Want ik begin mijn blogpost…
Ik vind het een heerlijk woord dat in het woordenboek mag verschijnen. BOEM PAUKESLAG! Ik zeg het soms als ik de frigo opendoe en er valt iets uit.
Daar ligt alles
0___________________________o
En dan opruimen.
Ik ben altijd een enorme fan geweest van Paul Van Ostaijen. Die goeie ouwe Paul slaagde erin om de tijdsgeest waarin hij leefde op de meest creatieve, innovatieve manier weer te geven: in een hoopje woorden. Groot en klein. Gespeeld.
Paul Van Ostaijen in Duitsland, rond 1920 (foto van Wikimedia Commons)
Het gedicht hierboven verscheen in Bezette Stad (1920-1921), de bundel waarin Van Ostaijen de invloed van de Eerste Wereldoorlog onder woorden probeert te brengen.
Van Ostaijen ging verschrikkelijk krachtig met zijn woorden te werk om het idee van de bezette stad op papier te zetten.
Ik vraag me af wat er toen door het hoofd van die man gespookt moet hebben: de gedichten verschenen namelijk pas in 1920, toen de dichter in Berlijn verbleef. Hoe kwam hij erop om een gedicht te schrijven over de bezetting van een stad (meer bepaald van Antwerpen in 1914)?
In de middelbare school zijn – als ik me niet vergis – een reeks lesinhouden van het zesde middelbaar gewijd aan de eerste en de tweede wereldoorlog. Je bezoekt dan Ieper, leert over het ontstaan, het verloop en de afloop van de oorlog in de lessen geschiedenis en maakt kennis met de klassieke War Poets tijdens de lessen Engels. “In Flander’s Fields…”. Kunst, literatuur en oorlog, het leek me toen niet bepaald hand in hand te gaan. Wie kunst maakt zet zich pittoresk op een bankje, aan zijn bureau met een glas jenever of een sigaret, en neemt de tijd om te schrijven over wat er in het hoofd ronddoolt. Ik vond het dan ook fascinerend om een heel andere kant van literatuur en kunst te ontdekken bij de oorlogspoëzie en -kunst bijvoorbeeld. Lange tijd dacht ik ook dat soldaten in de loopgraven in die vier jaar tijd de enigen waren om de gruwel van de oorlog te beschrijven. Het leek alsof je het recht niet had om na de oorlog nog over de oorlog te schrijven, want je had het zelf niet ervaren. Je zat er niet middenin.
Hoe kan je een gedicht over de gruwel tussen de loopgraven schrijven, hoe kan je over de Holocaust schrijven… als je het zelf niet hebt meegemaakt?
Dan schuilt het gevaar van een te sterke literalisering, een minimalisering, om de hoek.
Dat houd ik voor mijn blog van volgende week, want ondertussen is Paul even uit het zicht verdwenen.
DAN DENK IK BIJNA:
OEI!
ZIJN EER WANKELT
Nee hoor.
Aanvankelijk dacht ik hetzelfde bij Bezette Stad: de bundel die pas na de oorlog verschenen was, zou misschien een verwaterde blik op de rauwe, gewelddadige oorlog weerspiegelen. Toch kon ik tijdens en na het lezen niet ontkennen dat Van Ostaijen iets diep kon weergeven met slechts een aantal woorden. Een literair genie… maar dat was me al op voorhand verteld.
Op die manier ontdekte ik ook een heel nieuwe vorm van poëzie, die op een unieke wijze een fragiele, verstoorde tijdsgeest kon vatten. In geschiedenisboeken lees je bladzijden lang relazen van een vernietigde stad in oorlogstijd. In poëzie lees je dat in slechts enkele woorden. De expressionistische poëzie is daarvoor uiteraard de stroming bij uitstek. Van Ostaijen lijkt zowat het boegbeeld van deze stroming te zijn. Zijn werk is verrassend nieuw, met tendensen van de stroming van het dadaïsme en het surrealisme, met sporen van de poëzie van Guillaume Appollinaire.
Drama in volle slag hoeren slangen werpen zich op eerlike mannen het gezin wankelt.
Alles staat in een lijntje, alles wordt op dezelfde manier gedegradeerd. Drama zijn hoeren zijn slangen zijn eerlike mannen enzovoort. Ze vallen allemaal onder de Boem Paukeslag. Ze behoren allemaal tot de wanorde van de bezette stad. De wanorde lees je, hoor je. Alles wordt hetzelfde. Alles verbrokkelt. De dystopie wordt weergegeven. De elitaire, erudiete woordkunst degradeert als het ware tijdens de oorlog. Destructie van de taal. En Paul Van Ostaijen nam de brokjes gebombardeerde taal opnieuw op, en ging te werk.
H.B.
Geef een reactie