Alphonse Mucha Januari II

Januari 16-31

16.                       Ruitenwisser

 

Mijn oom komt in een auto met daarop een sticker.

Hij heeft hem op een autoveiling opgehaald,

En daarbij ogenschijnlijk nog te veel betaald:

Op karig inkomen van een postzegellikker.

 

Ik kreeg het van zijn rijden aan mijn hartkloptikker,

En zag tot in het rood de opstijgende naald,

Maar aan mijn lijden stond een eind vooraf bepaald,

Tot einde van de rit verzwolg ik pad en kikker,

 

Een regenbui. De beeltenis van Sint-Alfons,

Een ruitenwisser die de voorruit schrapend scheerde.

Een over zonde heen en weer gevaagde spons,

 

Zeshonderdmaal de voorruit op en neder veerde,

De Heilige schuift schuin opzij en mompelt Vaderons

Een kikvors met een plons die in het water keerde

 

17.                       Vakantiefoto

 

Wanneer mag ik nogmaals dat eindeloze rijden?

Naar het vernauwend punt aan einde van de laan,

Dat met je meereist steeds weer even ver vandaan,

Steeds meer verwijderd, wil de weg zich niet verwijden,

 

Naarmate wij door tijd en ruimte ijlings glijden,

Op zoek naar zon in onverstoorde autobaan.

Alleen bij de péage moet je even staan.

Het weer is goed, wij rijden excellente tijden.

 

Op tijd gewaarschuwd voor het overstekend wild!

Gegespte riemen, airco aan, een radiomuziekje,

Amusement over het spreekwoordpaard getild.

 

Uit zompige valleien klimmen naar een piekje,

We rijden weggerukt en door geluk verstild,

En hier zijn we gestopt en maakten we een kiekje.

 

18.                       Weer uit Frankrijk

 

Terug doorheen een laan van diepgevroren bomen,

De rijm aan het asfalt door koude wind geplakt,

Het uitzicht door de ruitenwissers weg-gevlakt,

Met ongeduld en haast om spoedig aan te komen.

 

Daar wordt een snelweg van het Franse net genomen!

En hier en daar worden er wegen afgetakt,

Maar door het ijs een weg naar huis heb ik gehakt,

Heelal van heimwee door geen koude in te tomen.

 

Naar huis wijst het getal van rijmbeslagen platen,

Naar Brussel lonkend in het winterfestival.

Een reep asfalt is in het midden bloot gelaten.

 

Ballet van auto’s, glijdend in het dolle bal.

Hoe razende cilinders kilometers vraten.

En nabij Valenciennes de péage val.

 

19.                       Mars voor werk

 

Alweer trekt er een mars door de druipnatte straten.

Geen witte rouw dit keer, maar vlammend rood en groen.

Om een Sociaal Europa is het nu te doen,

Veel meer dan om de staatsbegroting met haar gaten.

 

De woede om een pedofiel mag weinig baten.

Genoeg getreurd om een gevonden kinderschoen.

‘t Fabriek dat arbeid schiep benevens weddepoen.

Ontmanteld, muisstil opgegeven en verlaten.

 

Met bijna honderdduizend zijn ze hier gekomen.

Een punt hebben zij alles samen klaar gemaakt.

Premier De Haene heeft er kennis van genomen.

 

Renault heeft hem heel diep in zijn hart geraakt,

De ideale gids bezocht door kwade dromen,

Het Franse automerk aan elke plicht verzaakt.

 

20.                       Met de Franse slag

 

Beneden ‘t hoge viaduct van Vilvoorde,

Staat pruttelend de assemblageketen stil.

‘t Fabriek is weggestreken door een Franse gril.

En dit is niet vooraf gemeld zoals het hoorde.

 

Het toont hoe het industrieel beleid ontspoorde!

Bekijk het ook eens door een Europese bril.

Verguld maar bitter is de door te slikken pil.

Helaas dat dit onze genoegzaamheid verstoorde.

 

Een rare stilte heerste onder de fly-over.

Vergeten is de maalboot van Oostende-Dover.

En op het autokerkhof staat nu ook Renault.

 

Als dit nog even doorgaat blijft er niets meer over.

De politiek, ondanks miljoenen van Dassault,

Heeft minder armslag dan de Venus van Milo.

              

21.                       Bij de rijkswacht

 

Het is wat anders weer. Nu staakt zelfs de politie!

Smerissen en klabakken, het geduld is op.

Het is een nooit geziene vakbond-spionkop

De ordehandhaving ontketend van justitie.

 

De dragers van het staatsgezag per definitie.

De octopus legt zijn tentakels in een strop,

En de politieopstand wordt een flikkenflop.

Het eindigt op een sisser en een smeekpetitie.

 

Het leek erop dat klassenstrijd was uitgebroken.

O waterdragers van het recht op orde, Staak!

En staak opnieuw tot weldra Pasen is Beloken!

 

Staak onverdroten, stel wanorde aan de kaak!

En breng het bloed van onze burgers aan het koken,

Tot openbare ergernis en leedvermaak.                   

 

22.                       Schietstoel

 

Ontsnapte stoel voor anker, hijskatrol en takel,

Uit branding komt omhoog in spattend zout kabaal.

Betonnen raam op branding, kolkend, kolossaal,

Vanuit de diepte klimt per golf een zitspektakel.

 

Niet te beroerd in al het mediagekakel.

De camera zoomt in op volk en beeldentaal,

De zee gemeten aan bezeten dierenschaal:

Stoelpoot met zuignapafdruk van inktvistentakel.

 

In Zandvoort aangespoeld is opgegeven stoel.

Voor Stichting Kunstcircus paraat, spreekt Rita Aker:

“Hij is nu mooier, als u ziet wat ik bedoel,

 

Vergeefs is er gezocht naar kunst-, en stoelenmaker.

Paul van de Berg is met zijn kunstenaarsgevoel

Op drift. Dat doen verdwijnartiesten wel eens vaker.”

 

23.                       Hemelschap

 

Wie zegt me waar vandaan de wolken binnen komen?

Bij wisselvallig weer met af en toe wat nood

Weer, stuurloos wentelend in ruime hemelschoot;

De zon weet hen met al zijn macht niet in te tomen,

 

Met oeverloze variaties rond de zomen.

Hoe zoet de boot vol manna meevaart in de vloot!

Het dartel zwerk onzinnig breed. De stilte groot.

De bron van alle waaien doet hen verder stromen.

 

Kastelen met kantelen, bouwwerk onvolprezen.

Waar komen al die wolken telkens weer vandaan?

Met in hun buik een regenbui. Gewassen. Opgerezen.

 

Gejaagd door mateloze zucht en onvoldaan.

Van dageraad tot avond schaduwlijnen lezen:

Op vlucht naar donker nacht zij duister hier verwezen.

 

24.                       Op waterdrift

 

Getuige van vergruizing en verbruiksverspilling:

Het water snelt voorbij in vaarten en in slootjes,

En draagt een optocht van halmstokjes en wat strootjes,

Het glinsterende vlak vol rimpeling en trilling.

                  

Een trage golfslag en een uitgestrekte rilling

Wat eendenkroos, in plooi gevouwen papierbootjes

Licht klotsend met wat trekjes en wat stootjes

Het stemt wellicht tot wat bezinning en verstilling

                  

Bij flakkerende vlaggenstok en strakke wimpel

Zo volgt het oog een zaaddoos in gedachtestroom

Naast sparrennaalden rijdend op een waterrimpel

                  

De spiegel  van de vaart weerkaatst een mijmerdroom

Vol vragen ongesteld al is het antwoord simpel.

Onpeilbaar ver de diepte van de oeverzoom.

 

25.                       Zorgvliet

 

Zo voert gedachtestroom met achteloos geklater,

Een vloot van stokjes en van strootjes met zich mee,

Het ene wat parmantig en het ander meer gedwee,

Gedwarreld op de vliet en het klotsende water.

 

Onvoorbereid op eeuwigheid, onklaar voor later,

Op wegtocht naar de eindeloze zoute zee:

Een zaaddoos of een fruitpit of een orchidee.

Een glimp zij opgevangen van natuurtheater.

 

Het zijn de sporen van de onvindbare hof,

Waar dingen groeien die alle verbeelding tarten.

Je ziet de afdruk in het poeder en het stof.

 

Wie zou daar niet naar smachten en naar smarten?

Dat loverbladstruweel en overhangend lof,

De tovertuin van troost voor uitgehuilde harten.

 

26.                       La nave va

 

Rivieren staan weer hoger, watersnood alom.

Het nieuws is boordevol van overstroomde beken.

Het regent nu al sedert ontelbare weken.

Nu daalt de grijze barometerkwikkolom,

 

En dan weer hagelt het, of slaat het neer kortom.

Verzopen land tot een moeras uiteen bezweken,

Een huizengoed belast met zware hypotheken,

En houdt de dijk het, of rolt hij nu toch nog om?

 

De voeten in het water, film van Fred Fellini!

Daar zit een zwarte prins te kijken naar projectie,

Met tunnelzicht. Onkwetsbaar voor de volksopinie:

 

Een flikkerlicht, verdicht door diepe introspectie,

Een zinkend schip van kunst, titanische perfectie,

Geen regelneven, nevenregels, noch familie.

 

27.                       Getijen

 

Bevrijd me Heer, de Luisterrijke, Goedertieren!

En maak me los, ontkluister mij, gevangen in

De tralies van de vrije wil, de grendelpin

Onttrokken aan het celdeurslot. De ketting vieren.

 

De deur vliegt open om haar hengsels en scharnieren.

Het rechte pad op en die richting sla ik in,

Niet langer meer verscheurd door zin en tegenzin,

En heen en weer tussen getwist en twijfel zwieren.

 

Lankmoedige geef mij uit klare bron te drinken

Kristalglas vol van rotsenwater. Mijn gemoed,

Van de verwarring opgestoven, zal bezinken.

 

De geest ontsluierd voelt gelaafde ziel zich goed.

Gewiegd op ‘t eindeloze stijgen en weer slinken,

Als waterboezem adem haalt in eb en vloed.

 

28.                       Grofkorrelig kloostergoed

 

Maak mij door Uw Genade helder weer van geest.

Ik wens geen tussenkomst en ook geen medelijen

En ook geen bedelordestoet in jutepijen

Geen menigte die gescandeerd de bijbel leest

 

Als ik hier aan uw rand zit, wens ik nog het meest

Wat wijkt en stijgt en ik laat eb en vloed betijen

Daar mag de ene golf de andere berijen

De ene na de andere die zielenpijn geneest

 

Dan komen beide uitersten in een maal samen

Daar breekt een tijd van diepe overgave aan

Al barsten vensterkaders en de tralieramen

 

In mij ontluikt een rimpelloos beginbestaan

Hier juicht de vrucht bevrijd hallelujah en amen

En stort zich in een uitgestrekte oceaan

29.                       Uitnodiging voor de reis door de nacht

 

Ga met me mee om door de duisternis te reizen!

Vergezel mij op tocht door crypten van de nacht,

Waarin iets griezeligs verborgen op ons wacht.

Iets ongenoemd. Het ademt gruwel en afgrijzen.

 

Het stolt het aderbloed en doet de huid verijzen.

Die troosteloze weggestoken toverkracht,

Uit diepte peilloos van het al teweeggebracht,

Geschuild in flonkerdonkere kristalpaleizen.

 

Er is geen licht maar wat er wel nog is weerkaatst.

Een ruimte die ontsnapt aan wurggreep van de tijd,

Die buiten elke maat en regel is geplaatst,

 

In alle richtingen oneindig uitgedijd,

En dit heb ik bewaard tot op het allerlaatst:

Aan een onzegbaar personage toegewijd.

 

30.                       Chrysilla vertaald

 

Als de maat vol is en het laatste uur geslagen

Godin bespaar me aan mijn sterfbed dat de Tijd

Zo laat nog af komt snijden zonder traan nog spijt

De lange draad van ongerede levensdagen

 

Bewapen dan de Liefde! Wat kon die me plagen.

De wreedaard sinds altijd die wacht met haat en nijd,

Dat mijn hart in een laatste kramp en stervensstrijd,

Mijn dodenbloed op rode bodem zal verjagen.

 

Maar neen, dat naar de avond lachend zij verschijnt:

Mijn Jeugd, in stille naaktheid beeldschoon afgelijnd,

Die rozenblaadjes plukt en op het water spreidt.

 

Ik luister naar de afscheidsklacht van de fontein.

Geen pijlen en geen zeisen dienen voorbereid.

Ik zal de ogen sluiten voor het nachtelijk ravijn.

 

31.                       Vuurwerkramp

 

Dat Brahms ook nog een liedcyclus heeft afgescheiden,

Dat is je niet ontgaan al had je er geen erg

In. Klachten van de dichter gaan door been en merg,

Wat muziekcritici daar verder ook van zeiden.

 

Al ben ik in muziekkritiek een losgeslagen heiden,

Ik hoor de smidse van de Wagneriaanse dwerg.

De kompel klettert in de uitgeholde berg,

Wat ons dramatische ontknoping zal bereiden.

 

Marforio, Hoe is’t?  Om nieuws durf ik niet vragen.

Gevaarlijk dicht bij het ontplofte Enschede,

Ontsnapt zijn hopelijk uw lieven en uw magen,

 

Heeft Elckerlyck daarboven de Madonna mee.

Nu Nederland gedompeld in zijn rouwend klagen,

Herinnerd is aan het bestaan van Smidje Smee.