Glasblazerij

Geschiedenis van het glas

De hellegloed van steenkoolvuur is aan het razen.
Daar kolkt en walmt een zandstorm in de hete lijm.
De smeltkroes keert zich om en braakt een brandend slijm.
Een hete prop wordt opgetild, krijgt adem ingeblazen.

Een bel krijgt vorm, vol gas, ontplooit zich, blijft verbazen
Gerold en afgesneden met een stalen vlijm,
Geblazen en gestolde roemerrand met rijm,
Bepoederd. As. De bodemsmaak van alle glazen!

De gloed is nu tot glas bekoeld, verdicht, gestold
De klank die hij bevatte brengt me van de wijs.
Doorzichtige weerspiegeling. Een omgerold

Huishouden van Jan Steen en Holle Bolle Gijs.
Dit glas dat om zijn as in vingers is getold,
En uitgehold door medeklinker van het ijs.

glasglans

Partijtje

Vals spel

Met God heb ik uitvoerig zitten kakelen,
Vanavond tijdens een schaduwpartijtje schaken.
Hij speelde wit, terwijl wij over vroeger spraken,
Herinneringen zaten op te rakelen,

Geschiedenissen aan elkaar te schakelen…
Om onverminderd op het vierkant bord te waken.
Hij liet geluidloos al zijn vingerkootjes kraken,
Begon dan weer in uitspraken te makelen.

Sigarenrook. Hij neemt een slok van zijn cognac.
Hij komt op drift en kiest voor koninginrokade.
Dan leunt hij achterover en neemt zijn gemak,

En gniffelt achter torens en pionblokkade.
De beide witte lopers staan op een wit vak.
Dat kan niet, maar ik riskeer géén scheldkanonnade.

Ingmar Bergman

Schapenlot

Slapeloos wiegeliedje

Nu een voor een geteld: voorbijgekomen schapen,
Teruggekeerd naar warme en geborgen stal,
Een wollige en droge vachtenwaterval,
Die maar aan een ding denkt, met name veilig slapen,

In dromen heden en verleden samenrapen.
Als ooit het einde komt, is het een droge knal,
Ofwel een mes dat halsslagader treffen zal,
En uit de offerschedel hersenweefsels schrapen,

Zo wreed als oude sprookjes van de moeder Gans,
Of van gebroeders Grimm. Mag niets je slaap verstoren.
De herdershond blaft rond in hoedende cadans,

Koraal van hoefvee laat zijn avondzangen horen.
Er is geen toeval, en de wolf krijgt hier geen kans,
Alleen maar noodlot, van tevoren reeds beschoren.

Schapenkoppen

Kroost

Voor een dochter

We stappen op een trein die vol zit met forenzen
We stoten elkaar af tot eigen schande ‘n scha
En komen samen aan op het perron weldra
We denken na over toekomstige tendenzen

Al zie ik ook het beeld wat bol door breedhoeklenzen
Als je dit later leest, en terugdenkt aan je pa
Doe zoals ik maar ga niet steeds mijn voorbeeld na.
Mag niets de wijdte van jouw jonge blik begrenzen

Ik ben gelijk op een van mijn stokpaardjes aanbeland
Kom, luister nog eens even naar je oude vader.
Ik tast je pols en voel je subtiel aan de tand,

Terwijl ik meer en meer naar het slothoofdstuk blader,
Een pagina met eer, een bladzij vol met schand,
Voorbije jaargangen bijeen lees en vergader.

Louisa

Ouderleed

Sterven nu het nog kan

Zo lang geleden is de wissel van de pamper,
Intussen is het kind gegroeid als boerenkool,
En loopt het rond met Barbiepop of knalpistool,
En even later met een reukwaterverdamper.

Dan wordt het een verhaal van stuifmeel en de stamper,
Van dingen die je niet vanzelf leert op de school.
Naar tederheid en aandacht is eenieder op de dool;
Daar valt niet mee te spotten, en we doen niet schamper.

Al heb ik het nu bij de jeugd wellicht verbrod,
Kom ik per slot met dode schrijvers op de proppen,
Op zoek naar koele schaduw van de Ene God.

Louis Paul Boon kon mensen geen geweten schoppen.
De wil van Schopenhauer komt terloops aan bod.
De tijd kun je niet stoppen, noch het leed verkroppen.

Bloem en bij

Solitaire

Kazige patience

Ik heb iets met heel oude en heel droge kazen,
En drink een fles erbij waar dít huis niet op spaart.
Ik leg een elektronische patience kaart,
En tussen heren, boeren breng ik dames naar de azen.

Zo vind ik vrede in de diepte van de glazen,
En vlucht de nuchterheid die kankerzorgen baart,
Nu klerentijd voorbijvliegt in een pokkenvaart.
Ik denk niet aan de strijd van knechten tegen bazen:

Glas blonde bellen of kristalbel van robijn?
In vroege avondstond wordt menig blik wat glazig.
De ene drinkt zijn bier, de andere zijn wijn.

Het voetvolk roerde zich. De overheid was wazig.
Profeten riepen zich verloren in woestijn.
De heren werden onderdanig en de dames bazig.

Klimaatopwarming

Apocalyptische explosie

Je liet een wind. Het was een onwelriekende
Je mag er wel van zeggen dat hij danig stonk,
Terwijl hij daar ter wereld kwam met knorgeronk,
De atmosfeer met serregas verziekende.

Pollutiewijzerplaten rondom piekende;
Het borrelde en bruiste dat het klonk,
Terwijl de darmdruk tot een nieuwe diepte slonk
Een stilte valt. De vale dageraad is kriekende.

De wouden zijn verzuurd. De akkers zijn bedorven.
De stille lente gloort, de wereld een woestijn,
Waar atmosfeer vervuild is en de lucht verkorven.

Alsof er nooit meer groene groei en bloei zal zijn.
Het leven is verschroeid, verdord en uitgestorven.
Gedaan met lijden, rouw, verdriet, gemis en pijn!

aarde

Uw kop

Schrikkeljaar

De woorden die op niets en nergens willen rijmen:
De schaduw die de bliksem werpt als hij weer licht,
Het weerlicht dat de lucht doorklieft in zigzagschicht,
Ontladingen die witgestookt door zwerken vlijmen,

En wonden in de aarde slaan die niet te lijmeh
zijn. Onheil heeft het onweer al om aangericht.
Het einde is nabij, de ure van de plicht.
En voor als nog ik van afgrijzen zal bezwijmen:

Hoor hoe de klok herhaald het dood uur luidt.
Sirenes klinken op en niemand hoort mij kermen.
Het angstzweet breekt mij parelend op voorhoofd uit

Echt waar. Het laat nadien een vliesje op de huid.
God wil U goedgenadig over mij ontfermen,
Mijn nageslacht en mij met forse arm beschermen.

Onweer

Meer onweer

Uitgedoofd

Waar kan ik nu mijn wrevelpijlen nog op richten?
Wie kan ik nog met vloek en anathema slaan?
De kandidaten mogen in de rij gaan staan.
Niet dringen, want we hebben volop bliksemschichten,

En dozen vol met flitsen en met onweerslichten;
Een onheilsboodschap en een woordenvloedorkaan,
En per persoon één enkel boeking naar de maan,
Zodat ik één per één nu praat met de betichten.

Gij boetedoener, nader en kom voor mij knielen.
Spreek op en zeg de waarheid, ontuchtbiechteling!
Zoniet ben ik gedwongen oorlogprojectielen -

O laat nu varen al uw trots, ellendeling! -
Naar u te gooien om uw zielsrust te vernielen.
Dus zeg ons nu:Wat deed gij toen het licht uitging?

Weerlicht

Onslijtbaar verdriet

Sombere afloop

Romeinse keizer ligt te stikken in zijn slijmen,
Alsof hij in een gore rochelprop verdronk ,
Ontdaan van alle glorie, praal en statiepronk,
En af en toe is het alsof hij gaat bezwijmen.

De artsen staan gereed met hun geslepen vlijmen.
Voorgoed gaat nog zijn hart tekeer in wild gebonk.
Dan is het of het nu weer in het toen verzonk,
En keert de tijd wijdbeens terug met aftelrijmen.

Met ingetrokken adem en een hoog verdrietgehalte ,
Vol schuchterheid, de al vertederende schroom,
Uittredend in de breedte en vernauwend in de smalte,

Daar in de luisterrietkraag aan de waterzoom,
Daar glinsterd’ ander groen en dreef een knaapgestalte,
Onmerkbaar deinend op de fluisterende stroom.

Antinoös en Hadrianus

Spinnekop

De spijtige spin

Het is zo lang al dat ik niet heb kunnen schrijven,
Maar al die tijd heb ik er wel naartoe geleefd;
Rugliggend in mijn web geweven en verkleefd.
Reumatische gewrichten stokken en verstijven,

Naarmate wolken in webvakjes over drijven.
Heb ik dan niet de weefpatronen nagestreefd?
En al het ongedierte vlijtig weg gezeefd?
Hoe lang het ook mag duren, ’t zal niet eeuwig blijven

De last mag groeien van de aanzwevende jaren,
Toch gloort een zilverrand aan grijs van ouderdom:
Een glans van rijkdom in je blauwe spoelingharen,

Titanen dijbeenkop in kunststof heup. bot. kom.
Het jarenleed brengt onze nooddruft tot bedaren.
Een weduwe. Een opgegeten bruidegom.

Jongen en meisje

Uw kop

Vervloeking

Hartsgrondig wens ik U dat U door kakkerlakken
Krioelend in uw huis, bekropen en verteerd
Gevonden wordt, de ingewanden uitgesmeerd
Met maden en met wormen en met huisjesslakken

Een rottingsgrijns zal aan uw scheve schedel plakken
Want ook de dood heeft uw grimassen niet verleerd
Uw ziel is nu naar haar natuur teruggekeerd
Het ongedierte moge U aan stukjes hakken

Gedaan met liegen en verrukte flauwekul
Met oorlog stoken en voortdurend ruzie zoeken
Gij wrede beul en oliedomme boerenlul

Gewetenloze schurk en groot stuk onbenul
Het toekomstdoelwit van een reeks onthullingboeken
Die U en Uw geslacht genadeloos vervloeken

Presidentieel ontbijt

Messenwerper

Het geworpen worden

Ik was een werpmes maar ik word niet meer geworpen,
Met slingerhandvat en een toegespitst profiel.
Ik ben het voorgoed weggegooide projectiel.
Mijn traanvocht is met dweilen niet meer op te slorpen.

Vergeefs zocht ik de roem in steden en in dorpen,
En gooide me in elke opdracht van mijn stiel.
‘k Ben werkloos en armlastig en blijf moederziel
Alleen op aarde, aan haar zwaarte onderworpen.

Haar beeld rijst op terwijl ik naar mijn adem snak.
In wentelrad waar het publiek geboeid naar staarde:
Een dame schier ontbloot. Zij was een zenuwwrak

Dat desondanks het nut aan ‘t aangename paarde.
Daar lig ik doelwitloos in ’t wegwerpmessenvak.
En neergesmeten slijt ik mijn bestaan op aarde.

Messenvak

Handschrift

Mystiek

“Het zoeken is het zingen van ons zijn.
De melodie die rijpt als zachte wijn.
Dit ambrozijn, dat vind je niet in boeken,
Waarvan het galmen zinnen blijft verzoeken.”

Alsof je schilderijen moet herdoeken,
Zo klinkt het raadselachtige kwatrijn,
Waarin verborgen een onuitgesproken pijn,
Die vlijmt vanuit soms onverwachte hoeken.

Kwatrijn, een stapelplaats van regels vier.
Tien lettergrepen en een voet of vijf:
Een kader voor vier schijfjes dichterleesplezier.

Het heeft niet veel meer om het blote lijf,
Dan wandelende tak en sporen op papier,
De droogvrucht van het vrijgebleven schrijfbedrijf.

Wandelende takken

Boeteklooster

Grofkorrelig kloostergoed

Maak mij door Uw Genade helder weer van geest.
Ik wens geen tussenkomst en ook geen medelijen
En ook geen bedelordestoet in jutepijen
Geen menigte die gescandeerd de bijbel leest

Als ik hier aan uw rand zit, wens ik nog het meest
Wat wijkt en stijgt en ik laat eb en vloed betijen
Daar mag de ene golf de andere berijen
De ene na de andere die zielenpijn geneest

Dan komen beide uitersten in een maal samen
Daar breekt een tijd van diepe overgave aan
En uit hun sponningen barsten de tralieramen

In mij ontluikt een rimpelloos beginbestaan
Hier juicht de ziel bevrijd hallelujah en amen
En stort zich in een uitgestrekte oceaan

Big Sur

Ouderdom

Levensavond

In afwachting van de ultieme overnachting,
Is ouder worden al het voorschot op de prijs.
Het haar verdunt en het wordt aan de slapen grijs.
Volgroeid geheugen en inkrimpende verwachting,

Maar elke ochtend staan we op met doodsverachting.
Geen ongeluk of bloedpech brengt ons van de wijs.
We zijn op weg naar het beloofde paradijs,
Als lammeren die opgaan naar de offerslachting,

Zacht mekkerend met vochtig’ ogen vol verwijt.
Wij worden onomkeerbaar altijd steeds maar ouder.
De tand des tijds die knaagt en kunstgebit verslijt,

De botontkalking en de scheefgezakte schouder,
De wroeging en de wrok, de woede en de spijt,
En om ons heen wordt het steeds eenzamer en kouder.

De moeder van Dürer

Vertaling uit het Frans

Geluk van deze wereld

Het huis is ruim en schoon, een aangenaam gebouw.
De tuin omzoomd met weelderige geur van hagen.
Wat fruit en goede wijn; vertoon noch kinderwagen,
In ongestoord genot van toegewijde vrouw.

Geen schuld, verliefdheid noch geding, geen jijgejouw,
Geen rekenschap verschuldigd aan je naaste magen.
Tevreden gauw en aan de groten niets te vragen.
Je plannen opgezet op passend weefgetouw.

Een leven vrijgevochten maar niet ambitieus,
En zonder overdrijven diepgaand religieus.
Je driften overwinnen, aan de rede onderwerpen.

Je geest zij vrij. Je oordeel zij van roes ontbloot.
Een rozenhoedje als je enten staat te scherpen:
Zo is het thuis welzalig wachten op de dood.

Het Oosten is rood

Allah akbar in Rabat

Eerst klinken ze nog ver in nachtelijke stilte.
Ze komen evenwijdig aan met dageraad,
Naar onderscheid van zwarte met een witte draad,
De hitte tegemoet geschreeuwd uit ochtendkilte:

O morgengloren in uw oostelijke prilte!
De Heer begint zijn dagelijkse scheppingsdaad,
Met pracht en zegepraal in lichte overdaad,
God overstelpt ons met zijn zoete en zijn zilte.

Ontworstelt zich heel ver aan ochtendnevelen:
Een stem na andere, ontrukt aan vrouw en bed.
Geen monniken die vroege metten prevelen.

Het koor komt naderbij met een gestage tred,
Om gisteren naar morgen om te hevelen.
Ze roepen op tot het gezamenlijk gebed.

Minaret van Casablanca

Naar Hafiz

Hafiz de bewaarder

“In bloei de rozenstruik, de nachtegaal is dronken.”
In schenkhuis schitterend van fonkelende schijn
Weerklinken blaasriet, snaren en de tamboerijn.
Het ene na het ander glas wordt uitgeschonken,

De glazen randen rinkelend aaneengeklonken.
Er valt een rode traan in roemer vol van wijn,
Lost er in op als vreugde in de minnepijn.
De dichter in een diepe mijmering verzonken,

Verliest zijn aandacht voor het lallende geschater.
Dan zingt de liefdesvogel in het lustprieel.
Hij zingt voor het moment, zich niet bewust van later,

En geeft een les in dichtkunst aan de menestreel.
“Ik schrijf met wijn vergeefs mijn naam neer in het water”
En straks blijft niets meer over van dit tafereel.

Hafiz

Naar Roemi

Lichtbron

Tien lampen die terzelfder tijd tezamen gloeien,
Lantaarns die met siersmeedwerk zijn opgetooid,
De vlam in tralieglas gevangen en gekooid:
Ze weten niet het licht maar wel de blik te boeien.

Verschillen ze van vorm, ze weten saam te vloeien.
De bundels stralenglans die ieder om zich strooit
Versmelten tot een licht dat zich op schepping gooit,
Dat knoppen barsten doet, verlangens op laat groeien.

En veel wordt één, en opent zich op vergezichten.
En één wordt veel, naarmate zich het zien ontsluit.
Op kleine beer en staartkomeet kan ik mij richten.

Naar herderster in vroege ochtend kijk ik uit.
“Mijn hartemaan ben jij, jij doet mijn ziel oplichten.”
Mijn hemellichaam is mij lichtjaren vooruit.

Kaftfoto van Breekbaar licht

Inhoud

Inhoud

02.

Woord vooraf : Naar Roemi

03. Schoekeloen

04. Op een geboorte

05. Gods Dozen Van Liefde

06. De atleten van de orthografie

07. De krekel en de mier herbezocht

08. Bilan

09. Het innerlijk kasteel

10. Vers licht

11. Inval is uitval

12. Kei

13. Het verhaal van Dageraad en Regenboog

14.Wimbledon

15. Naar Tennyson

16. Ongevonden voorwerp

17. Echtverklaring

18. Beer

19. Sonnet van spijt

20. Schapen tellen

21. Midzomernachtdroom

22. Een fles jenever

23. Geschiedenis van het glas

24. Vals spel

25. Slapeloos wiegeliedje

26. Voor een dochter

27. Sterven nu het nog kan

28. Kazige patience

29. Apocalyptische explosie

30. Schrikkeljaar

31. Uitgedoofd

32. Sombere afloop

33. De spijtige spin

34. Vervloeking

35. Het geworpen worden

36. Mystiek

37. Grofkorrelig kloostergoed

38. Levensavond

39. Geluk van deze wereld

40. Allah akbar in Rabat

41. Hafiz de bewaarder

42. Lichtbron

de auteur

Verwijzingen en dankbetuigingen

Verwonderd om elkaars gezelschap: Jean de la Fontaine, Hafiz, Roemi, Teresa van Avila, Tennyson. Oude dichters die ons hebben geïnspireerd bij sommige sonnetten in deze bundel.

Wat hedendaagse dichters betreft is Iris Van De Casteele behalve samensteller van de bundel ook inspiratiebron geweest.

Een beduidend aantal gedichten is ontstaan in onze dichtersclub Myriade. We zijn met vijf en leveren vier tot vijf keer per jaar een bijdrage volgens een opdracht die een van ons formuleert.

Daarnaast zijn er ook rechtstreekse duellen geweest, namelijk met Marforio, ook gekend als Chris Coolsma uit Groningen, begenadigd pianist en Myriade-lid.

Vele gedichten zijn op het internet gepubliceerd en uitgewisseld. Op onze eigen website, in de Pasquino scheurkalender, komt elke dag een voorbeeld aan bod.  Er zijn er meer dan vierhonderd in het totaal.

In het verleden zijn sonnetten ook gepubliceerd op websites van derden, niet altijd in volledige en onaangetaste versie, zodat het beter is er een definitieve vorm aan te geven. Het is de eerste keer dat een zo ruime bloemlezing in druk verschijnt.

We zijn De Distel dan ook zeer dankbaar, met inbegrip van de drukker en alle leden van de ploeg, dat het nu zover is en dat de beste pakweg veertig Pasquino-sonnetten de weg naar het papier hebben gevonden, en daardoor in zekere zin ontsnappen aan de vluchtigheid van de elektronische media.

Het is toch mooi een op tien. Het is een grote stap vooruit op de lange en slingerende weg naar de onvergankelijkheid. Niet dat we daar ooit gaan geraken, wel dat we op weg zijn, hopelijk in de goede richting, in afwachting van onze afspraak met de eeuwigheid.

Tenslotte dank aan Cacho en Mouctar voor alle praktische en morele ondersteuning.