Levenssneden

Tranches de vie

Ssst, Adriaan ligt te slapen, terwijl ik dit schrijf.

Hij mag niet wakker worden voor het zes uur is, want hij moet rusten voor de reis. Hoe het zover kunnen komen is, dat hij nu in mijn bed ligt te sluimeren, dat is een lang verhaal. Hij nam weer contact op, na jaren, op een bijzonder moment, net toen Ibrahim opgenomen was.

Breedbeeldopname

Flashback naar het psychiatrisch instituut:

De instelling voor geesteszieken bestaat uit paviljoenen die in een groen park neergepoot zijn, met maximaal een verdieping, om de ingezetenen niet op het idee te brengen, uit hoge vensters naar beneden te springen, die hoe dan ook niet open kunnen. Ibrahim was er opgesloten en had zijn eigen angstvallig schone kamer op het gelijkvloers.

Het vormde een bijkomende geruststelling. De bevolking van het onderbewuste paviljoen oogde weinig bemoedigend. Een uitgeleefde stam Neanderthalers uit het vroegste tandartsloze tijdperk, die schuddend en trillend in vertraagde opname door de gang krioelde, geholpen door de vangrail, en die bij etenstijden samenhokte bij de ruif van de refter.

Wat was het toch een oord van vernedering en van versterving en van slechte adem, waar veel gerookt werd. Het Walhalla, seconden na de Godendeemstering. Ibrahim is samenzweerderig, bakt zoete broodjes, en is tot alles bereid om er weer weg te komen, maar bij behoudt hoe dan ook die wilde blik in de ogen, waaraan je kunt zien dat hij er niets van meent.

Het was een verdeemoediging, er naar toe te gaan. Tot in je gewrichten en gebeente geteisterd, ging je, na het teleurstellende bezoek aan je kranke echtgenoot, ontsteld weer naar huis, zonder veel vooruitzicht op verbetering. Wat kun je nog doen? Lang mediteren, om de gebeurtenissen nog eens te overwegen en in te delen, in een map verbijstering en een schrift onthutsing, en op te bergen in de donkere winter van het hart.

Ziedaar wat overblijft van wat ooit mijn man is geweest. Wij verwijderen ons van elkaar en het is alsof het licht zelve zich verduisterde. Ik kan in hem, van wie ik zoveel gehouden heb, geen verlichting meer ontdekken, en ik begeef me op de weg van de aanvaarding, van het uit elkander gaan, maar dat zal nog veel voeten in de aarde hebben.

Het is een herinnering geworden, los geworteld in rul zand. Ik zit nu gelukkig alleen en zonder jou mijn hunkering te bederven. Ik was behoorlijk van de kook in die dagen. Het slechte nieuws kwam me de strot uit. Met mijn mystieke inslag, vond ik het niet van betekenis ontbloot, dat daar ineens die jongeman belde, Adriaan, die ik meer dan tien jaar niet meer had gezien, de laatste keer toen hij goed elf jaar of zoiets was.

Adriaan

Hij is nu meer dan twintig, geschapen als een Griekse God, groter dan ik, met een slank en nauwkeurig gedefinieerd lichaam, een paar hoogblonde haarkrullen op de borst, symmetrisch en evenwichtig gebouwd. Een beetje Cowboy Henk, die zich plastisch omvormt tot een mooi en vredig zoontje, zoals hij daar zo schattig op mijn matras te snurken ligt.

Gelukkig heb ik hem zover gekregen dat hij zich te rusten begaf, nadat ik hem nog een verhaaltje heb verteld. Zo kan ik even bijkomen na de geweldige avond die ik met hem hier thuis heb beleefd. Af en toe ga ik eens naar hem kijken. Heeft hij dan nooit een vader gekend die naast zijn bed kwam zitten, en hem een verhaaltje las?

Heeft niemand hem ooit liefgehad zoals hij is, op en top Adriaan? Wellicht niet. Zo opgewonden bleef hij tot het laatste, maar laat er geen misverstand ontstaan. Adriaan is een apart zoontje, dat met het internet niets te maken heeft, en die ik nooit in bad heb gestopt.

Het is een jongen die volmaakt heteroseksueel is, jong en aantrekkelijk, en kwetsbaar. Een klasse op zich, en de papa respecteert dat. Ik heb hem nooit gewassen, dus hij komt niet in de badkamerstatistieken voor, maar hij is mij zeer nabij, in hart en nieren. En hij komt altijd weer, als de kat in het liedje.

We schelen een kwarteeuw in jaren en zijn in alles elkanders tegendeel, maar toch is het een spannende wisselwerking. Ineens zit hij daar aan mijn tafel en we drinken thee en we kregen een lichte ruzie over de lengte van het touwtje aan een van de theezakjes. Tijdens het gesprek, dat uren duurde, kwam het allemaal weer terug hoe hij was, vroeger.

Haantje de voorste, maar zich steeds stotend en kwetsend, een jongetje dat geen grenzen zag liggen.

Adriaan als kind

Met vroeger bedoel ik heel erg veel vroeger, toen hij nog een kind was.

Toen was hij een bloedmooi blond jongetje van tien. Een spring in ’t veld met onstuimig opborrelende impulsen, en dat tegen de achtergrond van de vroege jaren negentig. Ik moet vooraan in de dertig geweest zijn. Adriaantje was nog een asblond woelwater met franke oogjes en een schelmse glimlach, een Dennis the Menace, een buitelende bengel die door zijn moeder nauwelijks in toom kon worden gehouden.

Van bij de eerste dag maakte dit stuurloze kind een onuitwisbare indruk op me, en scheen er tussen ons een band te ontstaan, die onverslijtbaar is gebleken, genoeg om hem er toe te brengen, contact op te nemen, nu we allebei volwassen zijn geworden. Hij heeft zich ontwikkeld tot een knappe jonge man, met grote handen en met grote ogen die me aankijken, en de blik niet afslaan.

En ergens in die man zit ook nog die woelwater van toen. Hij is hetero en ik ben homo. Ik zeg het er maar extra bij, omdat het een stuk van de spanning verklaart. Een grote aantrekkingskracht, maar ook uitgezette bakens, die niet overschreden mogen worden.

De grenzen waren nog scherper getrokken, toen hij nog een kind was, en ik me vroeg me op een goede dag af, of de aantrekkingskracht die hij op me uitoefende, wel paste in de verhouding tussen een kind en een volwassene.

Het was pijnlijk. Aan de ene kant wilde ik me graag vaderlijk gedragen, aan de andere kant waren er ook erotische ondertonen, die me verontrustten. Ik sprak er toen over met zijn moeder, die meteen alle contact verbrak, nog voor ik kon zeggen, dat ik mijn driften in toom hoopte te houden. Misschien was dat toen wel het verstandigste, want zo een dingen mogen niet uit controle geraken.

Het deed wel pijn. Maar toch, nu hij weer terug is, als volwassene, en in mijn bed slaapt, vanavond, zonder dat ik aan hem mag komen, terwijl ik nog een beetje na zit te dieselen aan het schermpje, toch voel ik me best altijd wel een beetje de papa. Dan wil ik hem geestelijk koesteren en beschermen, en tegelijk opvoeden en begiftigen met heilig vuur. Dan wil ik Adriaan omgeven met zorgen en goede raad.

Het zijn mijn eigen fantasmen. Maar er is nog meer aan de hand. Zijn vertoog vervulde me met heimwee, en terugverlangen naar die speciale vriendschap, die in die vroegere jaren heeft bestaan, tussen zijn moeder en mezelf, tot het fatale telefoongesprek plaatsgreep. Een sterke vrouw, met een goede carrière, en een krachtige persoonlijkheid.

Het gebeurde in de spaarzame geluksjaren die Ibrahim en ik samen hebben gekend. We waren onafscheidelijk. We kwamen op televisie en hebben van vijftien minuten bekendheid genoten in dat tijdsgewricht. Ja wat een tijd. Het kon niet op. Mijn echtgenoot functioneerde nog redelijk en we hadden vooruitzichten.

De zaak groeide en bloeide en we konden nieuwe plannen maken. Maar laat ik vooral niet over vroeger beginnen. Er is intussen veel gebeurd, met Adriaan zoals met mij. Ik besef plotsklaps een alleenstaande oude nicht te zijn, met slechte levensgewoonten, en overgevoelig voor mystieke ervaringen.

Adriaan is een sportieve jonge man geworden, opgeleverd met alles er op en eraan. Hij heeft nog steeds die wilde blik, maar ondanks alles is hij gelouterd en hij heeft veel bijgeleerd. Hij is me ook fysiek heel dicht tegemoet gekomen. Hij omhelst me als hij binnenkomt. Hij pakt mijn hand tijdens zijn uitleg, of hij stoot in het voorbijgaan tegen me aan.

De hele avond leek het alsof hij zich van mijn aandacht meester wilde maken. Mijn blikveld overheersen. En altijd weer probeerde hij om in het middelpunt van mijn belangstelling te staan. Lichamelijk stelt hij zich voortdurend tussen mij en de muren op en neemt hij alle ruimte in. Af en toe is hij dubbelzinnig.

Toch is er ook iets veranderd. Luisteren is niet altijd waar hij het beste in was. Maar nu! Hij luistert veel beter dan vroeger. Telkens weer zijn daar die ogen die me aankijken en me schijnen te ondervragen, onderstreept door een schuin glimlachje of een grijns. Ik kan niet ontkennen dat het een opwindend effect op me heeft.

Ik zou hem wel kunnen zoenen, maar daar mag ik niet aan beginnen, want dan houd ik het misschien niet meer in. Ik kan maar beter mijn mond houden, al kan ik niet genoeg krijgen van de mooie man die hij geworden is, met een rank atletisch figuur. Adonis, een spetter die een ravage aan kan richten onder de vrouwen als hij dat wil, en we mogen redelijk veronderstellen, dat dit geregeld gebeurt.

Navraag levert op dat dit inderdaad het geval is. Het is ook zijn leven natuurlijk, en wie ben ik, dat ik zou kunnen concurreren met de jonge meiden van nu, vol levenssap en met lege hoofden. Navelpiercings, lage jeans. Geitenklap met bakvislucht.

Ik kan me goed voorstellen dat alle vrouwen van de hele wereld zich willen onderwerpen aan dat grote lichaam met die lange armen, dat daar nu neerligt. De hele Adriaan, die zo-even krakend nog op een van mijn kostbare stoelen zat.

Hij praatte en gebaarde, en vertelde zonder ophouden over hoe het toen was en hoe het nu is, en wat er intussen allemaal gebeurd is. Ik kan er niet over uit. Die onwasbare jongen die zichtbaar wordt bestormd door zijn hormonale uitbarstingen, en die de uitgeschreven procedures komt doorkruisen. Dat onaanraakbare lichaam dat nu ligt te slapen op mijn enige matras.

Van de weeromstuit begin ik weer te peinzen aan zijn niet zo alledaagse levensloop. Van het ene subtropische land naar het andere gevlogen, de laatste jaren. Hij wil altijd reizen, en altijd nieuwe plannen voor iets anders. Als dat maar goed afloopt.

Waanzin

“Ik was een adhd kindje.”

De letters adhd staan voor de Engelse woorden Attention Deficit Hypercinetic Disorder. Dit zijn veel moeilijke woorden. Ik noem het nog altijd graag hyperkinetisch gedrag, omdat zovele mensen het woord hebben gehoord en het beeld herkennen, van een kind dat niet stil zit.

Hij was een druk kind, om kort te gaan. Nu is Adriaan nog steeds druk. Op het randje van psychotisch. Altijd heel erg intens bezig met zijn ruimte innemende persoonlijkheid, dat wel, wat toen al opviel, dat felle en dat heftige, dat ik niet kon verklaren.

Het was in die tijd nog niet zo gewoon, adhd kinderen als het nu is. Ze hadden het nog over minimal brain damage of mbd in de literatuur. De theorie was eerst dat het om hersenbeschadigde kinderen ging met een geboorteletsel. Ik denk dat het lekkende membranen zijn, waar elektrolyten doorheen sijpelen en de natriumpompen dol draaien, en het is vaak erfelijk. Meer wil ik daar niet over kwijt. Het zou ons te ver voeren.

Is dit een vorm van waan of waanzin? Is het te genezen of te behandelen? Door de ontstane begripsverwarring was de genees- en heelkundige wereld eerst moeilijk te overtuigen van het bestaan van de overactieve kinderstoornis. Het kostte heel wat overredingskracht vanwege de moeder van Adriaan, met inzet van al haar moederlijke krachten, om er voor te zorgen dat de hulpverlening met de juiste zorg voor de pinnen kwam, voor het lastige zoontje, toen het niet goed met hem ging.

Een verstandige en nadenkende moeder, die zich terecht veel zorgen maakte over haar vreemde welp, die ze hoe dan ook als een leeuwin verdedigd heeft, dat mogen we niet vergeten, met alle mogelijke offers die dat van haar heeft gevergd. Al heeft ze daar wellicht aan getwijfeld, toen, het is wel ergens goed voor geweest.


Kleine Jan

Dat moeilijke jongetje van toen, dat rotjochie van tien tot elf, is niet verdwenen.

Het is niet in rook opgegaan. Het ligt daar wezenlijk te snurken op mijn matras, uitgeplooid tot een heuse volwassene, en ik ben de bewaarder van zijn geheimen, en ik koester zijn vertrouwen. Er kan nog veel aan de kwaliteitszorg verbeterd worden. De pijn is deels uitgesproken, daarom niet uitgewist, tijdens het gesprek dat we hielden.

Het werd een wederzijdse biecht. Heel wat levenssneden zijn vanavond aan bod gekomen en we draaiden rare liedjes. Foute muziek. Zoals in het lied dat aanvangt met de woorden:

“Kleine Jan had een konijntje, dat zijn beste vriendje was.” Zo begint een ernstig levenslied van de Zangeres zonder Naam. Deze onvervangbare vertolkster van het Nederlandse lied is nu dood en bijgezet in het register van Goddelijke herinneringen.

Toen de papa nog jong was, was de Zangeres zonder Naam gedurende meer dan twintig jaar een door het volk geliefde ster in Vlaanderen en in de omgevende Nederlanden. Deze icoon van de nederpopcultuur gaf nederig gestalte aan de zingende Moedermaagd, zonder de minste seksuele uitstraling, maar met een gedragen frasering, en begiftigd met een stem die bestand was tegen de micro’s van die jaren, de vinylgroeven, en de primitieve luidsprekers die soms door merg en been gingen.

Ze had weliswaar geen grote stem, maar in ruil veel gevoel, en ze zong het uit over de polders. Ze wist de juiste teksten te kiezen. Deze anonieme zangeres was een levendige vrouw met een ruim hart, gedreven door een ontembare zorg voor het welzijn en het leed van de menselijke samenleving.

Zo stelde ze de gevaren van het alcoholisme aan de kaak in “Ach vaderlief toe drink niet meer”, of waarschuwde al vroeg tegen de risico’s van te hoge snelheid, in het bloedstollende: “Rij voorzichtig, denk aan mij.” Ik ken nog hele strofen uit mijn hoofd. Ook over het gemis. “Voorbij, voorbij, jij denkt niet meer aan mij.”

Alle gevoelsgeladen betrekkingen komen in deze gezongen levenssneden aan bod, tussen ouders en kinderen, minnaars en partners. Haar oeuvre is een nalatenschap van zorg en leed. “Waarom zijn wij steeds kinderloos gebleven? We waren samen, maar toch alleen.”

Soms spelen pluche knuffeldieren een rol. In het begin van het lied nog onbereikbaar in de etalage van de speelgoedwinkel, zoals de teddybeer die op het onthutsende einde door een zwaar beproefde moeder op het verse grafje werd gelegd, tussen de troosteloze kinderzerkjes, ter nagedachtenis van de kleine lieveling, die zo onvoorzichtig de straat was overgestoken.

Het begoochelde wicht meende in een vlaag van hongerwaan, aan de overkant haar beminde knuffelbeer te zien, die zij bij leven niet bezat wegens armoede. Zij stak over en werd door een automobiel overreden in de vroege jaren zestig.

Konijntje

Er stond een indroevig lied op een grammofoonplaat die verloren is gegaan in de verhuis, een pakkend verhaal met een levend knuffeldier in de heldenrol.

“Kleine Jan had een konijntje, dat zijn beste vriendje was,” zo begint dit droevig levenslied, dat ik na aan mijn hart draag, omdat het zo goed mijn gevoelens vertolkt, en dat ik nog geheel uit het hoofd ken. “Elke morgen voor ‘t naar school gaan, sneed Jan voor zijn vriendje gras,” zo komen we meteen te weten.

We zien ons hier verplaatst in een idyllisch verleden waar kinderen vriendschap sloten met konijntjes, en er bij het krieken van de dageraad vroeg genoeg voor opstonden, om gratis gras voor het konijntje te maaien in de bermen.

De jeugd van tegenwoordig kan zich dat nog moeilijk voorstellen, op de luxueuze achterbank van een foute auto naar de papenschool gevoerd. Van Prinsje Zestien moet je het niet verwachten. Hij is van de lila koe generatie. Ik kan me die voorstelling nog maken, op mijn leeftijd, hoe het op het platteland was in die tijd.

In mijn jeugd kon je nog heel goed gras snijden voor je konijntje. Ik heb zelf ook ooit wel eens bermgewas gesneden voor een snuffeldier, dat van mijn grote zus was, tijdens een van haar bevliegingen voor een voorbijgaande knuffelbare huisgenoot, die prompt in een kooi werd opgesloten. Wanneer haar bevlieging voorbij was, mocht ik er voor zorgen.

De zeis heb ik me nooit eigen gemaakt, maar de sikkel kon ik hanteren, beetje stuntelig, maar steeds van me af, en met veel aandacht voor de vingers van de andere hand, die ik niet wilde missen. Nu zou dat niet meer kunnen. Nu moet je er al de auto voor nemen om nog ergens wat gras te vinden dat afsnijdbaar is. Want je mag niet zomaar meer ergens gras afsnijden. Toch niet in Brussel kanaalzone. Wie weet is het vergiftigd met zware metalen.

Op dit punt kunnen we echter terugkeren naar het lied: “En als hij dan ’s avonds thuiskwam, riep Jan hard: ik ben er, Moe! Verder had hij nergens tijd voor, Jan moest naar zijn vriendje toe.” Daarmee is de gevoelsmatige band tussen Jan en het konijntje fijn getekend, maar het gaat nog veel verder: “Uren speelden ze dan samen. Kropen op het bleekveld rond.”

Het bleekveld

We zijn hier blijkbaar op een hoeve, waar een bleekveld voorhanden was, om als het wasdag was, de gewassen was in de zon te bleken, in de nazomer. De dagen dat er niet gewassen werd, en er geen linnen lag te bleken, mocht het kind met zijn konijntje zoals uit de tekst blijkt, op dat bleekveld rondkruipen. Een paard bijvoorbeeld op zo een bleekveld, dat zou niet hebben gekund, maar het konijn mocht wel.

We moeten het met de ogen van die tijd zien. Kinderen wonen nu in appartementen, waar kinderspelen verboden zijn, en ze kunnen zich een bleekveld niet meer zo gemakkelijk voorstellen. Onze helden daarentegen zitten hier volop in de waan, of liever de inbeelding, want de fantasie speelt het knaapje parten: “Kleine jan was dierentemmer en ’t konijn was leeuw of hond.”

Ze zitten elkaar hier af te richten, het vraatzuchtige beest in ons en de aangrijpende zorgrelatie in de ander. Het temmen maakt het voor beiden, en voor ons allemaal nog veel werkelijker. Hier neemt het verhaal echter een triestige wending. “’t Was in ’t laatste van december, dat Jan de schrik te pakken kreeg. Nergens vond hij meer zijn vriendje, deurtje open, hokje leeg.”

De muzikale begeleiding eindigt op een gewilde wanklank. De gevoelsgeladenheid van het afwezige pelsdiertje komt tot ontlading in schreien om een onaanvaardbaar verlies. De snuffelende knuffel is gewoon weg. Dat is een wel heel erg intens en eng ineens verdwijnen, na zoveel zorgvuldige liefde en vriendschap.

“Vruchteloos was al zijn zoeken. Maar iets anders vond hij wel: Aan een nagel in het schuurtje hing daar een konijnenvel.” Persoonlijk heb ik zo een omgekeerd konijnenvel nog weten hangen in de schuur, op het erf van mijn grootvader, en dan wist je: wij eten konijn, met gueuze en pruimen.

De pels van het slachtoffertje is niet opengesneden, maar als een sok afgestroopt en omgedraaid en gevuld met stro, of bij gebrek aan stro met krantenpapier, om het een beetje volume te geven, en het hangt akelig te drogen aan een spijker in het schuurtje.

Het omgekeerde konijnenvel dat daar daadwerkelijk hing, op het erf van mijn grootvader, onder de nok van de schuur, in het begin van de jaren zestig, verklaart wellicht dat ik een bijzondere band heb met dit liedje.

Het konijnenvel ziet er eng uit, bloederig, zo binnenste buiten gekeerd, met lillende vliezen, als het nog vers is. Obsceen in zijn naaktheid en zijn haarloosheid, want al het haar zit naar binnen, en de aders en slagaders naar buiten, een getrouwe afdruk van de anatomie van het geslachte pelsdier, van spieren botten en pezen.

Wel kun je het pluizige staartje herkennen tussen de achterpoten. Daar hangt dat omgekeerde vel dus aan een spijker in het schuurtje. Ja, dat is schrikken met een grote sch, voor die lieve Kleine Jan, die hier bezongen wordt. Het is nog maar een begin, want het wordt nog veel erger. We brengen een bezoek aan de aardappeleters.

We zien de eenvoudige familie verenigd rond de feestdis met kerstmis. De vader of de moeder, wie van beiden zullen we nooit weten, maar ik houd het op de vader, spreekt de ontroostbare jongen bars toe:

“En nou moet je niet meer janken, ik hou niet van gesjaggerijn.”

Hoe je het ook spelt, het is geen Nederlands meer, maar een oerkreet van een primitief mens. En hier komt nu het majestueuze. De zangeres zonder naam, met haar echte naam Mary, houdt hier even op met zingen en neemt de spreektoon aan: “Handjes vouwen, netjes danken” Om dan met een hartsplijtende tremolo in de ingehouden ondertoon, het uit te zingen: “Voor het lekkere konijn.” 

Dat is heel veel emotionele splijtstof voor de late adolescent, die ik was, toen ik het werk van deze taalvirtuoze leerde kennen, harten vrouw van het Nederlandse lied. Zoveel cynisme in die toon, zoveel harde levenslessen zijn hier samengebald. Ik was er kapot van toen ik het voor het eerst hoorde en ik ken het uit mijn hoofd.

“Jantje heeft het nooit vergeten, en al wordt hij nog zo oud, ik ben bang dat hij zijn verdere leven pa en moe nooit meer vertrouwt.” Het lied richt zich tot een breed publiek, moet je rekenen. De opvoedende waarde van de verstaanbare zedenles mag, met het oog op de onbehouwen arbeidersklasse van toen, niet onderschat worden.

Daarom heeft het werk van deze zingende werkmansspreekbuis recht op blijvende erkenning. Ik ben slecht geplaatst om daar anders over te oordelen. Ik heb me de 33 cm vinylplaat van de Zangeres zonder Naam aangeschaft, nu meer dan vijf en twintig jaar geleden, omdat ik toen een aanstormende intellectueel dacht te zijn, die zich wel eens met veel leedvermaak zou verlustigen, in deze populaire figuur, een verkeerde Nederbianca Landcastafiore, die met kitsch en camp behangen leek, als met nepjuwelen, en die foute muziek vertolkte.

Hoe anders zou het uitpakken? Ik werd gegrepen door haar stem en haar boodschap, en ik ken een aantal liederen nu nog uit mijn hoofd. Ik weet niet waarom, maar ik heb het nooit vergeten, net zo min als Jantje. Later jaren spreekt de Zangeres zonder Naam zich duidelijk voor homorechten uit, als ze zingt: “Dus beste jongen, hou gerust van je vriend.”

Dat waren moedige liedjes in die tijd. Ook vandaag nog bezit deze naamloze liedvertolkster een onverslijtbare mystieke kracht. “Kom op voor je rechten, desnoods ervoor vechten.” Het is een vrouw aan wie ik me optrek in mijn mindere momenten. De papa moet altijd alle afspraken nakomen die gemaakt zijn, en dat maakt het soms zo moeilijk papa te zijn, maar er zijn ook leuke momenten.

Zoals het ogenblik dat er een luikje opengaat. Als je lang genoeg kijkt, dan ontstaat er altijd weer een venster, en dan zie je het probleempje dat het zoontje wanhopig wil oplossen, en dan ga je discreet het beoogde doel bevorderen. Wat een tevredenheid, als je merkt dat hij het verstaan heeft.

Dat is de vreugde van het vader zijn. We schrijven nu Juli 2003 en ik kijk nu terug naar die rare februarimaand toen er zoveel met me gebeurd is, en de hele nasleep ervan, tot ineens bleek dat de meest fantastische zomer van de eeuw is aangebroken.

Wat heb ik van de schepping genoten en zij van mij. Droge aarde in een stoffige woestijn dorst naar de regen, onder voorbijdrijvende schaapjeswolken, die voorbij zeilen onder een blakende hemel, en geen druppel laten vallen. Onder de blakende zon lopen vele zoontjes en een omgebouwd dochtertje rond, die eigenlijk op zoek zijn naar de juiste papa. Deze papa ziet de noden en behoeften duidelijk liggen, maar hoe je er aan voldoet, dat is een ander paar mouwen.

Je kunt ook maar een zoontje tegelijk in bad stoppen, dat is de beperking van elke papa. De nood aan genegenheid, de behoefte aan zorg is niet te omvatten. De horizon trilt ervan. Iedereen moet een beetje meehelpen tillen. Die zucht naar vaderlijke leiding die opklinkt uit de lijdende bevolking, daar zit ik wel eens aan te denken.

Het brengt me terug naar mijn ogenblik van verlamming en van vertwijfeling.

 

Verademing

Terwijl ik daar lag, halfverlamd, op twee februari, dacht ik aan jou, mijn lieve prinsje, toen ik niet kon bewegen, en hoe goed je voor mij bent geweest.

Ik kon niet nalaten af een toe een stukje uit het lied van Kleine Jan te neuriën voor zover ik adem had. Ik kon het niet geloven. Tijdens de dieptepunten in het reddingsproces, mijn lieve Kleine Jan, pardon mijn kleine prinsje, kon ik mezelf niet beletten aan jou te denken.

Het grootste dieptepunt was nog het begin, tijdens het kruipen, het liggen en half bewusteloos wachten van dat eerste uur, waarbij ik af en toe weer dreigde in te sluimeren, om te denken aan die verregaande telefoonseks van ons. Ik lig daar op het kamerbrede vasttapijt van mijn nieuwe woning van honderd vierkante meter, mijn knusse loftje.

De telefoon. Ik moet het mobieltje vinden. Uiteindelijk vind ik hem in de verste hoek, bij de computer. Ik vraag me af of ik zal kunnen praten. Terwijl ik met de goede hand het nummer toets, probeer ik een paar woorden uit te spreken. Het gaat moeizaam. Ik heb een schorre snaterstem, en mijn eigen stemgeluid klinkt me vreemd in de oren. Ik bid en wacht. “Nijntje dat zijn beste vriendje was.”

Ik krijg gehoor. De persoon die antwoordt, in de alarmcentrale, is vriendelijk en spreekt Nederlands. Hij begrijpt dat ik halfzijdig verlamd ben, en dat dit een spoedeisende situatie schept. Hij geeft me goede raad, terwijl hij het nodige doet om een équipe ter plaatse te sturen.

Ik weet me op de bureaustoel te hijsen, waar wieltjes onder staan, zodat ik geleidelijk naar de voordeur kan opschuiven, op een veel gemakkelijker manier dan door te kruipen. En ik wacht op hulp. Het leven is wachten. Zo zijn er veel lege momenten geweest om na te denken en te kijken of het ook niet anders kan.

Na al die jaren lijden en zorg, kommer en kwel met die schurk van een Ibrahim, denk ik dus dat er misschien toch nog een stukje geluk voor me weggelegd is, maar hupsakee daar zul je een verlamming krijgen, als er niet de moderne geneeskunde was, die me zal zonder sekwellen, zonder restverschijnselen, functieverlies of scheefzakking van organen zal genezen. Anders was ik er niet meer geweest om het te vertellen.

Het was heel vreemd in een bed rondgereden te worden in lange gangen en via liften en vervolgens, toen het wat beter ging en ik kon staan en zitten, een aantal keren op de andere stoel te zitten, die van de hulpvrager, de rolstoel zeg maar. Dan ga je de hulpverlening met andere ogen zien, want het gaat nu een keer om jezelf en je eigen gezondheid.

Het leven is er sindsdien alleen maar intenser op geworden. Daarom moet ik weer keihard aan jou denken, mijn kleine Prinsje. En wat moet er nu verder met ons gebeuren? Ja, hoe komt het en wat moet er veranderen? Sinds het ogenblik dat jij in mijn leven bent gekomen, lijkt het er wel op dat het een nieuwe richting uitslaat, dat het toch ergens naar toe gaat, en niet meer in alle richtingen tegelijk, zoals met Ibrahim.

Maar wie kan aannemen dat het wat kan worden tussen een jongbejaarde huisarts van weldra 47 en een jongen van amper 16? Tijdens de helletocht door het ziekenhuis heeft de gedachte aan jou me geen enkel ogenblik verlaten. Terwijl ik er op een machine zat te wachten, of erin lag, was het alsof je me teken deed, dat ik terug diende te keren, naar het leven op aarde, omdat jij me nog een keertje nodig hebt.

Dan mag ik me gelukkig prijzen, dat ik aan jou heb mogen denken, toen het me overkwam. Wat een keten van gebeurtenissen heeft zich er afgerold. Gelukkig maar, dat er na mijn oproep een ambulance is gekomen, die me naar een echt ziekenhuis heeft gebracht, en niet naar een homeopaat of een acupuncturist. Of een bijbelgenezer. Ik ben als arts voldoende doordrongen van vrees voor hulpbehoevendheid, om verzorging van de beste kwaliteit te zoeken, volgens de huidige stand van de wetenschap.

Alternatieve genezers bleven ver van mijn bed. Lang leve de moderne geneeskunde zal ik maar zeggen, want die heeft er voor gezorgd dat ik nog kan opzitten en typen, net zoals ik tevoren typen kon, en zelfs nog beter. Snel en doeltreffend en met minimale inzet van middelen is de wantoestand die tot verlies van een hersenhelft dreigde te voeren, herleid tot een voorbijgaande episode.

Tot dusver is alle onderzoek smetteloos gebleken, van doppler-echografie van de halsvaten, over CT-scan en angio, naar transoesofagale echografie van het hart etc. Ik ben nog gezond. Hoe het dan zo ver kunnen komen is, dat is een heel verhaal. Ik heb meer iets van: hoe heb ik het zo lang nog uitgestaan?

Het is voornamelijk mijn beroep geweest dat me overeind heeft gehouden, naast het geestelijk gebed en de literatuur, en in de eindsprint mijn virtuele liefde voor prinsje zestien, in dat acute moment. Blij dat het snel voorbij was. Ik ben zo snel mogelijk naar de beroepsuitoefening teruggekeerd. Dat was het idee dat alle andere beheerste, zelfs de verliefde gevoelens. Opnieuw gaan werken.

Mijn vak is mijn leven. Het is wellicht de mooiste stiel ter wereld: de zorg bij de mensen thuis. Huisarts ben ik van roeping en beroep, in hart en nieren. Het lijden en het vertrouwen van de vele ongelukkigen die me elke dag komen vinden met hun kleine en grote problemen, of die ik ga bezoeken, geven me de kracht om mijn eigen pijn te verbijten.

Daarom sta ik er elke ochtend weer, om naar zin en betekenis te zoeken in de verbijsterende dagen die je soms moet doorspartelen. Wat ons in het zorgveld onthutst, is hoe de werkelijke wereld en de waanplaneet om elkaar cirkelen zonder in elkaar door te dringen. Van een demente bejaarde naar een doorgeschoten druggebruiker, van urinaire naar emotionele incontinentie, te veel pis of te veel woorden.

Soms tientallen mensen op een dag, elk met hun verhaal, ieder met zijn eigen vorm van lijden. In ieder van hen probeer je een weerspiegeling van het licht te zien, het stukje van de lijdende Jezus dat daar glinstert, die traan van God. Je moet steeds weer kijken hoe je moet optreden. Sommigen kampen met de werkelijkheid, anderen met de waan.

Dat is het hele verschil tussen neuroten en psychoten, maar het zou een boek vergen om het uit te leggen, verwijzend naar bestaande literatuur. De waan en de waarheid trekken aan elkaar, maar ze houden ook afstand. Je kunt natuurlijk nooit meegaan in alle fantasmen. Er moet een maatstaf zijn.

Het kan maar blijven lukken als ik aanneem dat de werkelijkheid uiteindelijk sterker is dan de waan, aangenomen dat er een werkelijkheid is. Vele auteurs trekken dat in twijfel. In het dagelijkse zorgveld kunnen we ons echter niet permitteren, lang perplex te blijven. Er is heel wat werk te verzetten.

De badkamermethode

Gelukkig is er na het einde van de werkdag de badkamermethode.

De papa komt tot rust door af en toe een jongen in bad te stoppen, en het moment te doordrenken met een geur van Christelijke Cultuurgeschiedenis. En als er geen jongen is, dan is er dus des avonds de computer, online chat, op het vrolijke jongensnet van het wereldwijde web.

Ik ga daar geregeld volledig in op. Ik probeer er altijd iets van mezelf in te stoppen. De badkamerservice die ik aanbied, is mijn uithangbord. De chat leent zich heel goed tot zelfexpressie. Je kunt uitdrukking geven aan wat je bent en wat je wenst. Je krijgt een veldje, waar je je cv kunt invullen. Zo kunnen anderen lezen waar je mee bezig bent.

Je kunt er ook foto’s in kwijt en zelfs geluid, niet dat ik zelf zo technisch ben, of zo muzikaal. Het is er me alleen maar om te doen, brave jongens in bad te stoppen, virtueel en soms ook in de realiteit, als er zich eentje dicht genoeg bij me waagt. De methode is wonderlijk werkzaam gebleken.

Er komen heel wat jongens op het voorstel af. Wassen en gewassen worden, daar kan iedereen zich iets bij voorstellen. Menigeen vindt het een originele invalshoek. Ik neem een zorgzame houding aan, maar stel me niet dienstbaar op, want dat is iets helemaal anders. Mij zweeft de bevordering voor ogen van het algemene welzijn en de openbare hygiëne met behulp van huidvriendelijke zepen.

Ik ben nu eenmaal een zorgmens, en ik moet iemand kunnen verzorgen, anders word ik niet goed. Ik voel me pas recht in mijn vel als ik eenvoudige taken op me kan nemen, zoals het wassen van jongens. Ze moeten schoon worden, daar komt het op neer, en het is een ontzaglijke arbeid, die elke dag opnieuw moet verricht worden, met het oog op de bijzonder delicate huid van duizenden harde jongenslijven in Vlaanderen en Nederland.

Ik wil mijn steentje toevoegen aan het volksgeluk door af en toe een jongen in bad te stoppen. Het is mijn bijdrage tot de wereldvrede. Daar hoef je niets spectaculairs bij voor te stellen. Er komen geen camera’s naar kijken. Het zal meestal heel soft en teder verlopen, en zonder tot veel uitspattingen aanleiding te geven.

Ik omhels mijn zoontje bij het binnenkomen en bij het buitengaan en intussen ben ik hem geheel ter wille zonder enige druk uit te oefenen of geweld te gebruiken.

De papa mag alles

Maar het lukt niet meer.

Het hele gevoel van onstilbaar gemis komt nu weer bij me op nu ik vanavond weer eens volle twee uren op de chat voor niets heb doorgebracht. Het lukt niet meer, ik zei het al. Prinsje Zestien komt niet meer opdagen en ik ben hem helemaal kwijt denk ik. Het is een vreselijke gedachte, maar ik zal er moeten mee leven.

In de plaats daarvan liep ik een nieuw Prinsje tegen het lijf, drieëntwintig, aantrekkelijk gebouwd volgens de cijferformule die ik mocht ontvangen, een nieuwe jongen, die ik virtueel in bad mocht stoppen. Hij maakt geen bezwaar dat ik zijn papa verklaar te zijn, en dat ik een diepe spirituele nood ervaar, hem ter stonde te mogen reinigen.

Dat ene zoontje in die badkuip neemt dan symbolisch de plaats in van alle zoontjes. Zo moet je dat zien. Die avond ben ik op het net gegaan met de mededeling: “Ontroostbaar want ik ben mijn prinsje kwijt.” Blijkbaar is de nieuwe slagzin een vondst, want onder meer Prinsje Nieuw kwam er op af, en wilde best wel in bad, als ik maar mee in bad ging.

Ik raak zowaar opgewonden, van je, mijn nieuwe prinsje. Ik heb opvallend veel met je op, ook al omdat jij veruit de beste schrijver blijkt van alle zoontjes, met gevatte antwoorden en nieuwe wendingen, en een levendige inbeelding.

Als je maar geen geweld gebruikt, dwang noch dreiging, mag je alles met elkaar doen. “Liever sterven dan onkuisheid,” om met de gelukzalige Maria Goretti te spreken, die stierf toen ze zich verzette tegen haar verkrachter. Dat gebeurde begin twintigste eeuw of zo. En dan klagen wij van geweld in onze huidige maatschappij.

Vroeger was er veel meer geweld, maar het mocht, als je maar tot de topklasse behoorde. Niemand stond er bij stil. Er was veel meer risico dan nu, maar geen kip die daar wat van zei. Ontucht mocht niet, al gebeurde het wel, maar er werd heel streng naar gekeken, binnen een nauwe bepaling van de term.

Nu zijn die maatstaven heel erg anders ingedeeld. Seks is geen onkuisheid meer, tenzij er geweld of dwang, of misleiding bij te pas komt. Er zijn nu vele andere dingen die niet kunnen. Behalve seks mag weinig. Je mag niet fietsen zonder helm en je mag geen vuurtje meer stoken in je tuin. Dat mocht toen wel.

We zijn zo bang geworden met zijn allen. Dat merk je ook aan de jongens. Ze zijn vaak bang en ze kijken angstig, hoe lief ik me ook voordoe als de vriendelijke, jongbejaarde hulpverlener met een sikje, die niets liever vraagt dan een jongen in bad te mogen stoppen, en te verzorgen met huidvriendelijke zepen en zeeploze badproducten.

Met de meeste jongens blijft het trouwens gewoonlijk bij praten, al kan een chatsessie op het internet al behoorlijk opwindend zijn. Dit is geen onkuisheid, omdat het om eenzijdige masturbatie gaat, met wederzijdse instemming, en masturbatie is gezond. Het grote voordeel is dat er geen levenssappen, ik herhaal geen levenssappen uitgewisseld zijn, aangezien de ontmoeting per internet heeft plaatsgevonden.