2 De spreekkamer

Gelukkig die verdriet hebben, want zij zullen getroost worden. 


Lilli

Vor der Kaserne, vor dem grossen Tor,
Stand eine Laterne und steht sie noch davor.
So wollen wir uns wieder seh'n,
Bei der Laterne wollen wir steh'n,
Wie einst Lilli Marleen, 
wie einst Lilli Marleen.


Decor

De spreekkamer van de huisarts in 1986. Er was nog geen computer en er bestond nog geen gsm. 
We hadden enorme RTT telefoons met dikke kabels. 
 

Tweede bedrijf

Bankzaken


2.1.1 Gonda en Erik


G: Ik ben naar de bank geweest zoals u voorstelde.
E: Wat hebben ze gezegd?
G: Kunt u het overlijden een dag later vast stellen? Dat zou veel beter zijn, de tijd die nodig is om de overschrijvingen te verrichten.
E: Als het overlijdensattest nog niet overgemaakt is aan de gemeente, kan ik een nieuwe maken.
G: De begrafenisondernemer die u me aanried, is op de hoogte. Hij heeft de papieren nog niet ingediend.
E: Dan wil ik het wel doen, om u te helpen. 
G: Ik stel dat zeer op prijs. 
E: Normaal doe ik zoiets nooit. Mijn handtekening is het enige wat ik heb. 
G: Ik weet niet hoe ik u moet danken. 
E: Het is goed zo. Meer moet dat niet zijn. Ik zal nu meteen een nieuw attest opmaken. 
G: Vergeef me dat ik u zoiets moet vragen. 
E: Geen nood, ik begrijp het. Ik ben er zelf over begonnen. 
G: Pardon.
E: U hoeft zich niet te schamen. Ik begrijp dat heel goed. 
G: Ik gun het de Belgische staat niet, dat ze daar belastingen op heffen. 
E: Alsof een mens al niet genoeg miserie heeft, door toedoen van het overlijden. 
G: Op die manier zal ik een pak minder betalen aan successierechten. 
E: Ik begrijp het. 
G: Ik kan niet uitdrukken hoezeer ik het op prijs stel, dat u me niet in de steek laat.
E: U kunt altijd een beroep op me doen. Ik zal steeds voor u klaar staan. 
G: Ik ben u daar zeer erkentelijk voor. Het is vreemd, hier nu weer in de spreekkamer te zitten, waar wij u voor het eerst ontmoet hebben.
E: Ja, warempel. 
E: Ik ben u ook zeer dankbaar dat u het mogelijk heeft gemaakt dat Walter thuis is mogen sterven. 


Gonda af. Erik blijft.


E: De volgende.


2.2 Aidsepidemie


2.2.1 Frans en Erik


F: Mag ik u iets vragen? U bent toch bezig met die nieuwe ziekte, die Aids-epidemie?
E: Ja, dat is zo. Ik volg dat al enkele jaren, maar nu krijg je echt een uitbarsting. Om bang van te worden.
F: Ik vind dat heel goed dat u dat doet. Het zijn toch een beetje de melaatsen van vandaag. Jezus was daar mee bezig.
E: Je ziet echt jonge mensen sterven. Niet dat het minder erg is voor de ouderen. Maar toch. Mensen in de fleur van hun leven. Jonge, mooie, welstellende en intelligente mannen. Het komt dicht op ons af.
F: Ook heel veel Afrikanen, heb ik me laten vertellen. Wat is dat voor een vereniging waar u mee bezig bent?
E: We gaan een vzw oprichten die zich gaat bezig houden met zorg voor aidspatiënten onder de vorm van een buddysysteem. 
F: Wat houdt dat in?
E: Het gaat over een ongeneeslijke ziekte die veel jonge mensen treft. Wanneer je te horen krijgt dat je wellicht maar een paar maanden meer te leven hebt, dan gaat er van alles door je heen.
F: Dat kan ik me voorstellen. 
E: De bedoeling is nu dat die mensen een buddy kunnen krijgen. Dat is een vrijwilliger die bereid is een stuk van de weg naar het einde met de aidspatiënt mee te gaan. 
F: Mooi.
E: Die vrijwilligers dienen opgeleid en begeleid te worden, en dat is wat onze vereniging wil doen. 
F: Het is indrukwekkend dat daar vrijwilligers voor te vinden zijn in onze moderne tijden. 
E: Ik heb er alle bewondering voor. Het is emotioneel best zwaar, een terminaal zieke persoon tot het einde te begeleiden. Dat is wat ze doen in de praktijk, zolang geen goede behandeling is gevonden. 
F: Kan de geneeskunde de ziekte nog steeds niet genezen?
E: Er zijn aanwijzingen in de goede richting, maar nog geen bewijzen. 
F: Laten we hopen.
E: Ik ben me allerlei vragen gaan stellen.
F: Ik vind dat heel erg boeiend. Goed dat u dat doet.


2.3 Intake


2.3.1 Erik, Gonda en Walter.


Flashback naar pakweg 1983. Walter en Gonda komen op, groeten de huisarts en gaan zitten op de patiëntstoelen in de bescheiden spreekkamer. Erik achter zijn bureau.


E: Gaat u zitten. 
G: Wij zouden u als huisarts willen nemen. 
E: Nou ja dat kan.
W: We willen eerst graag kennis met u maken. 
E: Ok, bij deze dan. Laten we maar meteen een dossier opmaken.
W: Wij zijn Brusselse Vlamingen, of Vlaamse Brusselaars, en we willen graag in onze eigen taal behandeld worden. 
E: Dat is uw volste recht. Dat is wat wij doen hier. 
W: Met wie zullen we beginnen?
G: Het was eigenlijk op de eerste plaats meer voor mijn man. 
E: Dan zullen we met meneer beginnen. 
W: Ik heb een medisch dossier meegebracht. 
E: Zal ik het even inkijken?
W: Alstublieft.


Stilte. Erik leest.


E: Nu ja dat is heel wat. Wat opvalt zijn uw problemen met de ademhaling. 
W: Ik heb het ook gelezen. Ik ben geen dokter maar ik ken toch genoeg Latijn om te begrijpen, dat het er niet zo goed voor staat. 
G: Hij denkt dat hij gaat sterven. 
E: Volgens wat ik van het dossier begrijp zit u in een gevorderd stadium van ademhalingsinsufficiëntie. 
G: Hij gaat nog altijd werken. 
W: Ik kan nog net de trap op. Zolang ik dat nog kan, blijf ik het volhouden. Hopelijk tot mijn pensioen. 
G: Hij kan het goed verstoppen.
W: Als ik met mensen samen de trap oploop, vertel ik hen dat ik even naar het toilet moet op de tussenverdieping.
G: Om te verstoppen dat hij geen adem meer heeft.
W: Ik kan geen twee trappen na elkaar meer op.
E: Ik kan me moeilijk voorstellen dat u nog gaat werken.
W: Hierboven doet het nog altijd. Ik kan nog altijd mijn beslissingen nemen. 
G: Hij is koppig.
W: Ik begrijp natuurlijk wel dat het einde nader komt, maar ik ga nog door tot mijn pensioen. 


2.4 Gesprek over aids


2.4.1 Erik en gonda


1986 opnieuw, Gonda in het zwart


E: Ik moet je iets vertellen. Buiten de huisartsengeneeskunde ben ik ook nog in andere vlakken actief.
G: U maakt me benieuwd. 
E: U weet dat er een nieuwe ziekte is.
G: Ik heb daar wel iets van gehoord ja. De epidemie. Ik heb gehoord dat u zich daar bijzonder voor inzet.
E: Ja, dat doe ik. Het is gewoon heel erg belangrijk dat we daar goed mee omgaan.
G: Er was deze week een uitzending op de televisie over die nieuwe plaag. Toen pas ben ik beginnen begrijpen hoe erg het is. 
E: Het is een groot probleem. Er sterven mensen van. Mensen zoals ik, jong en in de fleur van hun leven. Ik ben daar wel mee bezig ja. 
G: Ja, het is verschrikkelijk nieuws. Heeft u daar zelf ook mee te maken? In uw eigen omgeving?
E: Ik heb het daar wel moeilijk mee. Ik zie verschillende jonge mensen die dat overkomt, die aidsbesmetting. Niet alleen onder de patiënten maar ook in mijn eigen vriendenkring. 
G: Wat erg.
E: Afschuwelijk. Dan ga ik me toch onvermijdelijk de vraag stellen: Waarom zij en niet ik? Wat hebben zij gedaan, dat ik niet heb gedaan?
G: Ik hoef het niet te weten wat u gedaan heeft. Hoe kun je die mensen helpen?
E: Ik wil daar iets voor doen. We gaan een vereniging stichten. Je kunt meedoen.
G: Wat gaat die vereniging precies doen?
E:  We gaan een buddy-systeem voor aidspatiënten oprichten. We gaan buddy’s aanbieden. 
G: Hoe zit dat in elkaar?
E: Het komt er op neer dat we een Aidspatiënt die ongeneeslijk ziek is in contact brengen met een vrijwilliger, die vervolgens een eind van de weg met de patiënt zal afleggen. 
G: Mijn steun heeft u. 
E: We zijn volop bezig met de oprichting van de vereniging. Daarom gaan we nu een diner organiseren. Komt u ook? De opbrengst komt ten goede aan de vereniging.
G: Ik wil wel komen, als u me komt halen. 
E: Ok dat doen we.  Dan zal ik u een kaart verkopen. 


2.5 Belofte


2.5.1 Erik en Walter


Walter is kortademig.


W: Vertelt u mij de waarheid dokter.
E: Dat doe ik. Principieel altijd, waar mogelijk.
W: Ik dank u daarvoor.
E: Ik zal de feiten niet verdoezelen. 
W: Hoe staat het met mij? Moeten we mijn staatsbegrafenis al plannen?
E: Ik stop niet weg dat we in de terminale fase zijn beland.  In andere woorden: u hebt niet meer zolang te leven. 
W: Kunt u daar een tijd op plakken?
E: Dat is moeilijk. Laat ik zeggen dat ik niet in weken, ook niet in jaren, maar in maanden zou willen rekenen.  
W: Dat hakt erin.
E: Het is hoogst onwaarschijnlijk dat u nog  twee jaar haalt, volgens de resultaten die we gezien hebben, en volgens de medische literatuur. 
W: Ik kan dat aanvaarden. We moeten het allemaal vroeg of laat meemaken.
E: U neemt het filosofisch op. 
W: Ik heb in mijn leven de dood meerdere malen voor ogen gezien, en ik ben er altijd doorheen gesparteld. Ik had nooit het gevoel dat ik werkelijk zou sterven. Nu wel. Nu voor het eerst. Het zal een bevrijding zijn. Ik ben er klaar voor.
Stilte.
E: Heeft u nog wat nodig?
W: Dokter, U moet me een ding beloven. 
E: Zegt u het maar.
W: Ik wil niet naar het ziekenhuis. Onder geen beding wil ik aan de ademhalingsmachine belanden. Belooft u me dat u me niet laat opnemen.
E: OK.
W: Ik weet dat ik sterven zal. Ik wil daarbij mijn waardigheid behouden. Ik wil bij mij thuis naar de eeuwige jachtvelden verkassen.
E: Ik zal mijn best doen, als dat uw wens is.
W: Geen machines. Geen opnames. Geen reanimatie.
E: OK
W: Ik reken op u. Belooft u het me. 
E: Ik beloof het. We zullen u met goede  zorgen omringen, maar we zullen geen hulpdiensten erbij roepen ter reanimatie, voor het geval u bewusteloos zou zijn en het niet meer kunnen vragen. Dat is toch wat u wilt?
W: Ja. Alstublieft.
E: Geen reanimatie. Geen ziekenhuis. Geen beademingsmachine. 
W: Vooral geen toestellen aan mijn lijf. Dat vooral niet. Ik wil geen menselijk aanhangsel van een technisch apparaat worden. Ik heb me geïnformeerd, en ik wil dat tot elke prijs vermijden. 


2.6 Onrustwekkend 


2.6.1 Irma en Erik


E: Hallo.
I: Beste dokter Rafels? Kent u me nog. Ik ben Irma, de moeder van Walter die overleden is.
E: Ja. Inderdaad ja. Hoe gaat het met u?
I: Met mij gaat het goed naar omstandigheden. Fysiek gaat het wel. Ik ben gebroken, maar ik moet er mij over zetten.
E: Ik wens u nog veel sterkte toe. Kan ik iets voor u doen?
I: Ik kom niet voor mij maar misschien voor Gonda.
E: Verklaar u nader.
I: Dokter, Ik weet niet wat het is met haar, maar ik permitteer me u eens te spreken, want het gaat niet goed met Gonda. 
E: Vertel eens.
I: Ze komt haar huis niet meer uit. Ze eet niet, maar onder ons gezegd, ze drinkt. Altijd maar sigaretten, drank en pillen. Het is afschuwelijk. Het past niet voor een vrouw. Het is een schande voor de familie. 
E: Nou ja, schande. Het is toch vooral een teken dat het niet goed met haar gaat.
I: Ze stopt het weg, maar ik zie het toch, dat ze drinkt, en ik hoor het als ze soms een keer ’s avonds belt. Haar spraak is er naar. 
E; Tja, dat klinkt niet zo goed. 
I: Ik denk dat ze veel huilt. Ze ziet er verwaarloosd uit. Ze zit daar maar te roken, in de eetkamer op een stoel aan tafel gezeten.
E: Dat klinkt niet zo fraai.
I: Zo is het tot een woordenwisseling gekomen. Ze heeft me haar huis uit gezet. Ze heeft altijd een onmogelijk karakter gehad, maar het was nooit zo erg als nu. 
E; Tsja.
I: Ze heeft me buitengezet stel je voor. Na alles wat ik voor haar gedaan heb.
E: Wilt u dat ik op huisbezoek kom?
I: Als u dat zou willen doen. Ik hoop alleen dat ze u binnenlaat, maar ze spreekt altijd vol lof over u, en ze gelooft wat u zegt. 
E: Als zij het niet wilt, kan ik haar niet verplichten. 
I: Nee komt u alstublieft. Als zij niet opendoet, komt u bij mij en zal ik het huisbezoek wel afrekenen. 
E: Weet u het zeker?
I: Ik zal haar bellen en zeggen dat u komt. Ik zal het u laten weten. 
E: Het is goed. Ik zal komen. 
I: Ik dank u uit de grond van mijn hart. 


2.7 Pastoor


2.7.1 Erik en Frans, spreekkamer


E: Uw bloeddruk staat heel goed. Verder doen met de behandeling. Er is geen reden iets te veranderen.
F: Ok, bedankt.
E: Hier is het voorschrift. 
F: Hoeveel is mijn schuld?
E: Zoals gewoonlijk. Mag ik u misschien iets vragen. U herinnert zich toch Gonda Evenepoel?
F: Gonda Evenepoel. Ja, de weduwe van Walter.
E: Ja, u heeft de begrafenis begeleid, voor Walter, die overleden is, weet u nog. Wel, omtrent Gonda dus, het gaat niet goed met haar. 
F: Wat erg.
E: Ik heb met haar te doen. Ik heb nog net met Irma, haar schoonmoeder gesproken. De moeder van Walter.
F: Walter, ja. En Irma. Ik weet wie u bedoelt.
E: Ze zit diep in de put. Gonda bedoel ik.
F: Ach zo.
E: Volgens Irma komt ze de deur niet meer uit. 
F: Dat is geen goed teken.
E: Ze zit wellicht met een hoop existentiële vragen, en ze verkeert in grote eenzaamheid.
F: Dat zien we veel in deze dagen, de eenzaamheid van oudere mensen.
E: Ik zie dat ook veel. De partner die overblijft, na een lang huwelijk, en die vereenzaamt te midden van de drukke stad. 
F: Er is veel verborgen leed.
E: Ik maak me wel een beetje zorgen dat ze zo wanhopig wordt dat ze een betreurenswaardige daad zou stellen. 
F: Dat is wel zorgelijk.
E: Ik zal naar haar toegaan. Zou u ook niet eens met haar kunnen praten? Met twee kunnen we misschien meer bereiken dan ik alleen. 

Doorlezen

23. jan, 2016

De huiskamer

Klik in de titel om door te gaan naar het derde bedrijf 'De huiskamer.'