26. mrt, 2015

Donkere Nacht I, 8,3

"Op de beste tijd, dan namelijk wanneer zij in deze geestelijke praktijken het meest genot en smaak vinden, wanneer zij de indruk hebben dat de zon der goddelijke gunsten hun het helderste tegenstraalt, dan verduistert God voor hen al dat licht en sluit de poort en toegang tot de bron van het zoete, geestelijke water, dat zij in God genoten zo vaak en zo lang als zijzelf wilden. Want omdat zij zwak en teer waren, was er geen poort voor hen gesloten, zoals Sint-Jan zegt in de Openbaring (3 : 8). Nu echter laat God hen zo in het duister, dat zij niet weten waarheen te gaan met het zintuiglijk vermogen van de verbeelding of met het redeneren. Zij kunnen immers nog geen stap zetten in de meditatie, zoals zij vroeger gewoon waren. De inwendige zintuiglijkheid is immers al in dit nachtelijk duister gehuld. Het maakt hen zo dor, dat zij niet alleen geen sap en smaak meer vinden in geestelijke dingen en goede praktijken, waarin zij gewoon waren hun genoegen en smaak te vinden. Maar in plaats daarvan vinden zij het tegendeel: smakeloosheid en bitterheid in die dingen. Omdat God immers vindt dat zij al een beetje gegroeid zijn, trekt Hij hen, zoals ik gezegd heb, van de zoete borst af, opdat zij sterker zouden worden en geen wikkelkinderen blijven. Hij laat hen los uit zijn armen en doet hen op eigen benen staan. Dit geeft hun een heel nieuwe ervaring, omdat alles nu veranderd is.

"

Sint-Jan van het Kruis