Alphonse Mucha Januari

Januari 1-15

1.    Nieuwjaarsbrief

 

Mijn Lieve Mams, vergeef na vijf en dertig jaren,

Dat ik jouw rust verstoor met deze nieuwjaarsbrief.

Al ben je ver verwijderd, smeek ik alsjeblief,

Dat je mijn stem kunt horen en mijn beeld ontwaren.

 

Al moest ik twaalf maanden moed ertoe vergaren

Vooruit dan maar, ik heb je immers innig lief

Blijf eeuwig en altijd je liefste hartendief,

En kom met deze brief mijn liefde her-verklaren:

 

Ziehier jouw kind. Zie uit de hoogte op me toe!

Wat is er uit jouw barensweeën opgegroeid?

Waar word ik straks op afgerekend? Zeg me hoe?

 

Heb ik het door mijn zonderling gedrag verknoeid?

Of ben je trots op mij, mijn fratsen nog niet moe?

Tot volgend jaar. Ik heb je lang genoeg vermoeid.

 

2.    YTK, het jaar tweeduizend

 

Kent ú nog de millennium genaamde bug?

Het dreigde ons terug te flitsen naar ‘t jaar honderd!

Ik vroeg me ontzet af, verbijsterd, en verwonderd:

Wie draait de klok negentienhonderd jaar terug?

 

Voor mij ging het teruggaan net ietsje te vlug,

Vooruit gaat het te traag, of heb ik me bedonderd?

En heb ik me van de vooruitgang afgezonderd?

Waarom kom ik sonnetgewijs over de brug?

 

Kijk naar de weg die sinds tien jaar is afgelegd.

Ze zijn intussen met vierhonderd, vijf maal tachtig.

Ik heb ze nageteld en tig maal opgezegd.

 

Al is het Nederlands niet altijd oppermachtig,

Ik heb mijn overtuiging in hen neergelegd.

De scheurkalender is warempel fabelachtig.

 

3.     Nec plus ultra

 

Voorbij, mijn vrienden, is een wreed millennium.

Neem vreedzaam afscheid van meedogenloze eeuwen,

Van schande en misdaden die naar wrake schreeuwen.

Neem nu het eveneens voorbij centennium,

 

Of meer nog pak het allerlaatst decennium:

De mens is voor de mens als wolven voor de leeuwen,

En op de buis zien we dat aan, genoopt tot geeuwen.

De eeuwigheid ontsnapt ons altijd in perpetuum

 

Op weg naar ‘t nieuwe jaar zij vrolijk opgestoomd,

Schep moed, o Zuiderbuur verlamd door Westerstormen,

Geslagen door Gods hand, met water overstroomd,

 

Rivieren en kanalen boven winternormen!

De weg naar Frankrijk is door waterkracht omzoomd,

Water en wind gaven het landschap nieuwe vormen.

 

4.    Levensavond

 

In afwachting van de ultieme overnachting,

Is  ouder worden al het voorschot op de prijs.

Het haar verdunt en het wordt aan de slapen grijs.

Volgroeid geheugen en inkrimpende verwachting,

 

Maar elke ochtend staan we op met doodsverachting.

Geen ongeluk of bloedpech brengt ons van de wijs.

We zijn op weg naar het beloofde paradijs,

Als lammeren die opgaan naar de offerslachting,

 

Zacht mekkerend met vochtig’  ogen vol verwijt.

Wij worden onomkeerbaar altijd steeds maar ouder.

De tand des tijds die knaagt en kunstgebit verslijt,

 

De botontkalking en de scheefgezakte schouder,

De wroeging en de wrok, de woede en de spijt,

En om ons heen wordt het steeds eenzamer en kouder.

 

5.    Examenstof

 

Sinds dertig jaar de knecht van geneeswetenschappen,

Waarvan het dienstbetoon aan ‘t ribbenrooster kleeft;

Beluisterde verhalen door elkander weeft.

Om af en toe jezelf er toch op te betrappen,

 

Dat je onopgemerkt de aandacht laat verslappen,

Als iemand het weer over zijn verkoudheid heeft.

Nu ‘t dwarrelende krijtstof in een lichtstraal zweeft;

De ziel naar open lucht smacht en wenst te ontsnappen.

 

Dan rijst dat beeld weer op van vlijtige student.

Daar mochten in het park de bomen wuivend lokken.

Het houdt niet op tot je de stof van buiten kent.

 

Gebogen over boeken zat je suf te blokken.

Het ene hoofdstuk na het gene ingeprent,

En tijdens het examen toch nog altijd gokken.

 

6.    Epifanie

 

Driekoningen. Het laatste vuurwerk afgestoken,

De keukenmeid is uitgegild in klam klimaat,

Waarbij een neerslagwolk vocht-zwanger neder slaat.

Het is definitief, het jaar is aangebroken.

                   

De voornemens vergeten, nu de onheilspoken

De kop opsteken, wijl een huivering rondgaat,

Een laatste stuiptrekking door instortende staat,

Hetgeen bij menigeen het bloed omhoog doet koken.

                   

De afbraak van de stal, al mocht het me bedroeven ,

Heeft al bij al nog de geringste pijn gedaan.

De kribbe in de doos, een primitieve hoeve.

 

En ook de kerstboom is nu maar eraan gegaan.

En het voorbije jaar dat we zo net begroeven

Wordt bijgezet in het album van ons bestaan

 

7.    Aan de muziek

 

Geweldige kunst die op basis van tonen,

De stilte invult met geluid en ritmiek.

Gij hemelse, duivelse wondermuziek,

Met uw onverwachte verwachtingspatronen,

 

Die de luisteraar met ontroering belonen.

In gelijke mate modern of antiek.

Het is om het even in pop of klassiek,

Hoe zou ik u niet met mijn hulde bekronen?

 

Gij mengeling van stem met slagwerk en noten,

Gij moeder van dans en balletmelodie.

Met strijkers en blazers en met paukenstoten.

 

En golven van heimwee en jeugdnostalgie,

Gij hebt ons met wellen van weemoed begoten,

Want na de fanfare komt de harmonie.

 

8.    De valclown

 

Kom vrienden maak u klaar voor spetterend spektakel:

Het Circus Myriade zet zijn zeiltent op!

De stad op stelten, de bevolking op haar kop,

En breekt de keten van de sleur en het gekakel

                  

Muziekgeroffel en de zoekspot naar pinakel,

Dan valt een stilte. Het geroezemoes houdt op,

En uit de nok valt dwarrelend confettidrop,

Dan staat daar in de piste plotsklaps bij mirakel

                   

Een schroomvallige clown met tomaatrode neus.

Hij strompelt en hij struikelt en hij komt te vallen.

Voluit in stoffig zaagsel, en het stuift fameus.

                  

Muziek barst los en laat trompetklanken weerschallen.

De clown verdwijnt. De sfeer wordt wat mysterieus.

Wat volgt gaan wij in zes sonnetten samenballen    

 

9.    Draaiende borden

 

Gespannen let ze op de laatste waterstanden.

Een regensluier op het schemeroppervlak.

Een reiger op een poot staat er op zijn gemak

Naar kikkers en het visbestand te watertanden.

 

Een golfje draait aan rietboorden en oeverranden,

Een zwellend briesje en dan staat het even strak.

En wiekt de vogel sierlijk weg met verse prak

En prooi om even verder weer opnieuw te landen.

 

Dan keert zij weer de blik beslist naar binnen,

En draait de borden die zij rolt met los gewricht,

De houten en de porseleinen en de tinnen.

 

Zo krijgt zij inspiratie voor een nieuw gedicht.

Het lijden van de oostelijke huisgezinnen,

En een ronduit adembenemend vergezicht.

 

10.                       Leeuwentemmer

 

De Kongostroom daalt regenzwanger van de bergen.

De wolken staan gestapeld in de hoge lucht.

De wind steekt op bij vlagen en het rietveld zucht.

Reusachtige natuur en menselijke dwergen.

 

Ontketend’ elementen mogen mensheid tergen,

Onmenselijker nog is nakend krijgsgerucht.

De vrouwen en de kinderen zijn op de vlucht.

Angst zindert door de nieren en de ruggemergen.

 

Maar staat daar niet paraat de Belgische soldaat?

Altijd gereed zijn wapengordel aan te gorden,

En altijd in de weer voor vaderland en staat,

 

Verknocht aan vorst en vrijheid, recht, gezag en orde.

Hij kwijt zich van zijn plicht in het kwadraat,

Met eer-reddende cijfers op de nummerborden.

 

11.                       Evenwichtsacrobate

 

Het frêle wicht, pijlrecht door het spotlicht beschenen:

Zij trippelt in het peillood, feilloos in balans,

Trotseert de hoogtevrees al is er steeds de kans,

Dat zij zou vallen of in kramphouding verstenen.

 

Zij lokt emoties uit die kracht aan angst ontlenen,

Hoog, boven de gestrekte halzen, in gewaagde dans,

Gehuld in tullen pak en glitterzijdeglans.

Je houdt je adem in en krult je jubeltenen.

 

Zij springt en tolt, en tart met zwier de zwaartekracht.

En dwarrelt als een pluisje schijnbaar vederlicht,

Het lijkt wel of het niets aparts is, want zij lacht.

 

Zij speelt met nulpunt, en behoudt het evenwicht.

Verdwijnt in sterrenhemel van de circusnacht,

Naar woonwagen terug na de gedane plicht.

 

12.                       De goochelassistente

 

Nadat ze doorgezaagd is, zal ze gans verdwijnen,

De lieve Anna, eega van een goochelaar,

Doorboord met messen in een kist in ’t openbaar,

Maar steeds bereid om voor het voetlicht te verschijnen.

 

Ofwel om weg te vluchten achter de gordijnen,

Daar zij getrouwd is met haar goocheltovenaar,

Houdt zij zich steeds voor het verdwijnen klip en klaar,

Verbergt haar zielenleed, gesard door hellepijnen.

 

En dan bezwijmt ze, en ze ziet het zwarte gat

Omringd door lintenkrans, getooid met aronskelken,

En glijdt gehoorzaam in de kuil, gewoon omdat

 

Haar echtgenoot de toestand uit probeert te melken.

Wellicht was zij zijn muze, of zijn woordenschat

Haar man die bloemen koos omdat ze traag verwelken.

 

13.                       Het geworpen worden

 

Ik was een werpmes maar ik word niet meer geworpen,

Met slingerhandvat en een toegespitst profiel.

Ik ben het voorgoed weggegooide projectiel.

Mijn traanvocht is met dweilen niet meer op te slorpen.

 

Vergeefs zocht ik de roem in steden en in dorpen,

En gooide me in elke opdracht van mijn stiel.

‘k Ben werkloos en armlastig en blijf moederziel

Alleen op aarde, aan haar zwaarte onderworpen.

 

Haar beeld rijst op terwijl ik naar mijn adem snak.

In wentelrad waar het publiek geboeid naar staarde:

Een dame schier ontbloot. Zij was een zenuwwrak,

 

Dat desondanks het nut aan ‘t aangename paarde.

Daar lig ik doelwitloos in ’t wegwerp-messenvak.

En neergesmeten slijt ik mijn bestaan op aarde.

 

14.                       Aimez-vous Brahms?

 

Met rood velours omrand, glanst mat de wrakke vleugel.

De meiden roepen: Maestro! Speel nog eens volop.

De pianist schoot zich het liefste voor de kop

Maar galoppeert verveeld zijn polka's zonder teugel.

 

Madam stond ooit model voor prenten a la Breugel.

Haar borstomvang bracht haar met glorie aan de top,

Doch zij zwol onweerstaanbaar almaar verder op,

En tegen lillend vlees helpt noch balein noch beugel.

 

Verheft haar stem. Zet in. De hele tingeltangel,

Rilt mee met bas en borsten, huivert van gemis.

Daar haalt zij Carmen door een doorgerookte mangel.

 

Het is toch elke keer weer een gebeurtenis.

Tot slot klinkt ijl eenmaal gerinkel van triangel.

Het is voorbij. Ga weg. Het einde van de mis.

 

15.                       Opera of schouwburg

 

Hier zijn we weer verzameld: parelkettingteven!

Hier zijn we openbaar en toch geheim te saam.

De zangeres staat zonder ruiten bij het raam,

En zingt dat zij haar web van waan begint te weven,

 

En straks gaat haar gedrag nog over alle schreven,

Ze moest alleen maar zorgen voor een erfgenaam.

Een vruchtbaar zijn om te ontsnappen aan de blaam,

Dat zij  het koningsleven niet wist door te geven.

 

Daar klinkt een GSM en met een zware tred,

Verlaat een man de zaal en is dus weggeroepen,

Een advocaat of arts daar had ik om gewed,

 

Of een politicus op weg naar moede troepen,

Of voor mijn part naar het onechtelijke bed,

Of - hoe banaal - gewoon omdat hij erg moet poepen.