7. nov, 2013

Magritte

Dit is geen pijp

Iets wat ik vaker zie terugkomen in de gedichten die ik recenseer, is het gevoel van ‘Ceci n’est pas une pipe.’

We hebben dit keer een portrettengalerij van allemaal verschillende clowns gekregen, elk met zijn eigenschappen en karakter, sommige meeslepend, andere deerniswekkend. Al valt het woord ‘lach’ vele keren te noteren, toch valt er niet altijd te lachen. Er hangt iets onrustbarend over. De dingen zijn niet wat ze zijn.

Paradoxen

De clown spreekt zwijgend, of zwijgt sprekend, de dichter in actie in een geluidloos gedicht. Zijn gezicht is zijn gezicht niet. De stoel is geen stoel om op te zitten, en de ballonnen zijn geen ballonnen, tenminste bij een clown uit het rijtje, maar wel vuilniszakjes die hier een andere toepassing vinden en uit hun context gerukt ineens van een poëtische grappigheid zijn.

De dichter geeft er een mystiek tintje aan, door aan te geven dat de dingen niet zijn wat ze zijn, en wat ze dan wel zijn, zijn ze ook niet. Daardoor schurkt de taal zich aan tegen het onzegbare, soms op magistrale wijze.  Gelukkig blijft de filosofie samengebald in een strofe op de zes en gaat het niet alle richtingen uit. Het moet toch vooral poëtisch blijven, vind ik.

Eenzame ‘ik’

Iets anders wat me is opgevallen is dat ik in een aantal gevallen een verloren ik zie optreden, en dat vind ik meestal geen goed idee. Het gaat er om dat je in een beschrijvend gedicht, beter geen ik inbrengt, omdat dit verstrekkende gevolgen heeft.

Gedichten zoals wij die kennen, zijn meestal zo kort, dat elk woord telt. Het woordje ‘ik’ telt maar twee letters, maar die maken een wereld van verschil.  Als je die ik maar een keer vermeldt, dan heeft dat vaak een storende werking. Als je een ik gebruikt, dan moet je daar iets mee doen, en moet die ik in de loop van het gedicht iets meemaken, of een verandering ondergaan. Dan werkt het weer wel.

Zo een eenzame ik die een observatiestandpunt toevoegt, dat vervolgens niet gebruikt wordt, noem ik voor het gemak, een ‘verloren ik.’

Er is nu eenmaal in poëtische termen een groot verschil tussen ‘De zonnenstralen vallen op het water van de fontein’ en ‘Ik zie de zonnestralen op de fontein vallen.’ Het eerste is beschrijvend, het tweede is psychologisch.

Driehoek

Het feit dat er een ‘ik’ in voorkomt schept een driehoek en opent daarmee automatisch een theatrale, of dramatische dimensie. We krijgen namelijk een driehoek tussen het onderwerp van het gedicht (pakweg de fontein in het voorbeeld,) de ik, en de lezer in tegenstelling met het observatiestandpunt waar de dichter zichzelf buiten beeld plaatst, en de lezer als het ware toelaat met eigen ogen te kijken.

Daar heb je een dimensie minder, en dat zorgt voor meer eenvoud. In de beperkte ruimte die je hebt in een gedicht werkt dat economisch. Ik kom daar morgen wellicht op terug, als er geen andere actualiteit is.