11. mrt, 2015

Van God los

Middenweg

God is des te meer, naarmate hij niet is.

Na de rampzalige twintigste eeuw maken we kennis met een God die zich terugtrok in het niets, een God die geen ‘Ja’ zei tegen zichzelf, maar zich verborg, of zoals Paul Tillich het verwoordt: “Niet- zijn (datgene in God wat zijn zelfbevestiging dynamisch maakt) opent de zelfopsluiting van God en openbaart hem als kracht en liefde. Niet-zijn maakt God tot een levende God. Zonder het nee moet hij zichzelf en zijn schepping te boven komen, het goddelijke Ja tot zichzelf zou levenloos zijn.”

Paul Johannes Tillich is geboren in Starzeddel, tegenwoordig Starosiedle in Polen op 20 augustus 1886 en overleed in Chicago op 22 oktober 1965. Deze veramerikaanste Duitser was

luthers predikant en hoogleraar theologie en filosofie. Hij verliet Duitsland in 1933, nadat hij als eerste niet-Joodse wetenschapper een beroepsverbod kreeg van de nazi’s. In zijn theologische werk probeert hij een middenweg te vinden tussen de traditionele orthodoxie en de vrijzinnige theologie.

Rand

Daar waar de theologie in de tijd van Thomas van Aquino centraal stond in het denken, en in het onderwijs, is zij nu een randfiguur geworden. Onze maatschappij is ontkerstend maar onbewust nog steeds doordrenkt van christelijke uitgangspunten en waarden. De vraag is of dat niet iets meer zou mogen zijn. Een vleugje evangelische bezieling zou wellicht wat leven in de brouwerij kunnen brengen, maar de gist lijkt wel uitgewerkt.

Ongeacht wat Christus destijds nu wel of niet bedoeld heeft, het christendom is tweeduizend jaar later, tenminste in onze streken, vooral een religie van het establishment geworden. Het zijn de Christelijke landen, hoezeer ook ontkerstend, die wereldwijd de plak zwaaien, maar paradoxaal genoeg nemen we ons zelf niet meer als christelijk waar. We zijn als het ware vergeten waar we vandaan komen.

Opperkaste

In de plaats is een stuk humanisme gekomen, en wellicht ook een stuk cynisme. We vormen een geloofsgemeenschap die vanbinnen is uitgehold en die nauwelijks nog in de stichtende mythe gelooft, maar naar buiten toe wel waarden opdringt die aan het Christendom ontleend zijn, zonder dat zelf te beseffen.

Het zijn de rijken en bevoordeelden die zich de christelijke deemoed bij uitstek kunnen veroorloven. De welgestelden kunnen het zich permitteren vergevingsgezind te zijn. Het scherpe bewustzijn omtrent schuld en boete kennen we niet meer. Het geloof is opgelost in een maatschappij die op grenzeloos consumeren gericht is.

Juist omdat onze maatschappij ontkerstend is, onttrekt zij zich aan mogelijke kritiek, want zij is haar beginwaarden vergeten.