aan Zijn lippen niet beklijven,
Dan zal zijn dierbaar bloed de schuld van mens afschrijven.
Eerst moet hij nog de Schedelberg opstrompelen,
Weer klinkt een krijsgeluid, metaal en scharensliep,
Als tandartsboren die bederf van tanden wrijven,
Met noodkreet die verstomt in het ontluisterd diep.
De slijpschijf van het woord slijt kiesivoor in schijven.
Van Vader die Zijn Zoon niet als een schepsel schiep,
Uit Hem geboren zonder liefde te bedrijven.
22. Het is er niet echt het seizoen voor.
Het bloed van Christus van de schandpaal afgedropen,
Zijn hals gebogen, afgeknakt. Het hoofd hangt schuin.
Vermengd met zweet en tranen zijn de korsten bruin.
Door openbaring in geschiedenis geslopen,
Weerklinkt zijn weergalm van de polen tot de tropen.
Een man met baard en snor en een geschoren kruin,
Geboren in kapotgeschoten schroot en puin:
Vandaag in Heilig Land weer uit het ei gekropen!
Daar ligt een baby met een pas verbonden naveltje.
Ik denk wel eens aan hem. Hoe zou het met hem zijn?
Een huidje dun als clementinekaveltje?
Doe goed uw ogen open. Trap niet op een mijn!
Gesperd naar voedsel open staat het snaveltje.
De keuze staat nu open: oorlog of woestijn?
23. Ezekiël 34, 11-12 + 15-16a
De Herengod zegt, zo vertelt een profeet:
“Zelf zal ik mijn kudde behoeden en weiden,
De schapen naar welige weilanden leiden.”
Zo’n herder die ’n zoekgeraakt dier niet vergeet,
Van ieder de naam en geschiedenis weet,
Bij wonden genezende zalf kan bereiden
Nadat ze herkauwend de avond verbeiden,
Ze allen terugbrengt naar de schapenkeet.
Dat God dat zelf doet, zegt Ezekiël
Beschutting, bescherming, verdedigingswapen
En kome wat mag, de getrouwe gezel
Bekommert zich ook om de geringste schapen
De Heer is de Herder. Hij doet het zelf wel;
We kunnen op onze twee oren weer slapen.
24. De paniek van Pascal
Marf kent geen God in 't diepst van zijn gedachten,
En als hij kwam dan zette hij Hem uit,
“Want rondom Hem ruikt het te vaak naar kruit,”
En op Zijn eeuwigheid wil Marf niet wachten!”
Je wordt er moe van, al dat moorden, slachten,
En beu gehoord de hoon die volk opruit,
Tot beeldenstorm en roofzuchtig gemuit,
Ontbonden alle duivels, helse krachten.
Een antwoord komt uit onverdachte hoek.
Teresa zegt: “God roept niet maar hij fluistert.
Hij spreekt ons toe in een gesprek of boek.
Hij fezelt zachtjes hoorbaar als je luistert.
Toch blijven velen tevergeefs op zoek,
Hardhorig en het geestesoog verduisterd.
25. Vals spel
Met God heb ik uitvoerig zitten kakelen,
Vanavond tijdens een schaduwpartijtje schaken.
Hij speelde wit, terwijl wij over vroeger spraken,
Herinneringen zaten op te rakelen,
Geschiedenissen aan elkaar te schakelen…
Om onverminderd op het vierkant bord te waken.
Hij liet geluidloos al zijn vingerkootjes kraken,
Begon dan weer in uitspraken te makelen.
Sigarenrook. Hij neemt een slok van zijn cognac.
Hij komt op drift en kiest voor koninginrokade.
Dan leunt hij achterover en neemt zijn gemak,
En gniffelt achter torens en pionblokkade.
De beide witte lopers staan op een wit vak.
Dat kan niet, maar ik riskeer géén scheldkanonnade.
26. Gods Dozen Van Liefde
Twee opbergdozen heeft mij God ter hand gegeven
Hij zei erbij: je bergt je zorgen in de zwarte,
Je vreugden in de gouden doos, neem dit ter harte
Zo borg ik zorg en vreugde op al heel mijn leven
De gouden opbergdoos werd zwaarder om te heven
Van blijde maren vol, maar nu komt het aparte,
De zwarte bleef maar licht, wat mijn verbeelding tartte
De opbergdoos lag op mijn handpalm haast te zweven
Nieuwsgierig deed ik kortom de zwarte doos open
En vond ze leeg met in de bodem slechts een gat
Waardoor mijn zorgen er weer uit waren geslopen
God lachte toen ik het er met hem over had.
De gouden doos, mijn kind, leert vreugden op te hopen,
Je zorgen zijn bij mij. Laat los, wat tegenzat.
27. De waarde van het bewaren
"In bloei de rozenstruik, de nachtegaal is dronken."
In schenkhuis schitterend van fonkelende schijn
Weerklinken blaasriet, snaren en de tamboerijn.
Het ene na het ander glas wordt uitgeschonken,
De glazen randen rinkelend aaneengeklonken.
Er valt een rode traan in roemer vol van wijn,
Lost er in op als vreugde in de minnepijn.
De dichter in een diepe mijmering verzonken,
Verliest zijn aandacht voor het lallende geschater.
Dan zingt de liefdesvogel in het lustprieel.
Hij kweelt voor het moment, zich niet bewust van later,
En geeft een les in dichtkunst aan de menestreel.
“Ik schrijf met wijn vergeefs mijn naam neer in het water”
En straks blijft niets meer over van dit tafereel.
28. Zorgvliet naar Roemi
Zo voert gedachtestroom met achteloos geklater,
Een vloot van stokjes en van strootjes met zich mee,
Het ene wat parmantig en het ander meer gedwee,
Gedwarreld op de vliet en het klotsende water.
Onvoorbereid op eeuwigheid, onklaar voor later,
Op wegtocht naar de eindeloze zoute zee:
Een zaaddoos of een fruitpit of een orchidee.
Een glimp zij opgevangen van natuurtheater.
Het zijn de sporen van de onvindbare hof,
Waar dingen groeien die elke verbeelding tarten.
Je ziet de afdruk in het poeder en het stof.
Wie zou daar niet naar smachten en om smarten?
Dat loverbladstruweel en overhangend lof,
De tovertuin van troost voor uitgestorte harten.
29. Schrikkeljaar
De woorden die op niets en nergens willen rijmen:
De schaduw die de bliksem werpt als hij weer licht,
Het weerlicht dat de lucht doorklieft in zigzagschicht,
Ontladingen die opgestookt door zwerken vlijmen,
En wonden in de aarde slaan die niet te lijmen
zijn. Onheil heeft het onweer al om aangericht.
Het einde is nabij, de ure van de plicht.
En voor als nog ik van afgrijzen zal bezwijmen:
Hoor ik hoe klok herhaaldelijk een doodsuur luidt.
Sirenes klinken op en niemand hoort mij kermen.
Het angstzweet breekt mij parelend op voorhoofd uit
Echt waar. Het laat nadien een vliesje op de huid.
God wil U goedgenadig over mij ontfermen,
Mijn nageslacht en mij met sterke arm beschermen.
Uitsmijter
Blauwe maandag
Omdat het geen gedicht van onszelf is maar van Marforio plaatsen we het buiten serie en op deze manier sluit het toch aan bij de rest van het pastinakenbanket waarmee maart zal beginnen. Na schrikkeldag nodigen wij u uit op een maaltijd om de maand maart mee in te zetten. Het vreemde is dat u daarbij altijd de keuze hebt uit pastinaken.
Marforio schreef deze bijdrage die voor een keer niet de vorm van een sonnet aanneemt, maar van een bluesnummer.
Pastinakenblues
Ik stond laatst in de keuken
een kater in mijn kop
ik dacht ik stop mijn hersens
zo dalijk in een strop
Ik splijt mijn stomme schedel
ik snij mijn polsen door
ik ga mezelf verhangen
verdwijnen zonder spoor
Terwijl ik stond te braken
zag ik door 't keukenraam
een bosje pastinaken
vers uit de groentekraam
en ook nog schorseneren,
ajuinen en vet spek
ik dacht: mezelf vermoorden?
amaai! ik lijk wel gek!
Ik was in een klap nuchter
was niet meer levensmoe
at soep van schorseneren
met pastinaken toe.
Wordt vervolgd
- 17. sep, 2017
-
Maart 1-15
Doorklikken naar de eerste helft van maart.
Meest recente commentaren