1. sep, 2016

Vader

Hij lag daar, aangewit, zozeer in het broze
verstard, dat ik amper kon slikken. Hard
klopte mijn hals. Ik herkende hem niet, het boze
dat altijd over hem heen hing, had zich ingekeerd.

Toch was ik bang dat hij weer zou ontwaken.
Ik kuste zijn linkerwang, om de koude te meten
en te weten of hij daarginder aanbeland was
bij de vrouw die had afgehaakt, lang geleden.

Ik beeldde me in dat ze elkaar kusten,
omdat ze intussen veel waren vergeten,
en dat haar aangerode mond, die hij haar had
verweten, zich verzoenlijk rond zijn lippen bond.

Hij lag daar, aangewit en bleek. Ik ken hem niet,
hoewel hij in zijn zwijgen zo op mij geleek.

© Koen Stassijns ongepubliceerd