Spring naar de inhoud

Takkiekakkie

Takkiekakkie

Takkiekakkie

Rondom mij staan vier dunne muren die volgekrabbeld werden met stift, potlood en glitterlijm. Er ligt een rood met groen tapijt op de grond, gemaakt uit vet van Van Gogh-wasco’s. Je voelt er – net zoals bij andere tapijten – best niet aan. Ik heb me ernaast gezet, omdat ik een kort jurkje draag en niet wil dat het tapijt uit vetkrijt zich afdrukt op mijn billen.

Mijn hond, Takkiekakkie, ligt naast me. Hij komt niet naar je toelopen om je te begroeten wanneer je binnenkomt. Nochtans gaf ik hem vier poten uit geel (blond) kleurpotlood, maar kracht om te lopen heeft hij niet. Takkie’s rode halsketting dient enkel als sieraad en wordt nooit gebruikt om een leiband aan te binden en hem mee naar buiten te nemen.

Hij zal altijd op dezelfde plaats blijven zitten.

Nu ik m’n hond daar zie liggen, krijg ik een beetje medelijden. Hij is even groot als mijn vuist en is wat buiten de lijntjes gekleurd. Ik neem een bruine stift om een bakje brokjes naast hem te zetten, maar wanneer ik dat gedaan heb, merk ik dat de brokjes even goed geïnterpreteerd kunnen worden als een hoopje hondendrol. Ik hoop dat Takkiekakkie begrijpt dat ik hem net brokjes gaf, en geen koekje van eigen deeg.

De brokjes en Takkie blijven op dezelfde afstand van elkaar staan. Levenloos.

Spijtig, maar zo is dat nu eenmaal, denk ik.

Naast Takkiekakkie staat een eettafel met een bord en een echte Chinese Ming-vaas op. Aan de muren hangen tekeningen van paarden (oorspronkelijk interieur) en posters met mijn favoriete boysband op (later toegevoegd, met een zwarte balpen). De posters vloeken een beetje met de rest van de kamer, maar niets kan perfect zijn.

Zo is dat.

Zeker als je kinderen hebt die klodderige tekeningen maken en dan eisen ze in de woonkamer op te hangen.

(Toch moet ik toegeven dat de posters me een beetje storen. Ik voelde in een obsessieve opwelling de nood om ze toe te voegen, maar nu kunnen ze mij gestolen worden).

(Doorstrepen gaat ook niet want dan krijg je een modderige kakofonie).

Ik zit hier meestal in het midden van de ruimte, rond me heen te krijgen. Soms neem ik een stripboek mee naar binnen. Nu niet, besef ik net. Ik stamp mijn deur open (heeft geen klink) en neem snel een stripboek uit de kast om mee te smokkelen. Ik ren nog snel naar de wc, want mijn huis heeft enkel een woonkamer, en nu ik toch buitenshuis ben, kan ik best van de service gebruik maken.

Op de randen van mijn stek staan allemaal sterren, spelende ventjes, tekstjes, bloemetjes en dieren geportreteerd. Meestal in stift. Vettige stift. Het soort van stiften dat dikke, felle lijnen achterlaat als je wil kleuren.

Stiften die chemisch en rijp ruiken.

Maar zo heb ik mijn stiften graag.

Ik hoor mijn moeder luid telefoneren met een vriendin, in de andere kamer. Met mijn oog tuur ik door mijn zelfgesneden venster, daarna steek ik mijn mond door het raamgat en brul ik: stiller graag! De buren willen slapen. Dankjewel en nog een fijne dag.

In de verte hoor ik ze een deur sluiten.

Dankjewel, brul ik nogmaals, zo luid dat de buren het horen.

De stilte komt weer op.

Ik doe mijn deurtje open zodat ze naar binnen kan komen.

Wees welkom stilte, zeg ik.

Waarna ze weer verdwijnt.

Alle kinderen keken op toen ik mijn huis – oningericht – mee naar school nam. En dan moest ik nog beginnen schilderen, knippen, plakken en tekenen. Gelukkig kon ik dat goed. Ik zag toen snotjonkies klungelen met lijm en stroken papier. Ik keek ze met grote, bruine ogen aan alsof ze dom waren. De meesten moesten het doen met primitief materiaal, matige hand-oogcoördinatie en een geringe hoeveelheid vakkennis. Gelukkig ging ik naar de tekenschool, was ik het lievelingetje van de juf en had ik Van-Gogh wasco’s in plaats van pandakrijtjes. Van priviliges gesproken.

En mijn moeder, die werkte in het grootste ziekenhuis van de wereld en kon dus ook de grootste doos voor mij meebrengen .

Groter dan die van de andere kindjes.

Daaruit bouwde ik mijn stekkie.

Mijn stekkie dat ik na school mee naar huis kon nemen.

Neer zou planten in ons huis.

Zoals een matroesjka in een andere matroesjka.

Mijn huisje tuintje boompje

totdat ik volwassen wordt.

Een plekkie voor Takkiekakkie en mij.

Enkel wij twee passen er in. Er is geen plaats voor een tweede persoon en die zou ook niet welkom zijn.

Mijn huis is het binnenste van mij naar buiten gebracht. Letterlijk en figuurlijk, want er zit ergens een plekje zuur op het karton van toen ik bijna moest overgeven, ik in mijn mond voelde met mijn kleverige kinderhand, en het opwerpsel afsmeerde aan het karton. Uniek, dacht ik.

Mijn binnenkant in de binnenkant van mijn huis.

Daarom mag niemand er in.

Het karton, mijn getekende meubels, de uitgesneden ramen en deur… is van mij.

Hier en daar vind ik ook nog wel eens een etensrest van de vorige keer toen ik in mijn huis zat. Een kruimeltje rijstkoek, een chocoladekorrel, een veeg confituur.

Dan lik ik aan mijn vinger en steek ik het restantje in mijn mond om het verleden te kunnen te proeven.

H.B.


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Recente bijdragen

Ik noem me

Ik noem me: Hanna. Ik noem me: brem in het meervoud. Ik noem me: geel. Ik noem me: struik met knopjes, waartussen de wind strijkt naar je toe. Ik […]

Vies goed lachen

Humor is een complex gegeven.
Waarom lachen we eigenlijk?
En… kan je lachen zonder reden?
En wat met dat onbeheersbare knorren, brullen, traanogen […]