In zak en as

In zak en as


Hoe het was om jong te zijn?

Van een pertinente vraag gesproken, die me midscheeps treft.  Het is een vraag waar ik eerlijk gezegd nog altijd een beetje mee worstel op de gezegende leeftijd van vier en vijftig jaar.  Sinds de bekendmaking van dit fatale thema verkeer ik in een felle tweestrijd over de beste strategie om dit probleem aan te pakken. Hoe kan ik het erover hebben zonder in een tranige meligheid te vervallen?

Het gros is intussen wel verwerkt, maar dat proces heeft veel voeten in de aarde gehad en de aanvaarding is niet van een leien dakje gelopen. Om dat uit de doeken te doen, wel dat gaat niet vanzelf. De gal komt boven als je er eens goed over nadenkt.

Hoe het was jong te zijn? Nou in een woord: vreselijk. Een gore modderpoel van diepe ellende. Een troosteloos rampgebied. Ik vond het onuitstaanbaar vervelend en onverdraaglijk lastig jong te zijn. Nu is er me altijd een wits van Freek de Jonge bijgebleven ter gelegenheid van een boekenbeursopening:  “De schrijver heeft een rotjeugd gehad en daar is hij reuze blij mee, maar de criticus had een gelukkige jeugd en daar heeft hij nog steeds de pest over in.’

Het citaat stamt uit de jaren zeventig van de vorige eeuw, maar de uitspraak heeft zijn omineuze kracht behouden.  Het idee sprak me als jonge volwassene heel erg aan want ik wilde schrijver worden. Ik kon me daar aan optrekken, aan Neerlands hoop in bange dagen, alleen al dat er een woord voor bestond: rotjeugd. En hoe het lijden de basis van de literatuur vormde.

En ik ben ook schrijver geworden, voor even dan. De pijn van het jong zijn bleek niet het erts waaruit een grote schrijverscarrière wordt gepuurd. Maar goed het gaf troost aan de jonge man met het sombere karakter  die ik geworden was tijdens mijn studiejaren in Leuven.  

Sint-Niklaaskerk te Liedekerke

Tweede helft van vorige eeuw

Jaren zestig


Ik ben geboren in 1956 en werd dus twaalf in de magische maand mei 1968. Wat daarvoor kwam, speelde zich af in een wereld die nu verloren is.  Er was nog geen technologie behalve een zware bakelieten telefoon en zwart-wit televisie. We leefden in een rooms-katholieke wereld, we gingen ’s zondags naar de mis. Zowat alles omtrent gevoelens, laat staan seksualiteit, was taboe.

Mijn zus die een jaar ouder is, was me in alles vooruit. Ik voelde me steeds de mindere. Zij was vrolijk en uitbundig van aard en ik werd al gauw een binnenvetter. Daar waar zij in ons dorp naar school ging diende ik, een jaar jonger dan zij, naar een naburig dorp om er het lager onderwijs te genieten bij de Kruisheren.

Het was een beetje een verstoting en ik ervoer het als nergens meer bij horen, en dat gevoel verliet me zelden de jaren die zouden volgen. Achteraf beschouwd was Denderleeuw de eerste halte op een weg die me steeds verder weg zou voeren van mijn origine. Wat mij betrof, kon dat niet snel genoeg gaan. Ik wilde niets liever dan wegkomen uit dat bekrompen en kortzichtige milieu van Liedekerke.

De school was er niet alleen ter verstrekking van kennis, maar bood ook een perspectief op een uitweg uit een wereld, waar ik heel veel op aan te merken had, en die ik als een oord van pijn en lijden ervoer. Het tweede jaar lager onderwijs was een bijzonder dieptepunt met een leraar die dronk en straffen uitdeelde, maar laten we dat allemaal maar overslaan. 

Niet dat er materieel iets scheelde of dat we aan iets stoffelijk te kort kwamen. Financieel zijn er nooit veel zorgen geweest in ons upper middle class gezin. Mijn vader was tandarts, mijn moeder was ziek en mijn zus was overheersend.

.

Het Heilig Kruis college te Denderleeuw

Mei 1968

Mei


Ik werd twaalf in 1968, in allerlei opzichten een scharnierjaar.

In mei van dat jaar had je een stuiptrekking die door de maatschappij trok van Frankrijk en heel Europa. In Vlaanderen vertaalde zich dit in de woelige dagen van Leuven Vlaams.  De regering viel over de vraag of een universiteit gesplitst moest worden.  We kregen sit-ins op de speelplaats waar ik toen nog niets van begreep.

Later dat jaar zou ik voor het eerst  de school in Aalst bezoeken, waar ik zes jaar latijns-wetenschappelijke humaniora zou volgen. Begin  de jaren zeventig kregen we kleurentelevisie en kwam gelijk ook Nederland via de kijkbuis de huiskamer binnen. We maakten kennis met dingen die je niet voor mogelijk had gehouden.  De dolle Mina’s verbrandden beha’s in het openbaar.

De vrouwen gingen massaal aan de pil. Er werd op de televisie schuchter gesproken over homoseksualiteit. Ik kreeg last van ontluikende gevoelens zoals dat bij pubers gaat. In mijn geval gingen die meer naar jongens uit, maar bestonden geen woorden voor. Je had toen nog het gescheiden onderwijs, iets wat nu ook niet meer bestaat.

Het was een school met alleen maar jongens, Aalst trouwens net als Denderleeuw. Jongens en meisjes werden gescheiden opgevoed. Toen ik vijftien werd kwam de eerste vrouwelijke leerkracht de school binnen, een lerares Duits die het moest opnemen tegen een bronstige klas jongens die nooit een vrouw te zien hadden gekregen binnen de muren van het college.

Het was een redelijk onbezorgde tijd voor de economie. Iedereen had werk en diegenen die niet werkten kregen steun. Ik was een redelijk zwartgallige adolescent, en ik had al snel een uitweg gevonden die nog veel beter was dan de televisie: de literatuur. Zo gauw ik leerde lezen verslond ik alles wat me in de handen viel en ik las het liefste boeken die niet geschikt waren voor mijn leeftijd werden geacht.

Ik had een voorkeur voor dikke boeken en las onder meer enkele tientallen avonturenromans van Karl May. Later schakelde ik over naar de Russische en Scandinavische romans, liefst in drie delen. Tolstoj, Dostojevski, Unsted, Lagerlöf. Ik wist dat ik het in me had ooit ook zo een boeken te schrijven waar in een hele wereld werd opgeroepen.

Je had ook de doorbraak van Gerard Reve in die jaren. Ik werd daar botergeil van, iets wat toch een teken aan de wand was. Mijn coming-out zou ik pas in 1976 beleven. Reve had ik al jaren daarvoor leren kennen, en toch ging de lamp niet branden, omdat er zoveel ontkenning was. Ik dacht bijvoorbeeld ook altijd dat er wat meer aan de hand was tussen Winnetou en Old Shatterhand dan het oefenen van het knieschot op Kiowa-Indianen.

Je verdringt zoveel op die leeftijd omdat je er geen raad mee weet. Ik denk nu dat ik toen een ettertje was, wijsneuzig en betweterig. Onuitgesproken was er altijd een innerlijke overtuiging dat ik er niet bij hoorde; dat ik niet voor deze suffe wereld geschapen was, en dat er daarbuiten een andere wereld moest bestaan  met mensen die een gaaf gebit in de mond hadden en die een beschaafde taal spraken en waar knappe mannen op hoofse wijze met elkaar omgingen.

Dat lelijke, platte dialect wat mensen daar toen spraken, daar knapte ik op af. Ik heb dat steeds lelijk gevonden hoe ze bij ons praten. Vreselijk, dat koeterwaals met die zware Brabantse klanken, de diftongen, je moet het horen om het te geloven. De taal was zowat de kapstok van al mijn onbehagen omtrent mijn milieu van oorsprong.

De ontsnapping aan dat onbehouwen milieu zou dan ook verlopen via de verovering van de Nederlandse taal. Ik zou veel moeite doen om af te komen van de fouten en onhebbelijkheden van het plaatselijke idioom, om me te kunnen uitdrukken zoals het hoorde. Maar er was nog wat anders dat de pret van jong te zijn bedierf, en dat was de ziekte van mijn moeder.

Mei 1968 was ook Leuven Vlaams en de val van de regering

Aantasting

Centraal zenuwstelsel


hDe grote schaduw die over mijn jeugd hing, was het langdurige lijdensbed van mijn moeder die aan multiple sclerose leed, en die zich niet kon behelpen.

Zij vergde veel verzorging en dat nam de onbezorgdheid, die de jeugd normaal kenmerkt, wel meer dan een beetje weg. Bij ons thuis heerste permanent de discipline van het verpleegcircus omtrent iemand die geen ogenblik zonder hulp kon. Er diende dan ook altijd iemand van ons thuis te zijn om bij haar te blijven.

Zelf kwam ze uiterst zelden naar buiten, zeg maar minder en minder naarmate de jaren verstreken. Eerst had ze nog een rolstoel maar na een tijd kon ze daar ook niet goed meer in zitten en lag ze verkrampt op de lange zetel.

Haar lichaam bood het schouwspel van een tergend traag maar onvermurwbaar verval, dat vanonder was begonnen,  en dat  steeds hoger steeg. Eerst de benen zodat ze niet meer kon stappen, later de armen en nog veel later ook de spieren van hals en hoofd, zodat ze totaal verlamd eindigde.

Mijn moeder bezat desondanks een zeer schrandere geest die lang overeind bleef te midden van de lichamelijke verwoestingen die ook het zicht en de spraak aantastten. Toch was ze op het einde ook geestelijk een wrak, moegestreden en moegeleden, en van haar geloof gevallen, kapot maar ze ging door tot haar laatste snik met leven en zijn en iets betekenen.

 Ik heb haar ooit moeten beloven dat ik later arts zou worden en wellicht wetenschappelijk onderzoeker, die er ooit iets zou op vinden om deze tergende ziekte te behandelen. Intussen diende zij zonder ophouden gevoed te worden, gedrenkt, gewassen, verschoond.  Ik kwam daar geregeld tegen in opstand. Ik vond het een vorm van slavernij, maar deed het toch ook weer uit liefde.

Ik heb haar uitgemergelde lichaam ontelbare keren gedragen van bed naar zetel of omgekeerd. Er was een tijd dat wij haar nog elke dag de trappen opdroegen. Later is alles op het gelijkvloers ingericht. Ik moest een of twee keer per week bij haar slapen, voor als ze wat nodig had. Ze kon geen minuut alleen blijven.

Moeder en rechts bovenaan grootmoeder

Bevrijding

1974


De zorgsituatie overheerste het hele gezinsleven tot die dag in februari 1974 dat zij stierf.

Ik was net geen achttien. Tegen oktober dat jaar zat ik in Leuven op studentenkot en zou de wereld totaal in enkele maanden totaal veranderd lijken. Eerste jaar geneeskunde en weg uit Liedekerke. Ik zag niet om en miste het niet, maar ik zou nog wel jaren de naweeën voelen.

Mijn vader was karig met woorden, kort van stof en redelijk bars in de omgang, tenminste zo voelde ik dat aan. Iemand die me meer vrees dan liefde inboezemde en met wie het nooit heeft geklikt.  Een grote, zware man, onelegant, bang voor zijn eigen emoties, en op de koop toe grotendeels mijn evenbeeld, wat het bijzonder lastig maakt, om daarmee in het reine te komen.

Mijn zus die een jaar ouder is dan ikzelf, was er ook wel bij, maar ik had niet het gevoel dat ik veel op haar kon rekenen. Zij heeft me diep teleurgesteld ook in latere jaren tot we besloten elkaar niet meer te zien nu veertien jaar geleden.  Nou dan had je het gehad. Verder waren er nog twee huishoudsters in het gezin aanwezig, naast verpleegkundigen die ’s morgens langs kwamen, en wat vrijwillige hulp,  waaronder die van de toekomstige tweede vrouw van mijn vader.

Die hele zorgmachine viel stil toen mijn moeder overleed, door longontsteking, die stille en redelijk barmhartige handlanger des doods. Niemand kan bevatten wat voor een bevrijding dit gaf. Hoe bitter het ook klinkt. De dood van mijn moeder is het begin van mijn persoonlijke leven  en haar lijden zal in latere jaren de maatstaf bieden voor het lijden dat nog moet komen.

Ik heb veel tegenslagen gekend, maar nooit had ik het gevoel dat ik in de buurt kwam van het lijden van toen. Dat gaf me steeds weer het gevoel dat ik toch nog erger had gekend dan het lijden van de dag, en dat er geen enkele reden was om niet door te gaan. Daarom bijt ik altijd door, omdat ik niet zielig moet gaan doen, ik die de beschikking heb over al mijn ledematen.

Die niet geplaagd word door krampen of onstilbare jeuk. Terwijl je niet kunt krabben. Ik heb een groot ontzag voor het lijden gekregen dat me in mijn beroep goed van pas komt. Terzelfder tijd heb ik ook de hoogste achting voor mensen die de zorg voor zieken en zwakken opnemen en die de taken die erbij horen dag in dag uit vervullen.

De woede is gaan liggen en de aanvaarding is gekomen, maar dat heeft veel tijd en boterhammen gekost. Het verhaal is hier kort samengevat maar het geeft wel enigszins weer hoe ik geworden ben wat ik nu ben en het verklaart sommige van mijn hebbelijkheden en reflexen.

Met René en Louisa

Slotbemerkingen

Slot


In Leuven zou ik stilaan openbloeien, mijn coming-out meemaken, een relatie aanknopen (met een priester gotbetert) en die ook weer verliezen.

Ik kwam stilaan in contact met die andere wereld zonder pijn en lelijkheid waar ik naar streefde. De studie bracht me in aanraking met een rigoureuze wetenschappelijke manier van denken. De omgang met de andere studenten bracht met uit mijn isolement, al ging dat proces met vallen en opstaan gepaard.

We luisterden lange avonden naar grammofoonplaten en we dronken veel alcohol, ook sterke dranken zoals whisky en cognac terwijl we existentiële problemen bespraken.

Ik denk dat ik mijn jeugd mag afsluiten in 1980 toen ik vierentwintig werd in Afrika of ten laatste in 1981 toen ik arts werd. Ik ben nu dertig jaar lang al volwassen. Het soortelijk gewicht van de jeugd is minder geworden. Ik ben zeer verwonderd dat ik al zo oud ben en dat zo veel dingen uit het verleden verdwenen zijn.

Je diende voortdurend op te staan om de plaat te draaien. Dat kunnen we ons toch niet meer voorstellen. Een symfonie van Mahler was drie plaatkanten

Kivumeer