Rivier

Het schild van Achilles

De koeien

 

De koeien gedreven in goud en in tin:

Ze willen vooruit en ze hebben er zin.

In. Weg uit de koestal naar groenende grassen

Ze loeien van trek in de weilandgewassen,

Met klaver en zuring. Dat wil er wel in.

 

Ze mogen van koestal naar weiland verkassen.

Langs ’t ruisende riet met hun driftige passen,

Langs ‘t klaterend water bij ’t ochtendbegin.

De koeien

 

Omgeven door rook en verstikkende gassen:

Hephaestos is bezig met smeden en lassen,

Van wapenrusting, die desalniettemin,

Die vredige herderslandschappen liet zien.

Op zilveren schilden en gouden kurassen,

Met koeien.

  

Onstuimig

Wie zou er niet stilstaan bij dit natuurwonder?

Het stromende water in montere vliet,

Gekraagd door het soepele, wuivende riet.

Neerruisende regen en bliksem en donder.

 

Het is zo gewoon en toch ook zo bijzonder.

Herkauwende koeien ontbreken hier niet,

Bij voldoende gras en het scheelt hen geen biet.

Valavond en schemer en de zon gaat onder.

 

Niets anders bestaat er dan het nu en hier.

De duistere nacht sluipt al onder de bomen,

Maar immer nog ruist rusteloos de rivier.

 

Gestaag blijft hij immer naar beneden stromen.

De watervoorziening voor mens en voor dier,

Voor zo ver nog niet door planten opgenomen.

 

 

Zeven stadia

 

Daar waar het allemaal begint met het ontwaken,

Het krieken van de nieuwe dag die open ging,

Kwam van het een het ander. Voorvereniging!

En voor je ’t wist was er een nieuwe stand van zaken,

 

Tot een en ander door elkaar begon te raken,

En het kwam tot een crisis en tot strubbeling,

Waarna een tijd van afgesneden zijn aanving,

Het wederzijds gemis als richtsnoer en als baken.

 

Dra zal de een zich aan de ander overgeven!

Zo zonder voorbehoud, totaal, geheel en gans,

Verschijnt het nieuwe licht voor altijd in je leven.

 

Zo geeft de Ander aan de Een ‘n nieuwe glans.

In de hereniging sinds tijdbegin beschreven.

In kosmosharmonie en melodieuze dans.

Waangewrocht

Verstrikt

Verstrikt in hersenzenuwbanen,

Verward door niet meer uit te stane

Orkanen van de achterdocht.

Door springgetij van wrok bezocht.

Een af en aan fata morgana.

 

Een stem in mijn gehoororganen

Zocht te vermannen en vermanen.

Zodat ik nog wat tegenvocht,

Verstrikt.

 

Luchtspiegeling bij volle maan. En

De weggeslikte zoute tranen,

Een weeklacht uit een kelderkrocht,

Waarin zich bitter wroeging vlocht.

In wilde achtervolgingswanen,

Verstrikt.

 

 

Het houdt niet op

Het houdt niet op met de hartstochten,

De nachtmerries, de wangedrochten.

Ik ga ze na, totaal ontdaan,

En kan hun wartaal niet verstaan.            

Nebbisj, mesjogge en gesjochten.

 

Gewrongen in de vreemdste bochten.

Een spiraal van geestrijke vochten.

Het cirkelt in een kronkelbaan.

En houdt niet op.

 

De maalstroom van waanzingewrochten,

Waarin we naar de slotzin zochten.

De onzin zal ik overslaan.

Dan blijft er nog alleen de waan,

Tot aan de late nevelochtend.

Dan houdt het op.

 

 

Wanen

 

Van alle wanen mag ik de megalomane,

Onder de inbeeldingen liefst de grootheidszucht.

Dan neemt de fantasie haar allerhoogste vlucht.

Dan tonen zij zich ijlings, al de momentane

 

Verheerlijkingen van mezelf en komt spontane

Zelfoverschatting op in pantomimeklucht,

En ook de hovaardij is niet meer van de lucht.

Verwaandheid is de max van alle wanen.

 

En ook ben ik niet vies van beetje schizofrene

Fata-morgana’s, zo ver mogelijk gezocht,

Als nodig met behulp van hallucinogene

 

Substanties. Maar dan komt alsnog de achterdocht,

Het achterlijkste van de waanzinfenomenen,

Een vleermuis opgestegen uit de hellekrocht.