4. jun, 2014

Bruiloft

Laat liefgehad

Voor Hadewijch is het gemis het bewijs van de liefde.

Ik kom daar op omdat ik heb zitten lezen in “Laat heb ik je liefgehad : christelijke mystiek van Jezus tot nu” (Davidsfonds, Leuven, 2002).

Het is een boek dat is komen bovendrijven, nu al mijn boeken door toedoen van de verhuis in dozen in de garage staan. Ik heb nog geen boekenkast. Ik heb een doos opengedaan, van plan als ik was er enige in orde aan te brengen. De moed zonk me al gauw in de schoenen.

Toen viel dat boek van Boris M. Todoroff in mijn handen, en begon ik te lezen natuurlijk. Het is boeiende benadering, want de auteur zet eens op een rijtje wat we weten van de Christelijke mystiek, zoals de titel het stelt, van Jezus tot nu.

Begijn

In de middeleeuwen hebben we in ons land een belangrijk verschijnsel gekend onder de benaming ‘Brabantse Mystiek”.

De moeder van deze mystiek is Hadewijch die naar voren komt uit haar geschriften als een wijze en zelfbewuste vrouw, maar verder weten we weinig van haar, behalve dat ze wellicht een begijn was, in elk geval een ontwikkelde vrouw uit de begoede klasse, die ook Latijn en Frans kende.

Hadewijch was van mening was we God, in haar taal de “Minne,” wel dicht kunnen benaderen, maar dat er toch altijd een verschil tussen schepsel en schepper blijft bestaan, ook al krijg je even het gevoel dat dit verschil wegvalt in de innige omhelzing die tijdens de extase plaatsvindt.

Hoezeer zij zich ook door de Minne gekoesterd weet, als een “schone man” die haar omarmt en tegen zich aan drukt, tot ze het gevoel krijgt dat er geen verschil meer is tussen beiden. “Mi was op die ure ochte wi een waren sonder differencie,” toch ziet zij hierin geen reden voor zelfvergoddelijking.

Gemis

Een wezenlijk aspect van de minnebeleving is voor Hadewijch de begeerte.

Het verlangen naar de minne is de brandstof van het gemis. Die onstilbare hunkering is de drijfveer die haar steeds naar de eenwording met de Minne beweegt.

Een van de sleutelwoorden die Hadewijch hierbij gebruikt is ‘orewoet’. Een woord dat we in onze huidige Nederlandse taal niet meer kennen. Het betekent iets in de zin van ‘oerwoede:’ een ‘gloed’, ‘hitte’ of ‘vurigheid’ hier te verstaan als ‘geestelijke gloed, extase’. ‘Woet’ wijst op een ‘sterke ongedurigheid en vurige onrust’ en ‘brandende begeerte’.

Voor zover de vereniging zich voltrekt is dat voorbijgaand en duurt het luttele ogenblikken, maar tijdens die momenten is de ziel in staat de smaak van de eeuwigheid te proeven. De ziel stort zich uit in de Minne, en de Minne stort zich uit in de ziel. Dit is zo heftig dat het gepaard gaat met lichamelijke verschijnselen. Hadewijch ligt te schokken en te beven van begeerte en gemis, tot Jezus haar in zijn armen neemt.

 

Bron: http://www.hadewijch.net/orewoet/