Juni naar Alfred Mucha

Ten geleide

Het thema van de maand Juni is ‘Oud België”

We zullen een geschiedkundige blik op ons land werpen, en enkele taferelen uit het verleden weergeven. We verlaten het domein van de partijpolitiek, die ons nu al drie maanden bezig houdt, en bezoeken om te beginnen een paar mooie plekken, zoals het Plantijn-Moretus museum, het Atomium en mijn geboortedorp Liedekerke.

We nemen twee vertalingen op van lang geleden gestorven dichters, en we krijgen een aantal huppelende gedachtensonnetten, om deze eerst helft te eindigen met een paar gedichten uit de zorgsector.

Aanhef

Antwerpse hoeden

Een hoofddeksel met brede randen,

Een Rubensbier op een terras,

Met amberkleurig vocht in ’t glas.

Ik zit alreeds te watertanden,

 

Na 't doorlopen van winkelstanden,

Met massa's mensen in de pas,

En nergens kans op vlotte plas,

In kooptempels en handelspanden.

 

Wat me hier opvalt zijn de hoeden.

De mode-gekke metropool,

Waar zoveel kopzorgrazernijen woeden,

 

Om larie en om apekool,

Het kan alleen de hoogmoed voeden,

Van zeventiende-eeuwse schilderschool.

Datering

Februari 2006

Een impressie van een koopdag in de Koekestad. Bij deze nemen we met een Liechtensteiner afscheid van de metropool na deze lange Antwerpse cyclus tijdens de vorige maand.

 

1

Geluk van deze wereld

Het huis is ruim en schoon, een aangenaam gebouw.

De tuin omzoomd met ooftstruweel. Gesnoeide hagen.

Vers fruit en goede wijn; vertoon noch kinderwagen,

In ongestoord genot van toegewijde vrouw.

 

Geen schuld, verliefdheid noch geding, en geen gejouw,

Geen rekenschap verschuldigd aan je naaste magen.

Tevreden gauw en aan de groten niets te vragen.

Je plannen opgezet op passend weefgetouw.

 

Een leven vrijgevochten maar niet ambitieus,

En zonder overdrijven diepgaand religieus.

Je driften overwinnen, aan de rede onderwerpen.

 

Je geest zij vrij. Je oordeel zij van roes ontbloot.

Een rozenhoedje als je enten staat te scherpen:

Zo is het thuis welzalig wachten op de dood.

Datering

Vertaling van een gedicht van de Franstalige Antwerpenaar Christophe Plantin (Saint-Avertin bij Tours, ca. 1520 – Antwerpen, 1 juli 1589): Le bonheur de ce monde.

De Franse tekst is te vinden onder onze rubriek ‘vertalingen’

http://www.dirkvanbabylon.be/50785002

2

Naar Tennyson

O schoonheid, gij gaat snel voorbij! O zoetste zoet!

Hoe staat ge toe, dat ik mijn jeugd verdoe in zuchten? 

Laat mij alleen maar zitten naast uw ranke voet. 

Gij weet dat daarbij steeds mijn oog uw blik zal vluchten. 

 

Alleen uw hand kussen, mijn armen om u vouwen, 

Dat durf ik niet. Het is met moeite dat ik spreek.  

En niets zo wild en stout als dacht ik te beschouwen, 

Mijn mond die uwe wangen met een kus bestreek 

 

Ik denk als ik u kussen zou, verloor ik het beheer. 

Mijn sidderende brein kan langer in de vloot 

De vluchten van de geest niet houden. Nu ik sprak 

 

Daar sloeg het woordje ""kus"" mijn ziel alweer terneer 

Die als een luitsnaar trilt tot ook die knappe noot 

Gedempt verzwindt in nieuwe stilte die ze brak. 

 

Datering

Naar Alfred Lord Tennyson (Somersby, Lincolnshire, 6 augustus 1809 – Blackdown, Sussex, 6 oktober 1892.) Het origineel is alweer te vinden onder de rubriek Vertalingen.

http://www.dirkvanbabylon.be/50785002

3

Atomium, de mol

Atomium, metaalkristal van negen bollen,

Wat staat gij uitvergroot op ronde pedestal:

Een vastgelopen praalwagen van carnaval,

Omgeven door een wolk van smog en voorjaarspollen.

 

Tot het plots regent, en er vallen toverkollen,

En dan een lauwe zonnestraal, en die valt pal

Op elke bol die beurtelings weerlichten zal.

Het Belgische toeristlokaas, want geld moet rollen.

 

Op drift trok roepend hier en daar een troep te velde,

Van marsenzang en retoriek de borstkas vol,

En maakten op het laatst hun wapenrok te gelde..

 

De oude liedjes klinken op het einde hol.

Er blijft een vraag die ik in al die tijd niet stelde:

Wie was in hemelsnaam nu eigenlijk de Mol?

 

Datering

11 maart 2000: Vlaams minister Sauwens wil het Atomium kopen. Het bericht veroorzaakte communautaire ophef. Franstalige Brusselaars wilden het symbool uit Germaanse handen redden. Er was toen een succesvol programma dat de Mol heette en dat geschiedenis geschreven heeft.  De laatste uitzending greep nabij het Atomium plaats. Vlaanderen vroeg zich maar een ding af:  “Welke mol heeft hier gegraven?

4

Jeugdherinnering

 

Mijn raam gaf uit op de Sint-Nicolaas kerktoren,

Oorspronkelijk omringd door tombe, graf en zerk,

Maar later door een aangeharkt gazongrasperk,

In Liedekerke waar ik zowat ben geboren.

 

Wat er gebeurde kon je in de kamer horen.

De metten en het lof. Het koor. Het orgelwerk,

Het klokkenluiden van die builenpokken-kerk.

Al ging er iemand dood, de ziel ging niet verloren.

 

Ik had het beste zicht op de begrafenissen,

De rouwstoet, want er werd nog ouderwets getreurd.

De wierook en het kaarslicht van de dodenmissen,

 

Met zwart en paars, het hart bezwaard, door smart verscheurd.

De heiligen die toekijken uit schaduw-nissen.

Terwijl het overschot de laatste eer gebeurt.

5

Inlegsonnetje

Los uit de pols een nummer, maar krijg geen gehoor.

In mij is iets, dat alsmaar door wil blijven bellen.

Ik druk de toetsen en ik voel mijn hart versnellen.

De toon weerklinkt als dolle Black & Decker boor,

 

En davert door het trommelvlies naar binnenoor.

Waar ben je? ‘k Heb een eitje nog met jou te pellen.

De levering van nooit geschoten berenvellen,

Dat ik niet eerder al mijn lang geduld verloor!

 

Uit volle borst zal straks een ijl gezang opwellen.

In het oksaal door ingezongen jongenskoor.

Het moge je naar laatste rustplaats vergezellen

 

In wierook gaat een zwart gewaad de viering voor.

Het ga je daarginds goed mag ik veronderstellen,

Voorzien van gloriepreek door dienstdoende pastoor

Datering

6 Februari 2001.  Opmerkelijk: Het sonnet bevat slechts twee rijmklanken.

 

6

Ongestelde vragen

Wat is dat toch voor een afgrijselijk schroeien?

Wat is dat toch voor een verterende gloed,

Die daar wild tekeer gaat in ’t smeulende bloed?

Wat is dat voor brand die niet ophoudt te gloeien?

 

Wat voor een gezwel is in d’aders aan ’t broeien?

Wat is dat vermaledijd addergebroed,

Dat krioelt en kronkelt en zich te goed doet,

Dat wemelt en steeds meer in aantal wil groeien?

 

Wat zijn dat voor vurige vonken en vlammen?

Wat kan dat toch voor een gewaarwording zijn?

Dat schrille, dat schrale, dat schrijnen en schrammen,

 

Aroma van alsem en braaknootazijn.

’t Verterende zuur dat mijn hart zal verlammen,

Op zoek naar een niet genoemd rijmwoord op –ijn

Datering

26 februari 2012

Een myriade-opdracht die ik zelf bedacht: ‘Pijn’ met als opschortende voorwaarde dat je het woord ‘pijn’ in je bijdrage niet mocht noemen.

7

Maalkolk

Gezeten aan de rand van razende gedachten,

Met uitkijk op de baren van een wilde stroom.

Het denken kolkt en kookt in damp en witte stoom,

Met wrakhout drijvend op de losgelaten krachten,

 

Ten prooi aan samenspel van ontketende machten,

Die losbeukend te keer gaan in een nare droom.

Aan boord of aan de rietkraag van de oeverzoom

Gezeten, om het  schouwspel van ver te betrachten.

 

Al is de energie-uitbarsting ook nog zo enorm,

Al dat geweld leidt niet zomaar naar een idee.

Wat heb je aan een woest geworden woordenstorm,

 

Of een zuidwester op meedogenloze zee?

Je hebt een raamwerk nodig en een vorm.

Een maatstaf en een meetsnoer en een gulden snee.

 

8

De nacht brengt raad.

Het vederdons des nachts dekt duistere gedachten.

De ledematen worden langzaam en het lichaam loom.

De geest vertraagt en het beeldschermverloop is sloom.

Dan komt er iets dat weer terug keert  alle nachten.

 

Dan komen ze weer opzetten met karrenvrachten,

En kruipen langs de beddenpoten en het chroom,

Van springspiraalmatras , door eigen autonoom

Begeren aangedreven, tot ze rond gaan jachten.

 

Slechts een is er die vrede sticht in dit gejaag,

Die sluimer brengt en soelaas en vergeten woorden,

Geen kommer meer en geen gejammer of geklaag.

 

Betreed nu opgelucht bezoedelvrije oorden,

We mogen hopen dat het alweer lukt vandaag:

Het ingebeelde aanrichten van massamoorden.

 

9

Brandstichting

De duisternis onthult onnoembare gedachten.

Des nachts word ik een trol, een sinistere gnoom,

Kwaadaardig als de woeker van een carcinoom,

Geniepig er op uit een massa af te slachten,

 

Met drijvende kadavers in de rode grachten.

Al ben ik overdag schijnheilig en wát vroom,

Verlies ik in de avondstond mijn valse schroom,

En ga op zoek naar schedels en gestroopte vachten.

 

Dan droom ik van een koepelkerk met akoestiek,

Die ik met clandestien bezoek kom te vereren.

Neem nu pakweg de Koekelbergse Basiliek,

 

Die ik graag in een steekvlam wilde zien verkeren.

Een gasbel en een soort ontstekingsmechaniek.

Een vuurzee zal het monument geheel verteren.

 

10

De barmhartige slaap

Zo zijn er nog meer van die rare gedachten,

Van elektrocutie met hoogspanning stroom,

Tot kernsplitsing van een gevaarlijk atoom,

En moorden, brandschatten en vrouwen verkrachten.

 

(Bij voorkeur gehuld in tijdperkklederdrachten.)

Of iemand ophangen aan een prairieboom.

Of een epidemie van miltvuursyndroom.

En wurgen, verstikken, versmoren, versmachten.

 

En tot ik in slaap val, blijf ik doden tellen,

En zijn het er veel, pas dan kom ik tot rust.

Ja dat is strijk en zet en het is te voorspellen.

 

De taak is volbracht en voorbij is de lust.

Dan is het gedaan met die roteitjes pellen.

De grondslaap is daar en ik word onbewust.

 

11

Buiten de oevers

Gedachten bij beken, rivieren en stromen!

Wat is dat toch al dat gedicht en gedacht?

Er was lang geen thema dat zo geminacht,

Op zoek naar de grenzen, de naden, de zomen

 

Gelegenheid gaf om eens goed door te bomen.

We hebben wat orde in chaos gebracht.

We hopen dat u daar een keertje om lacht,

Al word u wellicht in de maling genomen,

 

En vraagt u zich af van waar lijkt dit nou op?

Zopas heeft ons weer iets bereikt uit het Noorden,

Ik krijg er geen staart aan en ook niet de kop.

 

Het is al een tijdje sinds wij dat nog hoorden,

Maar het lijkt nog het meest op een baardige mop.

Geen nood, we staan klaar met een dwangbuis en koorden

12

Slotsom

 

En waar de gedachten vandaan blijven komen

En of ik dat ben die dat zelf heeft bedacht

Is van geen belang en sla er dus geen acht

Op, want we vernemen nu, dat we volkomen

 

Aan ’t einde zijn en aan het gaatje gekomen.

’T is altijd nog meer dan ik eerst had gedacht,

En het overtreft wat ik er van had verwacht.

Daar zijn we intussen wel achter gekomen;

 

Het waren gedachten. Het was niet voor echt.

Wij zijn niet van al die granaten en bommen.

En net zoals u vind ik elk geweld slecht,

 

Al ga ik te keer in mijn knuppelkolommen.

De gesel is krom en de regels zijn recht.

Een huppelsonnet  om het slot op te sommen

 

13

Anders

Waar gaan ze hem brengen? Ik volg het aandachtig.

Neem pakweg de Stichting voor het Downsyndroom.

Het komt door een stuk dubbelop chromosoom.

Hoewel achterop, zijn ze zelden neerslachtig,

 

Zijn vrolijk en blij en vermaken zich prachtig,

Gezellig te samen in dag-zorg of home.

Ze drukken zich uit in beperkt idioom.

Al klinkt het voor ons tamelijk fabelachtig,

 

Zelf voelen ze zich niet zo gehandicapt.

Er valt hen ten slotte niet veel te verwijten.

Het is niet hun schuld dat ze ’r mee zijn behept,

 

We moeten hen niet voor mongolen verslijten.

Ze zijn ongeveinsd en hun ziel ongerept,

En hoeven zich niet van facturen te kwijten.

 

14

Kerkprimaat

Daar zit hij in zijn praalgewaad gekreukt te prijken.

Halsstarrig en verkrampt is onze aartsbisschop,

Met zijn geknakte schuine schedelvogelkop.

Scheefstaand van lang hardnekkig slechts een kant op kijken,

 

Een blinde vlek te keren naar de wanpraktijken.

Verongelijkt kropt hij het ongenoegen op,

Verstijfd zoals een wassen etalagepop ,

Voorzien van washandjes die langs het borstkruis strijken.

 

Al heeft hij nog wel weet van zoveel pedofielen,

Hij zwijgt en geeft hen niet bij de justitie aan.

Het kerktuchtrecht maalt tergend traag zijn tandradwielen.

 

En kiezen knarsend kan hij nog steeds niet verstaan,

Waarom luchtspiegelingen hem steeds op de hielen

Zitten. Voor hem is het al amen en gedaan.

Datering

Bijdrage Myriade 2010, intussen wel een aantal keren verbeterd.

 

15

Ich habe genug

Het is genoeg geweest. De kardinaal moet gapen.

Hij wordt door drie pleegzusters in het bed getild.

Een ogenblik heeft zijn mondhoek nog nagetrild.

Het was een brug te ver vandaag. Hij moet nu slapen.

 

Begraaf de strijdbijl en het wederwoordenwapen!

Vergeet, vergeef en zo verglijd je ongewild,

Naar sluimer en herstel. Je zielsgemoed wordt mild,

Al stam je uit geslacht van krijgszuchtige papen.

 

We zien de drie verzameld in de theekantine,

Terwijl de kloosterklokken het avonduur slaan:

Het suikerzieke zustertje Maria Saccharine,

 

De zorgdeskundige Maria Vaseline,

Maria Vloeklawine met de muilkorf aan.

Het beeld bevriest en stolt. De tijd blijft staan.

Wordt vervolgd

16. mei, 2015

Juni 16-30

Klik door naar de tweede helft van de maand juni in onze onovertroffen scheurkalender.