Ten Geleide
Strip
Het regende verschoningen. Marforio en Pasquino doen het samen op het net. De ene in vrije vlucht op een thema van de andere, en omgekeerd. Ja, dat waren vogels die elkaar geen Mieke noemen in het Hoge Noorden van Holland. We keren trouwen zo meteen naar die vogels terug.
Het was een hele klus om zijn bijdragen van de mijne te scheiden, want het loopt in elkaar over. Soms schrijft hij gewoon dingen die ik altijd al van plan was te schrijven.
Marforio antwoordt op Pasquino omtrent de Zandstraat in Brussel enkele dagen geleden, waar onder meer het stripmuseum gelegen is en een openbaar riool prijkt naast leegstand, met Guus Flater die de weg wijst. Een beetje geheimzinnig en somber.
Nogmaals veeel dank aan Marforio, in het bijzonder deze maand.
Wie verkrachtte
dan de Zandstraat?
U zegt: Op eigen kavel woont de Vlaming graag!
Leg mij eens uit: wie maakte Brussel dan van kant?
Waarom vertoont de Zandstraat sporen van een brand?
Vanwaar dat triest verval? Dat is altijd de vraag
Die op mijn lippen brandt. Ik was er nog vandaag:
De vensterogen in een grauwe gevelwand,
De drukkerij der socialisten aangerand,
Vitragerafels, lege kamers, laag op laag.
Vertel mij wie het plan van deze wijk bedachten,
Dit kerkhof van wat ooit een buurt vol leven was.
Familie van Guus Flater naar ik moet vermoeden.
Op geld beluste lieden die de stad verachten;
Die denken in beton en staal en spiegelglas.
Hier in de Zandstraat zie ik bruisend Brussel bloeden.
Marforio
Maart tweede helft
16. De schoonheid van het wad bij dag
Een binnenmeer vol slik, tot aan de silhouetten
Van eilanden, al zit vandaag het weer niet mee.
Daar strekt zich uit: de brandingloze Waddenzee,
Maar als een wolkentoren waardig op komt zetten,
Dan moet je met mij samen even op gaan letten,
Hoe zacht het zwerk zich spiegelt in van lieverlee
Verschenen wadden, rustig glanzend, heel gedwee.
Van landschappen zijn er geen betere portretten.
De aalscholvers, meerkoeten, alken, zilvermeeuwen
Bewolken waar je kijkt de lage horizon,
Zodat het lijkt alsof het vogels is gaan sneeuwen.
Weer wens je dat je ook zo zwevend vliegen kon,
En naar de mensenwereld onder je kon schreeuwen,
In vogelvrijheid, slechts gestuurd door wind en zon.
17. Bekleding met de machten
Marforio is aan het broeden. Kijk maar uit.
Wat gaat hij doen? Met een penseel of borsteltrekken?
Met houtskool of Chinese inkt, gouachevlekken?
Of braakt hij gal en onverteerde resten uit?
We krijgen hopelijk niet weer de modderspuit.
Als Noordzeevogels drijvend in de olieplekken,
Zo mogen veer en pek je schone pak bedekken,
Met slangen in je tronie, buizen in je stuit.
Misschien is het nu tijd, de brui eraan te geven.
Geen pen meer, maar alleen een vergiftigde dolk.
Een wapen in de felle strijd om dood en leven
Die ons soms meesleept in zijn wervelende kolk.
Toch blijven wij naar eenheid in de tweedracht streven,
Tot stichting van ons vaderland en goede volk.
18. Zandstraat
Wat heb je met de Zandstraat, of is het de Zavel?
Waarom heeft deze straat je aandacht zo geboeid?
En is vervolgens tot een item uitgegroeid?
Het ruikt naar poederstof en neergeslagen zwavel
De Vlaming woont het liefst op eigen kavel.
Het gras gemaaid en eigen kant van heg gesnoeid
En in de bodem is zijn hartenbloed gevloeid
Zijn grondgebied is streng verbonden met de navel.
Daar rijdt een trein met zijn ontelbare wagons,
Door het lachende landschap zonder derailleren.
Voorbij aan villa's, tennisvelden en gazons!
De pracht, de praal, de weelde en het potverteren.
Met torentjes en erkers, bogen en balkons.
De tinnen en kantelen van vermeende heren.
19. De moeder van alle tochten
De pest, de doorloopcholera, de klerenpokken,
De vogelgriep, een kopvalling, het vliegend zot,
Krampachtige bevolking zittend op de pot,
Er is geen maat aan al het kwaad dat ik berokken,
En al het onheil dat ik over u zal lokken.
Opstapeling van vocht. Het knagen van de rot,
En etterbuilen die zich volzuigen met snot.
Geen zaad dat nog de weg vindt naar de eierstokken.
Afvallig volk dat rond krioelt in klamme krocht!
De argeloze speelbal van gewetenloos penoze!
Door alle plagen van Egypte wordt u thuis bezocht.
Verkeersinfarct. Een opstoot van tuberculose.
Fijn stof, asbest, en een massale waanpsychose.
Tot slot nog dit: En nooit meer een Elfstedentocht!
20. Arachnoidea
Ik overkom je als een sluipwesp of een spin,
En weldra heb ik al je hersens uitgezogen,
En hier en daar een rechte zin wat kromgebogen,
Gif in je merg geprikt bij mijn maaltijdbegin
Een zwarte weduwe! Bemin mij niettemin.
Spintepels zullen je tentakels mogen zogen.
Verdraaid heb ik verhaald van jou, maar niet gelogen.
Al kan het voorkomen dat ik een web verzin.
Licht knarsend wat soms leidt tot een technisch defect.
Stel u gerust, want ik ben niet van de politie!
In barnsteen opgesloten weerbarstig insect,
In een der bijbureaus van de geloofsjustitie,
Maar ik ben wel van de sonnetteninquisitie!
En mij gaat het erom: is ‘t rijmschema perfect ?
21. Aria senza fine
Marforio, ik kom terug op senza fine.
“Het is een eindeloos want steeds herhaald verhaal
En op de duur wordt het een klein beetje banaal,”
Zo zei onlangs Zuster Maria Margarine.
Ze wees op je gebruikelijke contramine
En je gebruik van ongebruikelijke taal,
Je oorverdovend overdreven woordkabaal,
Je onophoudelijke dreig- en scheldlawine.
Heb jij onlangs nog jouw temperatuur gemeten?
Waar ruik je naar? Een diesellucht? Een olietoorts?
Het onderhuidse turfvuur in verborgen spleten?
Je gloeit och arme van de liederlijke koorts!
In ijlwaan als een adder in haar staart gebeten.
Geen senza fine maar opnieuw een enzovoorts.
22. Ten einde raad
Waar kan ik nu mijn wrevelpijlen nog op richten?
Wie kan ik nog met vloek en anathema slaan?
De kandidaten mogen in de rij gaan staan.
Niet dringen, want we hebben volop bliksemschichten,
En dozen vol met flitsen en met onweerslichten;
Wat onheilsboodschappen, een woordenvloedorkaan,
En per persoon een enkel boeking naar de maan,
Zodat ik een per een nu praat met de betichten.
Gij boetedoener, nader en kom voor mij knielen.
Spreek op en zeg de waarheid, ontuchtbiechteling!
En laat nu varen al uw trots, ellendeling!
Zoniet ben ik gedwongen banvloekprojectielen
Naar u te gooien om uw zielsrust te vernielen.
Dus zeg ons nu: Wat deed gij toen het licht uitging?
23. De stotenprant
Geraaskal van een paddofreak als nooit tenvore!
Veel larie en apenkool, geouwenhoer, gelul ,
Gestoofde kut met pere. Hope flauwenkul .
De tussen-n. Een gruwel. Niet om aan te hore!
Ik ben mijn spellingzekerheid erbij verlore.
Ik had ooit een tien en ik pak nu de nul,
Met waardenloos diploma, en verlopen bul.
Het goede nieuws is dat Pasquinno is herbore.
Verbaasde zusters snellen naar het lege graf,
Met hallenloejah’s en Hosannna in den hoge.
Marfornio de Stotenprant staat immer paf.
Na heftig' herenstrijd zo een herstelvermogen!
Dan is het nu gedaan. De zwarte kous is af.
Er rest ons niets dan dankbaarheid en medendogen.
24. Hottentottentennistentententoonstellingssonnet
Op Hottentotten stottert het sonnettentennis.
Neem nu om te beginnen zelf de Hottentotten:
Toen ze geen tenten hadden, woonden ze in krotten,
En van doortrektoiletten hadden ze geen kennis
Maar stel u voor de nu recent ontstane stennis,
Omdat ze uit de tenten op weer moeten rotten,
Een optocht van knoken en krakende botten,
Een internationale mensenrechtenschennis
Zo droog de humor is, zo vochtig is het linnen
Uit gsm weerklinkt versleten tingeltangel,
Uit hoogte daalt een vogelblik de volksstam binnen.
Een druppel stil venijn gestold aan weerhaakangel.
Soms kort van stof en dan weer iets te lange zinnen.
Genoeg gedraaid is nu het weefsel door de mangel,
25. Tot antwoord
Marforio, hou op met zeuren en met simpen.
We zijn er nu wel achter dat je godsdienst haat,
En een bloedhekel hebt aan iedere fanaat.
Zoals je nu weer tegen moslims staat te schimpen!
Ach laat uw hartstocht koelen en uw walg inkrimpen.
We leven toch in een genadevolle staat,
Met vrije pers voor Talmoed, Koran en Vulgaat,
En dichters die sonnetten zitten op te pimpen.
En komt er dan weer zo een nieuwe godsdienstschurk,
Dan mag jij weer jou tot een vloekprofeet ontpoppen,
Die elke grijsaard in een tabbaard of een jurk,
Die vreemde talen wauwelt, aan de grens wil stoppen.
De geest is uit de fles. Onvindbaar is de kurk.
Marforio weer bezig om zich heen te schoppen.
26. Verloren bal
Hoezeer ook Liechtensteinse koorts mag overkoken:
Het mond- en klauwzeer is een overschat gevaar,
In vergelijking met de duivelskunstenaar,
De dichter die in grote woede is ontstoken.
Marforio in vuurwerkkunsten uitgebroken.
Zijn vierspan won het op een ros van zessen klaar.
Zichzelf heeft ingehaald de woordentovenaar,
Door woordenstrijd witheet tot gloeien op te poken.
Pasquino hoedt zijn onbesmette kudde vee,
Met even hoeven, ver van dolle koeienwoede,
En Pan speelt op zijn fluit. Het rund gaat mee, gedwee,
Vooruit gedreven door een prikkelende roede.
Schalmei. Zes voeten van een lettergreep of twee.
En nooit geen rijmdwang, zo Almachtig God verhoede
27. Onheilswolk
Wat voor een schaduw ligt daar over lage landen?
Daar drijft een bruine bui en breidt zich immer uit,
Vermengd met zwaveldamp van knallend wapenkruit,
En rookpluimen van aangestoken woningbranden.
De ingestorte daken en beroete wanden,
Met half gesloopte pui of ingeslagen ruit,
Het platteland verwoest, gebrandschat, uitgebuit.
De Nederlandse leeuw met uitgeslagen tanden!
Wat voor een furie is hier zo erg losgebroken?
En wie is hier zo dol en driest te keer gegaan?
Waarom heeft het gemeen gepeupel bloed geroken?
Er is een openbaringsruiter opgestaan,
Die als geen ander het geloof weet op te stoken,
En maant tot waan en godsdienstoorlog aan.
28. Beschavingsondergang
Door merg en been gaat op de Nederlandse pleinen
Bloedstollend, oorverdovend akelige schreeuw.
Zo schreit de moegetergde Nederlandse leeuw.
Geteisterd, afgeschaft zijn de cultuurdomeinen,
Nu rechts subsidiepotten duchtig wil verkleinen.
Het is de schande van de schaamteloze eeuw.
Verstoken is de Fries, de Limburger, de Zeeuw
Van schoonheid en vermaak. Hoor je de seinen?
Een tijd is aangebroken van idiotie.
De samenleving lijkt wel stuurloos op de dool.
Bedreigd zijn mensenrechten en democratie.
Er rest ons nog alleen de geur van vitriool
En solferdamp. We danken dat aan iemand die
Bij ‘'t woord multi-cultuur al grijpt naar zijn pistool.
29. Fortune profits
Oranje bruin in ’t paarse land van Wimmetje:
Je wordt er gek van het gedraaf en het gehol,
En horendol, want heel het land is barstensvol.
Van Leefbaar Nederland blijft nog een schimmetje
Verschijnt daar op het scherm alweer niet Pimmetje!
Het is weldra voorbij met ouderwetse lol,
In ‘t saaie land van harde kaas en tulpenbol.
Lijsttrekkerschap? Dat was een interimmetje!
Een kale homoseksueel, een blanke neger,
Behept met grote mond en mediaverslaving,
Stinkt uit de bek en wil het vaderland wat leger,
Wat netter en met strengere ordehandhaving.
De laatste Nederlands geboren stratenveger,
Met Mohamed veegt hij het puin van de beschaving.
30. Arcadië
Verbrokkelde ruïnes, ingestort’ arcaden:
Gezien in een museum op een schilderij,
Een puinhoop en een doodgelopen gaanderij,
Met balustraden en hologige façaden.
De tand des tijd slijt niet. Immer vastberaden.
Knaagt hij aan kapitelen en aan zuilenrij,
Verdwenen samenleving, dode maatschappij.
Een vredig landschap met geschiedenis beladen.
Daar blaast een herder zienderogen zijn schalmei.
Het vee graast op zijn weg en eet van bladerlover,
Herkauwt meedogenloos, of ligt in malse wei.
Er hangt een ijle sfeer van heimwee en van tover.
Een blauwe hemel en een groenende vallei.
Het is voorbij en tóch gaat het ook nooit meer over.
31. Brinken
In Groningen bestaan ze nog de dodenakkers.
Of oer-Keltische hoopjes stapels laag op laag,
Uit vroeger tijden opgericht tot op vandaag,
Door boeren, veetelers en vroege pottenbakkers.
De primitieve stumpers en vergeten stakkers
Meanderwater stroomt voorbij breeduit en traag.
Het legt zich om de brinken in een oude hinderlaag.
Er zwemt een stuk of wat twee neanderthaler rakkers.
Op drijfzand blijkt gebouwd het slijkerig heelal
Na jaren optasten van zware heideplaggen,
Gehaald met man en macht uit de wat heet potstal...
Hun beeld doemt op uit opwaaiende spinnenraggen.
Als scherven aardewerk in een gebroken mal.
Van scheefzakkende torens waaien rafelvlaggen.
Naschrift
Bij nummer 29
Oorspronkelijk klonk het Ten Geleide als volgt: “De noorderburen weten niet waar ze het hebben. O wee als steenrijke vrijgezellen aan politiek gaan doen met hun eigen geld.”
Het speelt zich af aan het einde van de paarse regeringen van Wim Kok en het komeetjaar van Pim Fortuyn, die een paar maanden later doodgeschoten zou worden.
Pim werd op 10 februari 2002 afgezet als lijsttrekker van Leefbaar Nederland. De dag daarna kondigde hij zijn eigen beweging aan, de Lijst Pim Fortuyn (LPF), die op 14 februari officieel werd opgericht.
Ik heb er niet te veel aan veranderd, want het ademt op die manier de lucht van die tijd uit.
Uitsmijter
Tennisplaag
Een omleiding bij Beetsterzwaag
Affiches met "ga nu opzij,
Want dan kan ik er ook voorbij""
Vrachtwagens in een dichte haag
De koeien grazen stug en staag
En kijken niet naar voertuigrij
En loeien niet: opzij voor mij
De hemel hoog de landen laag
In Friesland kocht ik nagelkaas
En liep voorbij een haringbaas
Dacht bij mezelf aan Liechtensteinse rente
Het was een korte dag helaas
Het land gehuld in witte waas
Ik wou met jullie rondstappen in Drenthe
Doorklikken
- 10. sep, 2017
-
April 1-15
Hierboven kunt u doorklikken naar de eerste helft van de maand April.
Meest recente commentaren