8. okt, 2013

Grafzerk

Cambridge

Toen Freeman Dyson begon aan de Universiteit van Cambridge in 1946 was Wittgenstein net terug van zijn zes jaar durende burgerdienst in het ziekenhuis van Saint Guy.

Freeman had een hoge pet op van de Oostenrijkse filosoof en ontdekte tot zijn genoegen dat Wittgenstein een verdieping hoger in hetzelfde gebouw woonde als hijzelf. Ze kwamen elkaar vaak tegen in de traphal maar Freeman was te verlegen om een conversatie te beginnen. Hij hoorde verschillende keren hoe Ludwig tegen zichzelf te keer aan het mompelen was; ‘Ik word elke dag dwazer en dwazer.’

Toen zijn tijd in Cambridge er bijna opzat raapte Freeman zijn moed bij elkaar en sprak Wittgenstein aan. Hij deelde hem mee hoeveel hij had gehad aan de Tractatus en stelde de vraag of hij nog steeds dezelfde meningen er op na hield als acht en twintig jaar tevoren. Ludwig bleef lange tijd stil en vroeg toen: ‘Voor welke krant werkt u?’ Freeman legde uit dat hij een student was en geen journalist, maar Wittgenstein heeft de gestelde vraag nooit beantwoord.

Onbeschoft

Freeman ervoer deze behandeling als vernederend en vertelt er nog bij dat Wittgenstein zelfs nog onaangenamer was ten opzichte van vrouwelijke studenten die probeerden zijn lezingen bij te wonen. Wanneer een vrouw in de aula haar opwachting maakte bleef hij stilstaan zonder iets te zeggen tot ze de ruimte verliet.

Freeman trok hieruit de conclusie dat Wittgenstein een charlatan was die met zijn wangedrag de aandacht probeerde te trekken en hij haatte hem erom. Ontroerend genoeg beschrijft hij hoe hij vijftig jaar later een kerk bezocht in de landelijke omgeving van Cambridge op een zonnige winterochtend. Per toeval kwam hij voorbij de grafzerk van Wittgenstein, een massieve steen bedekt met verse sneeuw.

Op de zerk stond alleen de naam Wittgenstein. Hij kwam erachter dat de oude haat verdwenen was, en plaats had gemaakt voor een dieper begrip. Wittgenstein had rust en vrede gevonden en Dyson voelde zich daar ook vredig bij, in de witte stilte.

Tragedie

Het ging niet langer meer om een humeurige charlatan, maar om een gekwelde ziel, de laatste overlever van een familie met een tragische geschiedenis, die een eenzaam leven leidde omringd door vreemden, en die tot zijn laatste snik probeerde uitdrukking te geven aan het onuitdrukbare.