Arseen en Louisette zijn vastbesloten om hun liefde pas definitief te bezegelen als ze getrouwd zijn…
“…Ik kan zo soms wegsoezen als ik aan zondag denk. Was ik dat wel die zondag zo gelukkig was? De koelheid, de chefferij die ik soms aan de dag leg, waren helemaal weg. Het is de harde werkelijkheid, het leven die me een ander masker hebben gegeven. En ik zal het behouden, omdat het nodig is, maar voor jou zal ik anders zijn. Jij zult me anders kennen. Wanneer ik me zo toon, dan pas ben ik echt gelukkig.
’t Was weer mijn trots die boven kwam zondagavond toen ik je zei niet zwak te zijn. Ik was het wel. Ik kon niet langer weerstaan. Jij bent van ons twee de sterkste. Alleen, je wilt het niet weten. Ik maak mezelf wijs dat ik het ben, maar het is dikwijls niet waar. En tenslotte wie is het? Wanneer men zo liefheeft met hart en ziel, dan worden de sterksten nog zwak.
Jongen, we moeten oppassen. Want eens zullen we onszelf vergeten, als we zo doorgaan. En het mag niet. Onze leuze blijft “Wachten tot we getrouwd zijn”. Het zal zo zoet zijn, ik durf er mij geen voorstelling van maken. En ’t zal ervan komen, zelfs als de goden niet willen en we nog een jaar moeten wachten…”
Geef een reactie