Herinner de toekomst

Kaftontwerp

Van oude zorgen en nieuwe taboes

 

De zorgbehoefte van mijn moeder hebben we als gezin grotendeels zelf moeten opvangen, de thuiszorgmogelijkheden van nu waren er in de jaren zestig en zeventig nog niet. Uit haar lijden heb ik de gevoeligheid geput voor wat ik nu nog altijd doe: zorg bieden, ondersteunen en de toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van die zorg proberen te verzekeren. Om dit te kunnen is het soms nodig taboes en vooroordelen te doorprikken. Aan de hand van wetenschappelijke literatuur, op basis van betrouwbare bronnen, steeds op zoek te gaan naar echtheid en waarheid. Worden wie je bent.

Hieronder vindt u de ruwe weergave van het interview dat met lichte veranderingen is opgenomen in het boek" Herinneingen voor de Toekomst.

Absurde belofte

Van de absurditeit van lijden en mijn belofte om arts te worden

Mijn vader was tandarts, mijn moeder had door de oorlog niet kunnen studeren, maar ze leidde een naaiatelier dat ze in de ellende van de naoorlogse jaren had opgestart. Ze ontmoetten elkaar en ze stichtten een gezin. Een jaar na mijn zus werd ik geboren, mijn moeder was net dertig. De eerste symptomen mogen zich misschien al vroeger gemanifesteerd hebben, niet lang na mijn geboorte bleek de diagnose onontkoombaar: mijn moeder had multiple sclerose en werd volledig verlamd. Op mijn eerste verjaardag zat ze al in een rolstoel, al snel kon ze zich niet langer zelfstandig wassen, noch eten. Ze kon zich niet krabben als het jeukte, en ze hing voor alles af van ons. Ze takelde af en overleed toen ik achttien jaar werd. Al heel jong werd ik op die manier geconfronteerd met de absurditeit van lijden. Dit heeft me diep en blijvend getekend. Ook nu zie ik vaak dat kinderen van chronische zieke patiënten die  veel verantwoordelijkheden dienen op te nemen vaak kampen met schuld- en schaamtegevoelens, die op jonge leeftijd onbegrijpelijk en uitspreekbaar zijn. Ik was hierop geen uitzondering en voelde me diep schuldig voor de ziekte van mijn moeder. Mijn hele jeugd werd overschaduwd door de zorgsituatie. Mijn vader had door hard te werken de financiële draagkracht om de hulp, de zorg en de behandelingen zelf te betalen maar heeft zich daar veel offers voor moeten getroosten. Hij is altijd trouw en volhardend gebleven, op basis van een onuitputtelijke kracht en een onwankelbare innerlijke overtuiging, die ik alleen tot voorbeeld kan nemen. Thuishulp, zorgcheques, aangepaste voorzieningen, psychologische bijstand: het bestond allemaal nog niet. Mijn ouders hebben in het begin overal gezocht naar medische kennis en betere verzorging en zo kwam mijn moeder ook een klein jaar in een kuuroord in Oostende terecht. Haar toestand ging er nog meer op achteruit en er werd besloten haar thuis te verzorgen tot ze stierf. Vrienden, buren of familie kwamen aanvankelijk wel eens langs, maar velen voelden zich hulpeloos en namen een afwerende houding aan als het lijden in zicht kwam. De huiselijke atmosfeer was niet uitnodigend en ik schroomde me ervoor vriendjes uit te nodigen of kameradenamusement te organiseren. Ik was ingeschakeld in de zorg en diende veel thuis te zijn. Deze ziekte was vrij onbekend, en er heerste een taboe. Het tekende ieder lid van ons gezin en bracht ons in een sociaal isolement dat met de jaren alleen maar toenam.   

Nu heb je benefietacties zoals Kom op tegen Kanker. Een van de voorlopers van dergelijke campagnes was Boemerang. De allereerste Boemerangcampagne ging  over MS. Er werd niet alleen geld ingezameld, maar er werd voor het eerst ook openlijk over de ziekte gesproken op de televisie. Niet alleen de beelden bleven me bij. Ik was een kind maar ik herinner me levendig hoe mijn moeder huilde toen ze de getuigenissen van lotgenoten hoorde. Het was een dubbel gevoel: aan de ene kant opluchting dat er over gepraat werd en dat je niet de enige was, anderzijds werd het vooruitzicht alleen maar somberder, omdat op de televisie nogmaals bleek wat we allemaal wisten : er bestaat geen behandeling voor. Daarom wilde mijn moeder dat ik arts zou worden om later onderzoek te doen naar deze vreselijke ziekte, om er een behandeling of remedie voor te vinden. Haar wil was ongebroken door de lichamelijke verlamming: beroepsalternatieven wist ze onder de mat te vegen, ik moest haar dit plechtig beloven naast haar ziekbed. Toen ze stierf werd ik net achttien jaar. Ineens was ik kotstudent in Leuven en voor het eerst leefde ik in functie van mezelf, voor het eerst kreeg ik de mogelijkheid tot zelfontplooiing. Zo voelde dat tenminste aan.

Zelf wilde ik schrijver worden. Ik kon me niets beters inbeelden. Van het ogenblik dat ik kon lezen, zat ik – door het sociale isolement en als vlucht uit de realiteit – altijd met mijn neus in boeken. Literatuur heeft gezorgd dat ik ondanks de tegenslag en rampspoed min of meer ongeschonden uit mijn jeugd gekomen ben. Mijn lees –en leergierigheid sterkten mijn moeder in de overtuiging dat ik mijn kennis moest aanwenden om andere zieken na haar te helpen. Ik werd arts maar onderzoek naar de oorzaken van MS is er nog niet van gekomen. Maar door haar lijden ben ik gevoelig geworden voor ziekte en lijden, gesterkt door de overtuiging dat we degenen die hulp of zorg nodig hebben, niet aan hun lot mogen overlaten. Dat we door zorg een antwoord op het lijden kunnen bieden onderscheidt de mens van de dieren. De zorgmaatschappij kan niet alles oplossen, maar wel de randvoorwaarden scheppen en de middelen voorzien die nodig zijn zodat iedereen in staat is in zijn zorgvraag te voorzien.

Van Afrika naar Aids

Van vooroordelen tegenover Afrika en het aidstaboe

 

Zwart-Afrika sprak tot de verbeelding. Ik herinner me het schoolbord waar de juf de eerste schooldag in het tweede kleuterklasje met zwart krijt een Afrikaans dorp tekende: strorokjes, een pot op een houtvuur en plaggenhutten. In de klas stond een missiespaarpot in de vorm van een dankbaar knikkend zwart kinderkopje,  er werd om tot nu onbekende redenen zilverpapier ingezameld om de arme Congolezen te helpen. Langs de missionarissen in de familie groeide ik op met het idee dat de Belgen er alles regelden tot ze door de communisten werden verdreven. In het zesde jaar van de artsenopleiding deed zich een kans voor om stage te gaan doen in Zaire. Ik twijfelde geen ogenblik. Niet alleen om bij te leren, maar ook om mijn medische kennis ten dienste stellen van mensen die dat wellicht nodig hadden.  De negen maanden die ik in Kivu, Zaire verbleef, zijn in verschillende opzichten een kentering geweest in mijn leven. De Zairezen die ik ontmoette hadden helemaal geen nostalgie naar de tijd van het Belgische kolonialisme zoals wij in België verkeerdelijk meenden. De ziekenhuisstaf waarmee ik werkte bestond stuk voor stuk uit waardige, trotse en intelligente mensen, op zoek naar kennis en arbeid in een omgeving die hiervoor geenszins vanzelfsprekend was. Daar heb ik geleerd buiten mezelf te treden om anderen te ontmoeten en dat het belangrijk is om over het muurtje te kijken. Dat is leerzaam voor jezelf en anderen. Er was veel ellende en er waren weinig middelen, maar ze probeerden toch zorg te bieden. Het doet je beseffen hoe geprivilegieerd en weinig evident onze verzorgingsstaat is: adequate, kwaliteitsvolle en betaalbare zorg voor iedereen. Ik kan alleen maar blij zijn dat ik zowel bij mijn trombose als bij mijn longontsteking direct door een ambulance opgehaald werd en geen 24 uur schokkend bovenop een vrachtwagen moest denderen. Dat er een bekwame en goed opgeleide neuroloog of pneumoloog klaarstond en niet een medicijnman, een astroloog of een homeopaat om me te helpen.

Terug uit Zaire begon ik na mijn burgerdienst als huisarts in een dubbelpraktijk in Ukkel. Eind jaren zeventig brak in Amerika en even later in Europa een onbekende immuniteitsziekte uit, die in eerste instantie voornamelijk homoseksuele mannen leek te treffen. Omdat aids wortels had in Afrika, en omwille van mijn eigen geaardheid, intrigeerde me deze vreemde ziekte van meet af aan. In 1984 kreeg ik mijn eerste aidspatiënt : een heteroseksuele man die net terugkwam uit Afrika. Het kwam steeds dichter op me af. Het taboe dat in de beginjaren op deze ziekte rustte is niet te onderschatten. Angst en onwetendheid leidden ertoe dat in een aantal gevallen zorg geweigerd of de juiste zorg niet verstrekt werd. Er kwamen allerlei morele oprispingen, er werd neergekeken op een ziekte die je kreeg van promiscuïteit en zogenaamde vuile manieren. In 1981 kwamen de eerste onderbouwde wetenschappelijke publicaties. In 1984 kwamen er televisiecampagnes om mensen voor het gevaar te waarschuwen. De overheid reageerde aanvankelijk voorzichtig, de informatiecampagnes waren besmuikt en kuis. Het condoom mocht je niet noemen. Intussen kreeg ik jonge en actieve patiënten over de praktijkvloer aan wie ik een levensbedreigende diagnose moest meedelen. Ik vond dat deze mensen zoals iedereen recht hadden op een uitstekende verzorging en dat het probleem op de publieke agenda moest komen. Niemand mag aan zijn lot overgelaten worden, iedereen heeft recht op een menswaardige behandeling. Niemand mag alleen sterven.

De belofte aan mijn moeder indachtig zag ik hierin een gelegenheid om iets meer te doen dan alleen mijn taak als huisarts. Zo kwam het tot de oprichting van The Foundation v.z.w., in de tijd dat ook nog andere initiatieven het licht zagen om met de nieuwe uitdaging af te rekenen. In 1985 startte de Stichting Aids Gezondheidszorg met de Aidstelefoon. In 1987 zag het Aidsteam het licht met ondermeer de Aidsbus die Vlaanderen rondtrok. Met onze vereniging zochten we een terrein op dat nog onbelicht was gebleven. Naast preventie en gezondheidsvoorlichting en –opvoeding was het ook nodig naar de zorg te kijken, waar grote problemen waren met vooroordelen vanwege het publiek, maar ook vanwege de hulp- en zorgverleners. Daar tussen in, in 1986 verscheen mijn eerste boek en trad ik uit de huisartsenpraktijk. Het was een scharnierjaar in mijn leven.

Buddy

Van de oprichting van het buddysysteem en het belang van vrij onderzoek

 

De medische wereld schrok terug van de omgang met jonge mensen die tot sterven gedoemd waren. Angst, vooroordelen en onwetendheid leidden tot discriminatie en intimidatie. We zochten naar een positief signaal en we startten een buddysysteem voor aidspatiënten op. Dat draaide op vrijwilligers die bereid zijn een aidspatiënt bij te staan, in principe tijdens diens laatste maanden of jaren. In die beginjaren hing daar de schaduw van de dood over, want er was nog geen behandeling voor, vele patiënten stierven eraan. We verloren in die jaren allemaal vrienden aan deze ziekte. We kregen een verzoek tot medewerking van Luc de Lairesse, een bekende Belgische choreograaf uit New York, die met het idee op de proppen kwam een groot benefiet-balletgala in Brussel te organiseren ten voordele van Aidsbestrijding. De bal ging aan het rollen. We kregen aandacht van de media met ons verhaal van zorg voor zwaar zieke mensen in uitzichtloze situaties. Met de opbrengst van deze balletvoorstelling konden we het buddysysteem daadwerkelijk opstarten. We namen mensen in dienst en leverden de eerste aids-buddy’s af in Vlaanderen, zorgvuldig geselecteerde vrijwilligers onder begeleiding van ons professioneel team van een arts, een psycholoog, een pedagoge, een verpleegkundige en ervaringsdeskundigen. De buddy’s werden opgeleid en begeleid om aidspatiënten praktisch, emotioneel en sociaal te ondersteunen. Ze werkten eerst nog in een korte termijnperspectief: aidspatiënten gingen dood. We  besteedden daarom ook relatief veel aandacht aan palliatieve zorg, en ook aan rouwverwerking wanneer er een patiënt was overleden en de buddy zijn of haar verdriet moest verwerken. Ik zal me deze periode altijd dankbaar herinneren als de meest bewogen episode in mijn leven. Ik heb nog steeds bijzondere eerbied en ontzag voor de vrijwilligers die op basis van een gevoel van solidariteit besloten, iemand die ze niet kenden en die ze niet zelf konden kiezen, bij te staan in de laatste fase van de levensweg. Onze aanpak werkte. Het heersende gevoel van onmacht, moedeloosheid  en verslagenheid konden we keren in een kleine overwinning op de dood en de ondergang. Door onze kennis op de situatie toe te passen en een klein maar toch essentieel verschil te maken. Ook wij konden de ziekte niet genezen noch voorkomen, maar juist omwille van de ongeneeslijkheid dienden taboes te sneuvelen en was het idee van discriminatie onverdraaglijk. We probeerden het sociaal isolement een stuk weg te nemen voor de betrokkenen en terzelfder tijd het thema bespreekbaar te maken in het openbaar en in de media. Al snel was het geld van het benefietgala echter op. De dag dat ik de Raad van Bestuur  mee zou delen dat de werking uit geldgebrek moest worden opgedoekt en dat het tijd was de vooropzeg  van de salarissen aan te kondigen, ontving ik een brief met de bevestiging van toenmalig minister van volksgezondheid Wivina De Meester dat we onze subsidie kregen.

Het was nooit de bedoeling geweest altijd voorzitter van The Foundation te blijven. Intussen was gebleken dat ik van de literatuur ook niet zou kunnen leven. Het halftijdse loon dat de vzw me uitbetaalde was niet genoeg om mee rond te komen en niet in verhouding tot mijn inspanningen. Het verschil met wat ik tevoren verdiende als huisarts was heel groot. Niet materieel ingesteld werd de financiële put echter steeds dieper. Om daar iets aan te doen ging ik freelance klussen doen voor de farmaceutische industrie en dit groeide stilaan uit tot mijn hoofdactiviteit. Teksten schrijven en vertalen. Medische congressen verslaan. Het werden vijf interessante, ontluisterende jaren. Ik keek mijn ogen uit in de wereld van het zakendoen met geneesmiddelen. Je ziet de achterkant van het medische plaatje. Het was een leerschool voor me. Er zijn immers verschillende manieren om de waarheid te beïnvloeden. Negatieve studies bereiken de publiciteit bijvoorbeeld zelden. Opgesmukte onderzoeksresultaten of manipulaties zijn moeilijk uit te sluiten wanneer er zoveel geld mee gemoeid is en onderzoek betaald wordt door farmaceutische firma’s. Er moet daar een wakend oog zijn. We moeten allen samen een oogje in het zeil houden maar ook de openbare macht moet zich daarmee bemoeien. De wetenschap moet zuiver blijven en dat lukt niet als ze overgeleverd wordt aan de willekeur van kapitaalkrachtige firma’s.

De zaken gingen vijf jaar goed, de financiële putten werden gevuld, maar ik trapte in de klassieke val wat business betreft. Ik ging stilaan afhangen van één opdrachtgever, die me vervolgens verplichtte mijn prijzen te verlagen zo niet zou er een goedkoper alternatief gezocht worden. Ik weigerde en dreigde opnieuw in een financiële moeras terecht te komen, failliet te gaan. Ineens kwam als een deus ex machina de huisarts van bij me in de straat langs met het voorstel zijn praktijk over te nemen. Ik heb dit gedaan en ben totaal onverwacht weer in de zorg gestapt. Nu, twintig jaar verder doe ik nog altijd eerstelijnsgezondheidszorg in het centrum van Brussel. Met passie.

Taboe

Van de taboes en nieuwe zorgvormen voor heroïneverslaafden

 

De oude arts die me aanbood zijn praktijk over te nemen, stond niet zomaar in mijn kamer. Hij was de zestig voorbij en bekaf. In zijn praktijk waren grote problemen en deze draaiden voornamelijk rond druggebruikers. Hij kon het niet meer aan. Hij was te braaf en te naïef: een ingoede man van wie duchtig misbruik werd gemaakt. Hij werd gemanipuleerd, afgeperst, vernederd en bedreigd door allerlei patiënten;  de praktijk die ik aantrof was een puinhoop, waarin ik orde diende te scheppen. Dat lukte door  duidelijke regels te volgen en niet in te gaan op intimidatie of  bedreiging. Voor de druggebruikers ging ik op zoek naar uitwegen en oplossingen. Het is gelukt met vallen en opstaan. Begin jaren negentig had Brussel te kampen met een kwalijke golf van Rohypnolmisbruik. Vooral deze patiënten leverden problemen op. Het is een verschrikkelijk middel, zeker gecombineerd met alcohol. Het kan enorme agressie opwekken, er is volledig geheugenverlies de dag nadien voor de feiten die je hebt gepleegd of ondergaan. De enige oplossing was het middel helemaal uit de praktijk te bannen en dat werkte wonderwel. Heel anders dan de herriezoekende Rohypnolgebruikers ervoer ik de groep van de heroïnegebruikers, zeker diegene die uitsluitend heroïne of opium gebruiken. Ik kwam tot de ontdekking dat dit overwegend zachtaardige mensen zijn, die meestal alleen vragen gerust gelaten te worden, en hun eigen leven te mogen leiden. Ik  heb het voorrecht gehad in die groep veel interessante, lieve of creatieve personen te ontmoeten. Vaak hebben ze een geheime pijn die ze met zich meezeulen. Velen zijn niet stout of kwaadaardig genoeg om zonder hulpmiddelen in deze maatschappij te overleven. De lijdensdruk die op hen neerkomt is niet te onderschatten, en wordt vaak over het hoofd gezien omdat alleen naar het gebruik wordt gekeken.

We mogen niet toelaten dat allerlei vooroordelen het lijden van de getroffenen nog vergroten. Heroïnegebruik mag niet, dat is duidelijk en toch zijn er mensen die het doen. Je kunt ze echt niet allemaal in een instelling of gevangenis stoppen.Ik wou hen daadwerkelijk helpen. Bestond er maar een strikt en rechtvaardig beleid inzake de behandeling van middelengebruik. Om meer over de opvang en behandeling van middelengebruik te weten te komen ging ik lezen en me bijscholen. Het was nodig om mij in de hulp voor deze veelvuldig voorkomende problematiek te bekwamen. Daarom nam en neem ik deel aan een intervisie-groep. Ik leerde dat de opvang van de druggebruiker niet gericht dient te zijn op de stopzetting van het gebruik, maar wel dat de gevaren en de nadelen moeten beperkt worden door risicoreductie.  Deze strategie leidt tot minder schade aan de gezondheid en uiteindelijk naar minder kosten voor de sociale zekerheid. Dat is wat het methadonvoorschrift doet voor heroïneverslaafden. Deze mensen zijn het gewend veel geld te betalen voor een illegaal product, waarvan de kwaliteit en samenstelling onzeker zijn, met alle risico’s vandien. Wij van onze kant kunnen hen heel goed, legaal  en openlijk een alternatief bieden: een product dat zuiver en precies gedoseerd is, aan een vaste prijs, terugbetaald door het ziekenfonds. Als we door dat te doen in staat zijn de kwalijke risico’s weg te nemen van overdosering, spuitabcessen, aids- en hepatitisbesmettingen en andere risico’s die onlosmakelijk aan illegaal gebruik verbonden zijn, is geen twijfel geboden. Er is mij geen enkele techniek in de huisartsgeneeskunde bekend waar je zoveel mee kunt bereiken, in termen van winst voor de gezondheid, dan door het verstrekken van methadon aan heroïnegebruikers. Ik heb er veel zien passeren die opgebloeid en ontloken zijn in de loop van de behandeling. Bevrijd van de last van de verslaving, verschoond van ontwenningsdruk of repressie, vinden zij hun plaats in de samenleving. Ze vinden een woning, een werk, een lief, en ze krijgen kinderen zoals iedereen. Die zelfontplooiing bereik je niet door hen te betuttelen of te kleineren, wel door emanciperend te werken. Door iemand in staat te stellen zijn eigen beslissingen te nemen, om zijn of haar eigen omgeving beter te controleren.

Geweld

Over het taboe van huiselijk geweld en geweld op de werkvloer

 

Ik besef dat ik materieel gesproken uit een geprivilegieerd milieu kom, maar ik weet ook wat het is, om in de hoek te staan waar de klappen vallen. Door de ziekte van mijn moeder en mijn eigen geaardheid stond ik dubbelop aan de kant van de zwakken. Ik heb aan den lijve ondervonden wat discriminatie, lijfelijk en geestelijk misbruik en sociaal isolement betekent. Daarom heb ik het als arts altijd opgenomen voor wie geweld, onder gelijk welke vorm, ondergaat. Partnergeweld of pestgedrag kunnen of mogen niet door de vingers worden gezien. Niemand verdient het vernederd of gekweld te worden. Slachtoffers zitten vast in een situatie van angst en terreur en voelen zich vaak ook nog schuldig aan de ontstane situatie. Een op zeven mensen is slachtoffer van partnergeweld en slechts een minderheid legt klacht neer. Ook hier moeten taboes doorbroken worden. We moeten niet alleen hulp verlenen, maar ook naar bredere oplossingen zoeken. De zeden veranderen geleidelijk aan. Je was als huisarts gebonden aan het beroepsgeheim en je mocht niet tussenkomen zelfs als je getuige was van de gevolgen van geweld. Vroeger konden we als arts zelfs worden vervolgd als we wantoestanden meldden. Van zwijgplicht zijn we naar spreekrecht gegaan, en zelfs spreekplicht, als het om slachtoffers gaat die acuut gevaar lopen : want wanneer het om minderjarigen gaat hebben we allemaal als maatschappij de plicht een kind in gevaar te helpen.

Er is ontzettend veel geweld in deze maatschappij, dit is er altijd geweest. Het wordt alleen subtieler. Wat elk jaar toeneemt zijn de conflicten en de psychische druk op het werk. Ik zie zoveel patiënten die het onderling met collega’s of met hun manager aan de stok krijgen, zoveel die hun job niet meer aankunnen. Het baart me zorgen dat daar zo weinig mee gebeurt. De vis rot aan de kop. Bedrijven waar veel problemen zijn met ziekteverzuim hebben meestal een slecht management, met leiders die conflicten niet oplossen, maar onder de mat schuiven en die terzelfder tijd onredelijke eisen aan hun werknemer stellen. Het Belgische arbeidstelsel heeft zijn perverse kanten. Er is een obsessie voor productiviteit en de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen staat veel verderop het lijstje van prioriteiten. Het aantal burn-outs, depressies en psychische klachten op deze gronden neemt onrustwekkend toe. Dan ontstaat in ons stelsel dikwijls een merkwaardige patsituatie. De werknemer en de werkgever zijn elkaar hartsgrondig beu. De werknemer kan echter zijn arbeidscontract niet opzeggen zonder zijn rechten te verliezen. De werkgever wil niet ontslaan omdat dit een dure ontslagvergoeding meebrengt. Er is voor de werknemer vaak geen andere uitweg dan de huisarts op te zoeken en een voorlopig einde te stellen aan de kwelling door de ziekteverlof te nemen. Vaak hoor ik dan vertellen van pestgedrag, of provocatiepogingen, vanwege de bedrijfsleiding, in de hoop de werknemer tot een impulsieve daad te verleiden die kan leiden tot ontslag of nopen er de brui aan te geven. De fysieke kwalen volgen : maaglast, slapenloosheid… ze komen pas langs als het te erg wordt. Ze komen op die manier in de ziekteverzekering terecht, terwijl ze daar eigenlijk niet thuishoren en dit evenmin voor hen een oplossing is. Ze moeten op een bepaald moment het werk hervatten, wat door treiterijen of te hoge productiviteitsdruk niet kan. De ziekteverzekering is in die zin trouwens een valkuil, en genereert een cascade-effect: wanneer je langdurig een ziekte-uitkering krijgt, kom je in een sociaal isolement terecht, kan je geen bijscholing volgen, ander werk zoeken…  Vanuit het ziekenfonds is de al dan niet verplichte overgang naar werkloosheid klein, vanuit werkloosheid naar ocmw-uitkeringen... . Je hebt je lot niet meer in eigen handen. Het is de zwakkere, de werknemer die de gebroken potten betaalt.

Privilege

Van het belang van kennis en waarom ik blij ben dat ik mijn belofte hield

 

Ondanks de tegenspoed van mijn moeders ziekte hebben ik en mijn zus geluk gehad. We konden studeren, we hadden op materieel vlak nooit wat tekort, we hadden toegang tot kennis en literatuur. Literatuur was mijn redding en later als auteur mijn uitlaatklep, onze mogelijkheden tot het verwerven van kennis – we hadden kranten, encyclopedia – waren legio. We werden gestimuleerd en aangespoord waardoor we naast een materiële voorsprong ook intellectueel bevoorrecht waren. Zoveel kinderen hebben deze toegang en stimuli niet. Zevenentwintig procent verlaat in Brussel de schoolbanken zonder diploma. De democratisering van het onderwijs heeft de voorbije vijftig jaar veel goed gemaakt, maar heeft hierin nog een grote uitdaging. Ik schaam me niet omdat ik deze voorrechten wel genoot, maar ik wil ze wel aanwenden voor wie hiertoe de mogelijkheid niet had. Naast zorgverstrekking vind ik mensen te duiden op hun rechten en hen ertoe te brengen er gebruik van te maken een essentieel onderdeel van mijn beroep.

Ik zie dagelijks  volwassen mensen die geen weet hebben van hun rechten omdat ze geen toegang tot deze kennis hebben of totaal niet van de wereld zijn. Gehandicapten, vreemdelingen, langdurig zieken… onze Belgische maatschappij heeft gelukkig allerlei mogelijkheden om hun problemen op te lossen, maar deze zijn vaak te weinig bekend. Mensen weten niet bij wie ze moeten zijn, welke procedures ze moeten volgen, welke papieren ze nodig hebben. Ik probeer hen hierin te helpen, hen te wijzen op hun rechten. Vaak heb ik hier overredingskracht voor nodig. Mensen zijn bang om iets te vragen aan overheden, komen vaak van een kale reis terug, lopen verloren in de administratieve rompslomp. Ik maak hen dan een mooi papier en dan vinden ze hun weg. Dit is me een groot plezier. Wie je helpt, vergeet dit nooit meer. Je krijgt er zoveel warmte, dankbaarheid, vriendschap en erkenning voor, van de meest eenvoudige mensen in de eerste plaats. Ik twijfelde en betreurde aanvankelijk de belofte die ik mijn moeder maakte. Ik vind dit nu het mooiste beroep dat er in mijn ogen is. Ik ga door tot zolang het nodig is. Tot mijn laatste snik.

Vooruit!

Van nieuwe taboes en vooroordelen

 

Ik zou nooit meer terug willen gaan naar mijn jeugdjaren. Het lijden van mijn moeder was verschrikkelijk. Ik zou echter ook nooit meer willen terug gaan naar de tijd van toen. Het Vlaanderen van kerktorens en Vlaamse kermissen, was een bekrompen maatschappij met heel veel sociale controle, naijver en kortzichtigheid. De overheersende mentaliteit was beknottend, provinciaal en bood amper mogelijkheid tot ontplooiing. Dit werd me door mijn moeders ziekte maar vooral toen ik mijn eigen geaardheid uitte pijnlijk duidelijk. Brussel had en heeft een veel meer open en tolerant karakter. Het was toen en is nu nog in mijn ogen een klein eilandje van tolerantie in een oceaan van uitsluiting en discriminatie. Ik voel me een Vlaamse Brusselaar en in die zin een trotse Vlaming. Ik ben Vlaamsgezind maar evenzeer teleurgesteld in wat Vlaanderen er de voorbije vijftig jaar van gemaakt heeft. Er is een tijd in de geschiedenis geweest dat Vlaanderen wel degelijk ondanks de numerieke meerderheid de rol van underdog toebedeeld kreeg. Maar inmiddels zijn de omstandigheden veranderd en is Vlaanderen opgeklommen tot een van de rijkste regio’s van de wereld. Tot mijn spijt is de mentaliteit echter niet evenredig meegegroeid. Er wordt nog altijd gesproken vanuit een onterechte onzekerheid, alsof we een minderheid zijn. We voelen ons bedreigd en bang.

 

Ik heb het altijd belangrijk gevonden en me ingezet om vooroordelen te proberen doorprikken: vooringenomenheid tegenover chronisch lijden, tegenover homo’s, tegenover Afrikanen, tegenover aids, tegenover heroïnegebruik… Dit is nog altijd broodnodig. De hetze over migratie en de angst en vooroordelen waarmee specifiek Moslims benaderd worden bijvoorbeeld. De samenlevingsproblematiek vormt en van de grootste uitdagingen voor de toekomst. Ik ben er weinig gerust in wanneer ik de huidige mentaliteit bekijk. De enige manier om dit op te lossen is elkeen een plaats te geven in de maatschappij, wat net niet gebeurt. Er is discriminatie in Vlaanderen op de huurmarkt, op de arbeidsmarkt, op de school. Je kan pas van mensen eisen dat ze zich gedragen wanneer ze dezelfde rechten krijgen. En dit is niet het geval wanneer je Mohammed of Abdul heet en solliciteert bijvoorbeeld. Echt verontrustend wordt het pas wanneer deze mentaliteit niet langer meer in vraag gesteld wordt of zo overheersend is dat je er best niet tegenin gaat. Je wordt als volksvreemd bekeken wanneer je dit aankaart. Willen we een Vlaanderen waar een muur rond staat en waar je alleen binnenkomt wanneer je blank bent, Nederlands spreekt en geen dt-fouten schrijft? Of zijn we een Vlaanderen dat ervoor kiest om overal ter wereld te gaan, zich overal te kunnen ontplooien en waarbij we ons omgekeerd open stellen voor de rest van de wereld? Dat de Vlaming die zo rijk is en voorzien is van alles, zich zo bedreigd voelt is een taboe dat ik graag zou doorprikken.