25. jun, 2014

Paradox

Ietsisme

Wat kun je zeggen over het onzegbare?

Ik had het eerder al over de paradox van de mystiek: dar er mensen zijn die opstaan en beweren dat ze contact met het onzegbare hebben gehad. God is per definitie iets wat de mens overstijgt; en die in zijn oneindigheid, niet met iets eindigs kan samenvallen. Hij of Zij kan wel overal zijn, maar is niet vast te pinnen, en niet te reduceren tot datgene waarin Hij of Zij zich manifesteert.

Ofwel kun je er iets van zeggen en dan is het onzegbare niet langer onzegbaar, of is het dat nooit geweest. Ofwel kun je er niets van zeggen. “Waarover men niet spreken kan, moet men zwijgen,” zegt Ludwig Wittgenstein in een beroemde zin, die als het ware een einde stilt aan de mystiek. Al is Ludwig op zijn manier ook mystiek, maar dan gaat het niet om contact met een of andere God.

Onkenbaar

We kunnen veel over God praten, maar uiteindelijk kunnen we hem niet kennen.

Sommigen onder ons kunnen wel dat gevoel hebben, en dat mag ook, maar een bewijs voor het Godsbestaan is dat niet. Het is iets wat ook ongelovigen kunnen ervaren, maar dan is het ‘Iets.’ Er is ‘Iets,’ een aanwezigheid in het Niets. Dat moet je niet meteen God gaan noemen, omdat je dat “iets” dan meteen gaat aankleden met allerlei eigenschappen en attributen, die de oneindigheid van de Schepper alleen maar te kort doen.

Ofwel is er Iets, ofwel is er Niets. Stel dat dit laatste het geval is, dan valt het Iets weg in dat Niets.  Als er dan mensen zijn die Iets gewaarworden, in al dat Niets, wel dan gebeurt dat niet in het niets, maar in hen zelf.

In onszelf is het Niets niet te vinden, omdat onze geest noodzakelijk verbonden is aan een lichaam en dat legt beperkingen op, en het situeert ons in ruimte en tijd.

Innerlijke blik

We moeten in onszelf op zoek gaan naar Iets. Het komt van binnen. Het ware Niets ligt buiten ons en blijft ongrijpbaar. Het deinst terug als we er naar reiken, zoals in de tantaluskwelling. Wie God wil vinden moet de blik naar binnen richten. Door iets over Hem of Haar te zeggen doen we Hem of Haar onvermijdelijk tekort.

We kunnen onze vinger niet op Hem of Haar leggen, zoals ook Thomas van Aquino zegt, maar we kunnen wel in de juiste richting  wijzen.