De faun

De Faun

 

 

Een oude faun uit klei getrokken

Staat vrolijk in het parkgrasveld

Alsof hij boze onheilschokken

Na dit sereen moment voorspelt

 

Het lokte mij, wist jou te lokken

Door pelgrimsweemoed vergezeld

Het uur verlaat de wijzerklokken

En tamboerijngerinkel schelt

Le faune

(Paul Verlaine; in Fêtes galantes, 1869)

 

Un vieux faune de terre cuite

Rit au centre des boulingrins,

Présageant sans doute une suite

Mauvaise à ces instants sereins

 

Qui m'ont conduit et t'ont conduite.

Mélancoliques pèlerins,

Jusqu'a cette heure dont la fuite

Tournoie au son des tambourins.

Barberini-faun

Naar Baudelaire

De katten

 

Verliefde stellen en gestrenge zonderlingen

In rijpe jaren houden net zo van de kracht

Van zachte katten in hun huiselijke pracht

Zo huiverig verknocht aan onroerende dingen.

 

Bevriend met wetenschap en zinnelijk genot,

Op zoek naar nachtstilte en gruwelschemeringen,

Als onderaards ontboden onheilszendelingen

Maar nooit ondergeschikt. Hun trots is niet beknot.

 

Denkbeeldig tonen ze de hoge majesteit

Van grote bidsfinxen in diepe eenzaamheid

In lichte sluimer en peilloze mijmering

 

De bekkenflank bezaaid met tovergenstervonken

Goudkorrelstof en glimkwartszand en glinstering

Nog vaag in hun mystieke oogappels verzonken

 

Les chats

 

(Charles Baudelaire; in "Spleen et ideal", Les Fleurs 

du Mal, 1857)

 

Les amoureux fervents et les savants austères

Aiment également, dans leur mûre saison,

Les chats puissants et doux, orgueil de la maison,

Qui comme eux sont frileux et comme eux sédentaires.

 

Amis de la science et de la volupté,

Ils cherchent le silence et l’horreur des ténèbres;

L'Erèbe les eut pris pour ses coursiers funèbres.

S'ils pouvaient au servage incliner leur fierté,

 

Ils prennent en songeant les nobles attitudes

Des grands sphinx allongés au fond des solitudes,

Qui semblent s'endormir dans un rêve sans fin;

 

Leurs reins féconds sont pleins d'étincelles magiques,

Et des parcelles d'or, ainsi qu'un sable fin,

Etoilent vaguement leurs prunelles mystiques.

Sfinx

Naar Verlaine

Het laatste galafeest

 

Laat ons voorgoed eens uit elkander gaan,

Lieftallige dames en waarde heren,

En na het bruiloftsfeest weer huiswaarts keren.

We hebben ons wellicht té goed gedaan.

 

Geen spijt, geen echte traan, geen averij

Iets anders komt al onze aandacht kapen

We voelen ons verwant met offerschapen

Versierd met lintjes van rijmelarij

 

We waren iets te veel doelwit van spot,

Met onze air van kruidje roer me niet.

De Liefdegod vergt lang ademdebiet.

Hij heeft gelijk. Het is een jonge God.

 

We gaan uit elkaar, ik mag het herhalen!

Dat onze harten die te veel te hebben geblaat,

Thans met gemekker in de hoogste graad,

De boot naar Sodom en Gomorra halen.

La dernière fête galante

(Paul Verlaine; in Parallèlement, Hl89)

 

Pour une bonne fois séparons-nous,

Très chers messieurs et si belles mesdames.

Assez comme cela d'épithalames,

Et puis là, nos plaisirs furent trop doux

 

Nul remords, nul regret vrai. Nul désastre!

C'est effrayant ce que nous nous sentons

D’affinités avecque les moutons

Enrubannés du pire poétastre.

 

Nous fûmes trop ridicules un peu

Avec nos airs de n'y toucher qu'a peine.

Le Dieu d'amour veut qu'on ait de l'haleine,

Il a raison! Et c'est un jeune Dieu

 

Séparons-nous, je vous le dis encore.

O que nos cœurs qui furent trop bêlants,

Des ce jourd'hui réclament, trop hurlants,

L'embarquement pour Sodome et Gomorrhe

Sodom en Gomorra, Jan Breughel de Oude

Naar Henri de Régnier

Chrysilla vertaald

 

Als de maat vol is en het laatste uur geslagen

Godin bespaar me aan mijn sterfbed dat de Tijd

Zo laat nog af komt snijden zonder traan nog spijt

De lange draad van ongerede levensdagen

 

Bewapen dan de Liefde! Wat kon die me plagen.

De wreedaard sinds altijd die wacht met haat en nijd

Dat mijn hart in een laatste kramp en stervensstrijd

Mijn dodenbloed op rode bodem zal verjagen

 

Maar neen, dat naar de avond lachend zij verschijnt:

Mijn Jeugd, in stille naaktheid beeldschoon  afgelijnd

Die rozenblaadjes plukt en op het water spreidt

 

Ik luister naar de afscheidsklacht van de fontein

Geen pijlen en geen zeisen dienen voorbereid

Ik zal de ogen sluiten voor het nachtelijk ravijn

 

 

Naar ChrysiIla

 

(Henri de Regnier; in "Medailles votives.", Les medailles d'argile, 1900)

 

Lorsque I’ heure viendra de la coupe remplie,

Déesse, épargne-moi de voir à mon chevet

Le Temps tardif couper sans pleurs et sans regret,

Le long fil importun d'une trop longue vie

 

Arme plutôt I’ Amour; hélas! Il m'a haïe

Toujours et je sais trop que le cruel voudrait

Déjà que de mon cœur, à son suprême trait,

Coulât mon sang mortel sur la terre rougie.

 

 

Mais non! Que vers le soir en riant m'apparaisse,

Silencieuse, nue et belle, ma jeunesse!

Qu'elle tienne une rose et l'effeuille dans l'eau;

 

 

J'écouterai I’ adieu pleuré par la fontaine

EI. sans qu'il soit besoin de flèches ni de faulx,

Je fermerai les yeux pour la nuit souterraine.

 

 

de sarcofaag van Chrysilla in het museum van Piraeus, Griekenland

Nevelregen

Nevel en regen

Naar Brumes et Pluies van Charles Baudelaire

 

O herfstig einde! Winters, lentes, moddervlagen!

De geeuw van jaargetijde; lof en dank de dagen,

Die mij omsluieren van hart tot hersenbrein,

Met lijkwade van wasemdamp en zerkgordijn.

 

Een kaal gebied waar koud de strakke winden ragen,

Die lange nachten waaien en de draaischouw plagen.

Mijn ziel, aan beterhand na lauw vernieuwd te zijn,

Klapwiekend als een raaf in flauwe avondschijn.

 

Wat is er zoeter voor een hart vol rouwbeklag,

Waar kille neerslag sinds zo lang op neder slaat,

Grafbleke jaargetijde, O vorstin klimaat!

 

Dan ‘t eeuwigdurend afzien van uw schemerdag?

Als niet op een maanloze avond twee aan twee,

De pijn zich neervlijt in onechtelijke stee.

 

Brumes et pluies

O fins d'automne, hivers, printemps trempés de boue,
    Endormeuses saisons ! je vous aime et vous loue
    D'envelopper ainsi mon cœur et mon cerveau
    D'un linceul vaporeux et d'un brumeux tombeau.
   
   
    Dans cette grande plaine où l'autan froid se joue,
    Où par les longues nuits la girouette s'enroue,
    Mon âme mieux qu'au temps du tiède renouveau
    Ouvrira largement ses ailes de corbeau.
   
   
   
    Rien n'est plus doux au cœur plein de choses funèbres,
    Et sur qui dès long-temps descendent les frimas,
    O blafardes saisons, reines de nos climats !
   
   
    Que l'aspect permanent de vos pâles ténèbres,
    — Si ce n'est par un soir sans lune, deux à deux,
    D'endormir la douleur sur un lit hasardeux.

 

Bloemen van kwaad

Le Bonheur de ce Monde

Interactie

Maar we tappen nu uit een heel ander register met een vertaling uit het Frans van de zeventiende eeuw, op zich gedateerd 29 Augustus 2000

Pasquino gaat af en toe in interactie met andere dichters, zoals hier met de onvolprezen Theo van de Leur, omtrent de beste vertaling van een Frans gedicht. Wij vinden het onze natuurlijk het beste. Wat mij betreft is het de ultieme droom, en het definitieve, zij het technisch bewistbare pasquinosonnet luidt als volgt.

Geluk van deze wereld

Het huis is ruim en schoon, een aangenaam gebouw.

De tuin omzoomd met ooftstruweel. Gesnoeide hagen.

Vers fruit en goede wijn; vertoon noch kinderwagen,

In ongestoord genot van toegewijde vrouw.

 

Geen schuld, verliefdheid noch geding, en geen gejouw,

Geen rekenschap verschuldigd aan je naaste magen.

Tevreden gauw en aan de groten niets te vragen.

Je plannen opgezet op passend weefgetouw.

 

Een leven vrijgevochten maar niet ambitieus,

En zonder overdrijven diepgaand religieus.

Je driften overwinnen, aan de rede onderwerpen.

 

Je geest zij vrij, Je oordeel zij van roes ontbloot.

Een rozenhoedje als je enten staat te scherpen:

Zo is het thuis welzalig wachten op de dood.

 

Toelichting

Vertaling van een Frans sonnet in het Plantijnhuis te Antwerpen. Zeventiende eeuwse wensdroom.

Le bonheur de ce monde

Avoir une maison, commode, propre & belle,

Un jardin, tapissé  d`espaliers odorans

Des fruits, d`excellants vin, peu de train, peu d`enfans,

Posséder seul, sans bruit, une femme fidèle

 

N`avoir dettes, amour, ni procès ni querelle

Ni de partage à faire avecque ces parents.

Se contenter de peu, n`espérer rien des Grands,

Régler tous ses desseins sur un juste modèle.

 

Vivre avecque franchise & sans ambition,

S`adonner sans scrupule à la dévotion,

Domter ses passions, les rendre obéissantes.

 

Conserver l`esprit libre & le jugement fort,

Dire son Chapelet et cultivant ses entes,

C`est entendre chez soi bien doucement la mort.

Commentaar

In het Frans staat er peu d'enfans dat is hier ""noch kinderwagen"" geworden. Voor de rest klopt het redelijk. Naar een suggestie van Theo van de Leur.

Iemand vindt: “Je vertaalde geluksgedicht vind ik wel wat stroever dat het Franse origineel, het doet ouderwetser aan. Moeilijke opgave ook, poëzie vertalen, zeker als je aan strakke vormen gebonden bent.”

Tot antwoord: Het is een gedicht dat vorig thema en dat van nu perfect samenvat: dromen van geluk. Espaliers is ooftstruweel geworden, of fruitstruikgewas had ook gekund, maar ooftstruweel vond ik wel iets hebben, al is het geen gebruikelijk woord meer. Het Frans is ook archaïsch moet je rekenen, met woorden als avecque.

Het woord Espaliers betekent iets zoals kortstam of leifruit, druiven, appelen en peren, met ranken die werden geleid en opgebonden, om de muren van de tuin te bedekken met blad en vrucht naargelang de jaargetijden..

Dat weinig kinderen, peu d’enfans, vind ik bijzonder mysterieus aan dit geluksgedicht uit de zeventiende eeuw, omdat het ingaat tegen de overheersende moraal. Het klinkt mij zeer modern in de oren voor iets dat uit de zeventiende eeuw komt.

Iemand vond: De beste versie is de Franse! (met sommige leuke oud-Franse woorden).

De vertaling van Peter is gelukt en bevat weer enkele woorden die ik bewonder maar die ik nergens anders zou verwachten dan in zijn gedichten. B.v. "ooftstruweel".

De vertaling van Theo v/d Leur is vlotter maar ook alledaagser dan die van Peter. Ik vergelijk b.v.: "als je enten staat te scherpen" (Peter) met "terwijl men rozen snoeit" (v/d Leur).

 

 

Christophe Plantin, ook wel Christoffel Plantijn genoemd, werd in 1520 geboren in de plaats Saint-Avertin, bij Tours in Frankrijk. Hij doorbracht zijn jongensjaren te Lyon, Caen en Parijs. In de periode die hij te Caen doorbracht was hij vermoedelijk in dienst van boekbinder Robert P Macé.
In 1548 of 1549 vestigde Christoffel Plantijn zich in Antwerpen als boekbinder. Enkele jaren later was hij er vanwege een handicap toe gedwongen het vak van boekbinder op te geven. Christoffel Plantijn vestigde zich mede daarom in 1555 als boekdrukker. Het bedrijf draaide goed, zelfs zo goed dat het de grootste kapitalistische onderneming van de toenmalige Nederlanden was. Het bedrijf had 16 persen in bedrijf en maar liefst tachtig werknemers in dienst.

De tuin van het Museum

Naar Tennyson

Tennyson

Blij dat deze vertaling goed onthaald is.

Ik heb me suf gezocht naar het engelse origineel maar het is op internet niet meer op te sporen.

Het is een archaïserend gedicht, dat gebruik maakt van een allegorie, op de schoonheid die tevens een vrouw is  (of een man, maakt niet uit.) Iedereen is vrij zich daar een persoon bij voor te stellen, die snel voorbijgaat in de twee betekenissen. Dat is niet mijn verdienste, maar die van Tennyson, die van enige dubbelzinnigheid niet gespeend is.

Alfred Tennyson (1809-1892) , English poet often regarded as the chief representative of the Victorian age in poetry. Tennyson succeeded Wordsworth as Poet Laureate in 1850.  

O Beauty, Passing Beauty!

Lord Alfred Tennyson

 

O beauty, passing beauty! Sweetest sweet!
How can thou let me waste my youth in sighs?
I only ask to sit beside thy feet.
Thou knowest I dare not look into thine eyes.


Might I but kiss thy hand! I dare not fold
My arms about thee—scarcely dare to speak.
And nothing seems to me so wild and bold,
As with one kiss to touch thy blessed cheek.


Methinks if I should kiss thee, no control
Within the thrilling brain could keep afloat
The subtle spirit. Even while I spoke,


The bare word "kiss" hath made my inner soul
To tremble like a lute string, ere the note
Hath melted in the silence that it broke.

 

 
Naar Tennyson

O schoonheid, gij gaat snel voorbij! O zoetste zoet!

Hoe staat ge toe, dat ik mijn jeugd verdoe in zuchten?

Laat mij alleen maar zitten naast uw ranke voet.

Gij weet dat daarbij steeds mijn oog uw blik zal vluchten.

 

Alleen uw hand kussen, mijn armen om u vouwen,

Dat durf ik niet. Het is met moeite dat ik spreek.

En niets zo wild en stout als dacht ik te beschouwen,

Mijn mond die uwe wangen met een kus bestreek

 

Ik denk als ik u kussen zou, verloor ik het beheer.

Mijn sidderende brein kan langer in de vloot

De vluchten van de geest niet houden. Nu ik sprak

 

Daar sloeg het woordje ""kus"" mijn ziel alweer terneer

Die als een luitsnaar trilt tot ook die knappe noot

Gedempt verzwindt in nieuwe stilte die ze brak.

 

De ligusterhaag is weggevallen voor de luitsnaar, die in het engelse origineel ook voorkomt, en die destijds niet goed vertaald is. De ligusterhaag beefde, maar de snaar trilt, wat niet het zelfde is. Daarom is dit nu beter.

 

 

Alfred Lord Tennyson