September naar Alfred Mucha

Vooraf

Ten geleide

September is de herfstmaand.  Heropening der scholen. Een nieuw treinabonnement.

De zomer is bijna voorbij en het zijn de laatste lange dagen van de weldra stervende zomer.

Het lijden van de ijzeren weg

We hebben een aantal bijdragen omtrent de Belgische spoorwegen samengebracht.

We lichten een enkel gedicht hier uit, als voorbeeld, om er wat uitleg over te geven, met verwijzing naar de tijd waarin het geschreven is: ‘Het Station van Liedekerke-Teralfene.’ Te vinden op Drie september.

Het oersonnet dateert uit de vroege jaren negentig, maar het heeft later nog meerdere wijzigingen ondergaan. In 1998 stonden de media bol van de ongelukken en onvoorziene omstandigheden die de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen (NMBS) teisterden.

In die tijd was de (ex-)burgemeester van Liedekerke Etienne Schouppe tevens het almachtig NMBS opperhoofd.

Hij liet voor zichzelf en zijn gezelschap naar verluidt een TGV inleggen, naar Bordeaux, op een ogenblik dat het normale treinverkeer zowat stilstond door allerlei nare omstandigheden.

Dochter

Een gedicht met een heel andere sfeer is dat waarin ik mijn dochter toespreek. Zij was in mijn verbeelding zo een zes of zeven, toen ik deze voor haar toen onbegrijpelijke woorden tot haar sprak. Ook al omdat ze Franstalig is.

Zuidstation

Er is de trein die de geliefde persoon aanbrengt, en er is vervolgens weer een trein die dezelfde persoon weer weg neemt. Het Zuidstation komt twee keer voor, van ochtendlijk grensgebied naar avondlijk afscheid.

Lokaal

Dorpspolitiek en de gemeenteraadsverkiezingen brengen sommige mensen op verlichte ideeën. Plaatselijke nieuwsgaring uit het rustige voorstadje Watermaal-Bosvoorde.

Glasblazer

Vuurvast van vorm, glashelder verwoord maar met een dubbele bodem. Het eindigt totaal absurd. Opgezocht in la très grande bibliothèque de France, een omgekeerde tafel van glas met vier glazen poten. Je mocht er niet eten of drinken. Verschrikkelijke koffieautomaten in de rokershoek. Gin-Tonic in het hotel.

Het nieuwe huis

Pasquino is eens te meer verhuisd en stelt tot zijn verbazing vast dat alles van de eerste keer werkt. Ik schat dat het origineel dateert van voor 2000. Geheel herwerkt in 2005. Sindsdien tijdloos en onverslijtbaar gebleken want het is ook vandaag nog geldig.

Beer

Een krantenbericht over een boer in Polen die maandenlang bed en dak deelde met een beer, vormde via Myriade de aanleiding tot dit bericht. Met dank aan wijlen Jos Voeten voor een aantal versvoeten.

Van Buitenen

De man die de Europese Commissie ten val heeft gebracht, hierin alleen geholpen door haar eigen dwaasheid, verdient eerherstel.

De vermelding van waterkers en Franse saus verwijst naar de figuur van Edith Cresson, de spilfiguur van een schandaal dat tot het aftreden van de commissie Santer leidde.

De krekel en de mier

Een aloude fabel die iedereen kent, van Jean de la Fontaine, zeventiende-eeuwse puntdichter, in een moderne, ultrakorte versie.

Tijd om deze inleiding te besluiten en over te gaan naar de aanhef. Beetje duister gedicht. De kring verwijst naar een gezelschap van heren en een schaamdame die me bedankten voor bewezen diensten. Het was tevens het einde van mijn relatie met mijn foute man. Ik was daar toendertijd even niet goed van.

Naar vorm is het een Liechtensteiner.

Aanhef

Uitgesloten

 

De kringspier heeft me uitgestoten,

Met pek en veren overgoten.

Ik heb daaraan het lopend schijt.

Zo ben ik heel wat ballast kwijt,

En sta ik op mijn achterpoten,

 

Ik ben nu uit de kring gesloten,

En ervan in mijn wiek geschoten,

Terwijl ik op mijn tanden bijt.

De kringspier…

 

Heeft mij uit haar revier gesloten,

Beschimpt, bespuwd en uitgefloten.

Al is het tot hun grote spijt,

En maken ze me geen verwijt,

Zo heeft de bestuursraad besloten.

De kringspier!

 

Veroordeeld

 

Veroordeeld tot de eeuwigheid,

Voor eens, voor immer en altijd,

En eindeloos en onverdroten.

Waarom dat was is mij ontschoten,

Maar ik was in de minderheid,

 

En het schandaal is uitgedijd.

Het heeft zich overal verspreid.

Tot noodlot van mijn lotgenoten,

Veroordeeld.

 

Tot boetedoening niet bereid,

Heb ik er me bij neer gevleid,

Er mij niet langer aan gestoten,

En tot gelatenheid besloten.

Al ben ik dan ook uitgebreid…

Veroordeeld.

1. Sonnet van spijt

Zo herbegint elk jaar opnieuw de herfst. September,

Maand van fruit en wijn, die helpen bij het afscheid

Van de zon. De oude kringloop van de spijt,

Die na Oktober cirkelmatig naar November

 

Leidt, een tijd van dood en rouw, tot in December

Feestgedruis losbarst, hoe zeer ook in het krijt,

Want Januari scheldt alweer de schulden kwijt,

Waarvan bescheid, en na de zomer wéér September.

 

September is voor mij de maand waarbinnen Zij,

Voorzichtig mijn verwarde geest nabij getreden,

Haar licht zond uit de nacht der tijden, terwijl Hij,

 

Zijn vinger opgericht naar toekomst en verleden,

Zich uitriep tot de maatstaf van de maatschappij.

Zij schudde neen en zweeg en heeft voor ons gebeden.

2. Ieder Zijn Trein

Het was een slechte week voor de NMBS.

De grondverschuiving en de afgerukte lijnen,

Bevroren wissels en op hol slagende seinen.

Een bus stond in de weg, zo een bericht of zes.

 

Normaal was zulk bedrijf sinds lang al op de fles.

Een moeder vergezeld door allebei haar kleinen,

Ging op de sporen liggen wachten op de treinen,

En werd onthoofd door een doorrijdende expres.

 

Er is geen tegenhouden aan de dalende tendensen.

Er komt geen einde aan het ontspoord spoorwegleed.

Het reizigersgeduld stuit op uiterste grenzen.

 

Naar Brussel trok een leger woedende forenzen,

Vol heimwee naar de tijden toen het spoor nog reed,

Maar kwam niet aan omdat de trein het weer niet deed.

3. Het Station Van Liedekerke Teralfene

Toen ik nog jong was, heb ik vaak in het station,

De trein uit Brussel met mijn boekentas bestegen.

Hij kwam er meestal op tijd aan door zon of regen.

In een ruk door stond j' op het Aalsterse perron.

 

Is het de regen of de lager staande zon?

Het weer zit het spoorwegverkeer een beetje tegen,

Maar aan de burgemeester heeft het niet gelegen,

Hij spuit excuses als een heteluchtkanon.

 

Daarmee is niet voorbij het droeve spoorwegleed.

Ik geef het u te doen over het net te reizen.

Naar Bordeaux staat alleen een TGV gereed,

 

En niemand vraagt de voorzitter om plaatsbewijzen.

Je wist als kind dat onze trein op tijd voorreed.

Er golden toen ook nog vrij schappelijke prijzen.

4. Ochtendlijk grensgebied

Komt hij of komt hij niet? Ik zit in mijn Peugeootje.

Om zes uur in de ochtend langs de Fonsny laan

De motor draait zodat de ruiten niet beslaan

Studío Brussel op ‘t armzalig radiootje

 

Een half uur over tijd. Genomen in het ootje?

Is het wellicht een spoorweggril der Deutsche Bahn?

Of is het stel ontspoord en van de rails gegaan?

Ik heb de pest in maar ik kan tegen een stootje.

 

Minuten tellen op het klokje van ’t dashboard.

Daar treft mijn blik een hoopje van kartonnen dozen;

En dat daar volk in slaapt, al komt het slaap tekort:

 

Een zwerverkoppel van de stam van de daklozen,

Die ofschoon wakker, blijven liggen in hun stort,

Bij de stations-ingang in ochtendlijk verpozen.

5. De nachttrein naar Berlijn

Daar loop ik in de tegelgang nog na te zieden.

De trein heeft jou met je bagage opgeslokt,

Met meer dan een half uur vertraging afgeklokt,

Om dan toch nog met jou erin weer weg te vlieden.

 

Het zijdelings elkaars gelaatsuitdrukking spieden.

Een krop die de lucht af snijdt, en de adem stokt,

Terwijl de ziel door de begeerte diep geschokt,

Verdwaalt in emotionele grensgebieden.

 

Ik nam de foute trap omlaag van het perron,

En heb de lange gang nu lopend af te leggen,

In het half omgebouwde Brussel Zuidstation,

 

Ik weet nu pas wat ik zonet had moeten zeggen.

Ja, als ik het je nog persoonlijk zeggen kon.

Voortaan is het per telefoon te overleggen.

6. Voor een dochter

Wat weet ik over de toekomstige tendensen?

Als je dit later leest, denk nog eens aan je pa

Doe zoals ik, maar ga niet steeds mijn voorbeeld na.

Mag niets de wijdte van jouw jonge blik begrenzen

 

De wereld is een trein die vol zit met forenzen

Ze gaan van a naar b, maar keren weer naar a

Je komt er nog wel achter, die tijd komt weldra.

Bekijk het breed als ware het met groothoeklenzen

 

Daarmee ben ik op mijn stokpaardje aanbeland.

Kom, luister nog eens even naar je oude vader.

Ik tast je pols en voel je subtiel aan de tand,

 

Terwijl ik andermaal mijn levensboek doorblader,

Een pagina met eer, een bladzij vol met schand,

En met bekwame spoed nu naar het einde nader.

7. Lokaal nieuws

De pagina waar u naar zoekt is niet te vinden!

Daar flitst de foutmelding voorbij het vale scherm.

Het punt is pas te vinden aan het einde van de term,

In Watermaal-Bosvoorde, plein van de Drie Linden

 

Verkrampte wortels vastgegroeid in cirkelberm

Een dubbel punt dat overleefde van een zwerm.

Waarvan er twee nog staan ten prooi aan vele winden,

Ineengestrengelde omhelzende beminden.

 

Tot onontwarbaar kluwen met elkaar vergroeid

De avond valt op land en dicht-gebouwde velden.

Het ene is zo uit het ander voortgevloeid,

 

En meer is uit Wa-Bo vandaag ook niet te melden.

Op televisie volgt een volk de buis geboeid,

En heeft geen adem meer voor schanddichten en schelden.

8. De ideeënkoning

Hoe lang geleden is’t, dat ik een idee had,

Dat er in een keer uitgleed zonder hoeven persen,

En dat het beeldscherm haalde onder de diversen,

Want in de harde schijf zit woekerend de klad.

 

De hemisferen vol. In elke korf een pad.

Ik pijnig nu vergeefs mijn vruchteloze hersenen,

wacht tot de breinschorswindingen zich weer verversen.

Toen ik de aandrang voelde, zat ik net in bad.

 

Ooit volgden de ideetjes sneller op elkaar.

Daar schoot me iets te binnen en het spoelde buiten,

Als kindjes aangevlogen door de ooievaar.

 

Mocht ik deze gedachten graag een keertje uiten,

Ze vormen door hun veelheid ook weer een gevaar:

Pudding en gisteren met peren en met spruiten.

9. Geschiedenis van het glas

De hellegloed van steenkoolvuur is aan het razen.

Daar kolkt en walmt een zandstorm in de hete lijm.

De smeltkroes keert zich om en braakt een brandend slijm.

Een hete prop wordt opgetild, krijgt leven ingeblazen.

 

Een bel krijgt vorm, vol gas, ontplooit zich, blijft verbazen,

Gerold en afgesneden met een stalen vlijm,

Geblazen en gestolde roemerrand met rijm,

Bepoederd. As. De bodemsmaak van alle glazen!

 

De gloed is nu tot glas bekoeld, verdicht, gestold

De klank die hij bevatte bracht me van de wijs

Doorzichtige weerspiegeling. Een omgerold

 

Huishouden van Jan Steen en Holle Bolle Gijs.

Dit glas dat om zijn as in vingers is getold,

En uitgehold door medeklinker van het ijs.

10. Naschrift

De pers gonst van geruchten, de toon is gezet !

Het overleg vindt plaats in zaaltjes van senaten,

In sanhedrins, cenakels, generale staten:

Vergaderen tot het je schemert tot en met!

 

Zo luidt nu eenmaal onverbiddelijke wet,

En liever doodvallen dan ophouden met praten

Ze kunnen het gewoon niet achterwege laten.

Het liefste stiekem en geheim, “onder de pet.”

 

Het vaderland intussen is teloor gegaan

Terwijl u niet oplette is het land verdwenen

Het is er simpelweg vanzelf vandoor gegaan

 

En is sindsdien niet waargenomen noch verschenen

Het scheef gebouw is uit gewoonte blijven staan

En uit de schuine gevel vallen losse stenen.

11. Vers licht

Het nieuwe huis blijft me verrassen en verbazen:

Hoe aanraking van vederlichte schakelaar,

Het licht ontsteekt na omslag van de tuimelaar,

In glansgerinkel met een tinteling van glazen.

 

Ik draai de kraankop open, hoor het water razen.

Een schone straal spuit krachtig uit de mengpijp naar

Beneden, en de afvoer is er zo mee klaar.

Het gas hoor ik door buizen naar de ketel blazen.

 

En alles werkt, er is een keuken die kan koken,

Een koelkast en een radiator die het doet.

Ik ga naar buiten om een sigaret te roken.

 

Adres veranderd en verhuisd op staande voet.

Ik heb de kluisters van het steentijdperk gebroken,

Verlicht door luster, met hartstochtelijke groet!

12. Voor oosterse toeristen

Kijk nu wat voor een werk daar in de hoogte prijkt:

Er staat een bronzen Brussels manneke te pissen.

De straal van zijn geklater is niet uit te wissen.

Al is de plasser niet veel langer dan hij lijkt.

 

Het is hem om het even of er iemand kijkt.

Hij kijkt niet op van recente gebeurtenissen.

De hand aan klein geslacht kan hij zijn doel niet missen,

Daar hij met zijn gezeik de middenstand verrijkt.

 

Vier eeuwen lang geplast, en al die tijd maar zwijgen.

En steeds maar klateren in ‘t aardse tranendal,

Het buikje rond en zonder ademen en hijgen,

 

Altijd maar wateren in sputterende val.

Normale mensen zouden er bij neder zijgen,

Maar hij plast lekker door en spat op het heelal.

13. Beer

Er was eens ver van hier een bergboer diep in Polen.

Ver van de politiek in bergachtige stee

Hij had geen krant en keek ook geen teevee.

Hij klaagde niet en at zijn soep van rode kolen.

 

Zo naarstig leefde hij in bergstreek diep verscholen.

Hij werkte op bergakker, zorgde voor zijn vee,

Vertoonde nooit een spoor van heimwee naar de zee.

De bergstreek heeft haar naam niet onverhoeds gestolen.

 

Daar ligt een goede avond in zijn bed een beer!

De boer heeft met het beest eens goed gesproken.

Dat ging zo vlot niet want elk hield zich aan zijn eer.

 

De boer sliep op de vloer en mocht ook niet meer roken.

Een dag was broeder beer gewoonweg er niet meer.

“Wat mag er met hem zijn, wat is hij uit aan ’t spoken?”

14. Proficiat Van Buitenen

Belegd met waterkers, besmeurd met Franse saus

De commissarissen, met messen en met scharen,

Vlogen elkaar uitzinnig in de schaarse haren.

Of ze wurgden elkander met een zijden kous

 

Minuten lang weerklinkt enthousiast applaus,

De vakbond van de Europese ambtenaren

Herstelt aldus zijn schandelijke wedervaren

En roept hem uit tot de moderne tegenpaus.

 

Daar staat hij dan. Zijn oog zoekt naar een stoel.

Hij wil niets anders meer dan gauw te mogen zitten.

Maar de ontvangst geeft toch een beetje warm gevoel.

 

Er komt een einde aan de eindeloze ritten.

Zijn werk te mogen doen. Niets anders was zijn doel.

Nu eenmaal aangesteld tot ziften en te vitten.

15. De krekel en de mier herbezocht

Wat drijfveer hebben samenlevende insecten?

De mierenmaatschappij, totalitaire staat,

Met een soldatenleger voor de strijd paraat,

Het wemelt langs de vers getrokken geurtrajecten,

 

Van bezige arbeidsters met geluidseffecten:

Een zwermend en een zoemend oorlogsapparaat,

Zodat het horen en het zien er bij vergaat,

Om nest gebouwd door anonieme architecten.

 

Hoe eenzaam aan de poort is niet de arme krekel?

De zomer lang heeft hij gezongen om de gein.

Aan werken had hij toen een hartsgrondige hekel.

 

Nu bedelt hij om aandacht met een rijmrefrein.

De mierenhoop verslindt de roekeloze rekel,

Vernieuwde fabel van Johan van de Fontein.

Doorlezen

6. feb, 2016

September 16-30

Door in de titel te klikken, kunt u gemakkelijk doorlezen naar de tweede helft van de maand september.