Psalmen 32
O Poolster en merkboei, en hemelse baken
Barmhartige Heer die mijn kluisters zal slaken
Me helen van zonde en ontsteltenis
Gij bron van verzoening en vergiffenis
Het wassende water zal mij niet aanraken
Vermolmd mijn gebeente met knoken die kraken
Uw hand ligt op mij in het uur van de wrake
En zal me behoeden voor verderfenis
O Poolster
We mogen ons zuchten en steunen dan staken
Niet langer van angst en ontstentenis blaken
Dan komt er een einde aan bedroefenis
Aan kommer en kwel en aan bekommernis
Dan mogen wij Uw goedertierenheid smaken
O Poolster
Handoplegging
Verbond
Elke cultuur of traditie kent wel een of andere vorm van handoplegging, vaak, maar niet uitsluitend met het oogmerk een zieke te troosten en de genezing te bevorderen. Het is een natuurlijk gebaar. Een moeder zal de pijnlijke plek van een kleuter die zich bezeerd heeft, aanraken en inwrijven met speeksel. Aanraking en zalving tegelijk. Allerlei sjamanen en medicijnlieden leggen handen op avant la lettre.
In het Oude Testament heeft de handoplegging aanvankelijk echter een andere betekenis. Op de eerste plaats met het oog op offerdieren, waar de lastgever het dier voor de slachting dient aan te raken, door er zijn hand op te leggen zoals voorgeschreven door Leviticus en Numeri. Aaron en de hogepriesters die na hem kwamen brachten de zonden van de kinderen Israëls over op een zondebok door handoplegging, zoals in Leviticus16:21.
In rechtszaken moesten de getuigen hun hand op het hoofd van de verdachte leggen tijdens het uitspreken van een belastende getuigenis. Een man of vrouw die in het openbaar vloekte, kreeg de handen van anderen op zijn hoofd gedrukt. Zo werd de schuld van de ongewild aangehoorde vervloeking symbolisch overgedragen aan de vloeker.
Mozes drukte zijn handen op Jozua toen deze aangesteld werd als zijn opvolger. Laatstgenoemde werd ‘vervuld van de geest der wijsheid.’ Op een gelijkaardige manier wijdde Moses de zeventig Ouderen (Num 11:16–25). Levieten werden met handdruk op het hoofd symbolisch tot “eerstgeboren zoon” gemaakt toen de priesterlijke taken van de oudste zonen van andere stammen op hen overgingen.
Bij de Joden kwam de handoplegging aldus voornamelijk van pas om een bepaalde persoon te zegenen of voor hem of haar te bidden. Zo krijgt de handoplegging de betekenis van een wijding, waarbij de aanraking een opdracht of een vermogen doorgeeft, met name het gezag en de waardigheid van het priesterschap.
In geval van de aanstelling van de koning, hogepriester en profeet, de drie hoogste waardigheden in de Joodse samenleving, werd geen gebruik gemaakt van handoplegging, maar van zalving. Het is een priester die de koning zalft. De zalving wordt niet doorgegeven, van de gezalfde op anderen, al kan de koning wel de handen opleggen, maar dan anders, zoals we zullen zien.
Kinderzegening
Handoplegging bij ziekte komt volgens wiki in de rituelen van het Jodendom niet voor. Het is een innovatie van Jezus in de gewijde geschiedenis. Het Hebreeuwse woord ‘Messias’ (mashiach) en het Griekse woord ‘Christus’ (Kristos) betekenen beide ‘Gezalfde’. Jezus is de Christus, de Gezalfde, door God aangeraakt, verkozen en aangesteld tot Heiland van de hele wereld.
Jezus is besneden, gedoopt en gezalfd, en hij legde de handen op. In Matteüs 19,13–15 lezen we hoe Jezus zijn leerlingen terugwijst, wanneer die de kinderen weg willen houden: Daar brachten ze kinderen naar hem, opdat Hij hen de handen oplegde en voor hen bad. “De metgezellen wezen deze mensen bars af, maar Jezus zei: ‘Laat de kinderen naar mij komen, en hou ze niet tegen, want hen hoort het Hemelrijk toe.’ Dan legde hij hen de handen op en trok verder.”
De evangelist Marcus beschrijft een handoplegging met de woorden ”Hij nam de kinderen in zijn armen en zegende hen door hun de handen op te leggen.” Verderop stelt Marcus dat Jezus zieken door handoplegging genas. Jezus zegde dat anderen die tot geloof zijn gekomen, hetzelfde zullen doen: ”Ze zullen zieken weer gezond maken door hun de handen op te leggen.”
Bij Jezus krijgt de aanraking dus een heel andere betekenis, als het gaat om het genezen van allerlei kwalen, waarvan de melaatsheid wellicht het meeste tot de verbeelding spreekt, omdat het gaat om zichtbare letsels die verdwijnen, wat het theatraler maakt, want de omstaanders kunnen het met eigen ogen zien. Op grond van zijn Goddelijkheid geneest wat hij aanraakt terstond, zoals in Lukas 4,40: “Toen de zon onderging bracht de bevolking zieken die aan alle mogelijke kwalen leden naar Jezus. Hij legde alle zieken de handen op en genas ze allemaal.”
In overdrachtelijke zin staat de lichamelijke genezing symbool voor de heling van de ziel van alle zonde. In de evangelische context is de handoplegging een gebaar dat in het openbaar verricht wordt. Het wordt gezien, becommentarieerd en verder verteld, en komt zo tot ons. De genezing door handoplegging vormt een tastbaar bewijs van de bovennatuurlijke krachten van de genezer.
We zien hier Jezus bezig als thaumaturg: iemand die over het vermogen beschikt, wonderen te laten plaatsvinden of de natuurwetten naar zijn of haar hand te te zetten.
Handelingen
De handoplegging gebeurt in het openbaar en wordt gezien. Het is een zichtbaar teken dat daar met een rituele aanraking een overdracht plaatsvindt. Het is een wijding en in een zekere zin ook een offer. Het Frans noemt dat le ‘sacre’ een woord dat zowel wijding als offer kan betekenen, en dat verwijst naar le ‘sacré.’ Het heilige, het gewijde.
Volgens Philo van Alexandrië hielp de handoplegging om een zuiver geweten te ontwikkelen zodat de kandidaat onbevangen kan verklaren: deze handen hebben geen omkoopsom aangeraakt om het recht te buigen, noch hebben ze deelgenomen aan buitverdeling, noch toe- eigening, en ook geen onschuldig bloed vergoten etc.
Degene die de handoplegging ondergaat, wacht een taak in de verzoening van de mens met de hogere macht. De Ouderlingen wijdden de jongelingen door middel van handoplegging, en deze laatsten zullen dat later als ze ouderling zijn geworden op hun beurt met hun opvolgers doen, zodat van generatie tot generatie een ononderbroken ketting tot stand komt, naar het model van de handoplegging bij de Joden, die teruggaat op Mozes en Aaron.
De handoplegging in de christelijke kerken gaat terug op de overleveringen over Jezus van Nazareth. De apostelen namen het gebaar van de handoplegging van Jezus over om er iets anders mee te doen. Door het Pinkstermirakel verwierven zij de ‘Gave van de Heilige Geest’. De handoplegging krijgt zodoende de betekenis van het doorgeven en ontvangen van de Heilige Geest, aan hen die gedoopt zijn.
Zo lezen we in de Handelingen van de apostelen: ”Na het gebed legden Petrus en Johannes hun de handen op, en zo ontvingen ze de heilige Geest.” Ook staat er beschreven hoe Barnabas en Saulus door handoplegging van de apostelen aan hun taak worden toegewijd. Het gebaar van de handoplegging werd daarom door de katholieke kerk vanaf het begin overgenomen voor het sacrament van de wijding tot diaken, priester en bisschop.
Tot op heden is de praktijk blijven leven, met name in de bisschopswijding, waar het meestal de aartsbisschop is, of de paus, die bijgestaan door twee gewone bisschoppen de nieuwe bisschop de handen op legt. Het is van cruciaal belang dat deze handoplegging gebeurt door iemand die zelf ook ooit de handoplegging heeft ondergaan, in een ononderbroken lijn die ons terugvoert naar het begin van het christendom.
Ketting
In ons geval gaat de ketting dus niet op Mozes en Aaron terug, maar wel op de apostelen die na het pinkstergebeuren door handoplegging de wijding doorgaven. Iemand die niet in de reeks is opgenomen kan de gave niet ganselijk aan anderen doorgeven.
Monseigneur Lefebvre (1905-1991) kunnen sommigen zich misschien nog herinneren als de aartsbisschop van de Rooms-Katholieke Kerk die, tweede helft van vorige eeuw, de vernieuwing na het Tweede Vaticaans Concilie afwees en een oer-traditionele vorm van het katholicisme opzette, met priesters in soutane etc. Net omdat hij opgenomen was in de apostolische keten kon hij geldige bisschoppen wijden, die na zijn dood zijn werk konden verderzetten want je hebt bisschoppen nodig om priesters te wijden.
De handoplegging en de zalving spelen elk een eigen rol bij verschillende wijdingen en sacramenten. Het begint al bij het doopsel, dat met zalving gepaard gaat, en vervolgens het vormsel, een apart sacrament in de katholieke kerk, waarbij een handoplegging gedaan wordt onder de vorm van een klapje op de wang.
Tijdens het sacrament van de ziekenzalving legt de priester de zieke in stilte de handen op het hoofd. In dat ultieme sacrament komen de handoplegging en de zalving dus samen voor, daar waar ze elkaar meestal lijken uit te sluiten.
In het Nieuwe Testament vindt men in de Handelingen van de Apostelen deze passage: “Toen Simon zag dat de mensen door de handoplegging van de apostelen vervuld raakten van de Geest, bood hij Petrus en Johannes geld aan en zei: ‘Geef ook mij deze macht, zodat iedereen wie ik de handen opleg de Heilige Geest ontvangt.’
Maar Petrus zei tegen hem: ‘U zult in het verderf worden gestort, u met uw geld, omdat u denkt te kunnen kopen wat God geschonken heeft. U kunt beslist geen deel hebben aan onze taak, want uw houding tegenover God is niet oprecht. Toon berouw over uw verfoeilijke gedrag en smeek de Heer of hij u uw slechte gedachten wil vergeven, want ik zie dat u vol venijn zit en verstrikt bent in het kwaad.’
Toen zei Simon: “Bid voor mij tot de Heer dat het me niet zal vergaan zoals u hebt gezegd’.”
We zien hier het sacrale van de handoplegging lijnrecht tegenover het materiële van het geld staan. Het effect kan niet aangewend worden voor stoffelijk gewin. Degenen die dat wel doen maken zich schuldig aan simonie: het verkopen van geestelijke waarden voor klinkende munt.
De koninklijke ziekte
In de middeleeuwen ontstond een traditie die voorschreef om bezetenen, men zou nu van geesteszieken spreken, de handen op te leggen, maar gelovige zieken daarentegen te zalven. Het onder paus Innocentius I (417) ingevoerde sacrament van de ziekenzalving werd dus in principe gereserveerd voor die gelovigen die bij hun verstand waren, anderen konden de handoplegging ontvangen.
In de middeleeuwen tot diep in de moderne tijd was de handoplegging in Frankrijk en Engeland een koninklijk prerogatief met het oog op de genezing van een welbepaalde ziekte die we vergeten zijn, met name scrofulose, le Mal du Roi, of King’s Evil. Het was een verzamelnaam voor allerlei etterende ziekten in de halsregio, maar toch vooral van de tuberculeuze klierverettering die ook bekend staat als koud abces.
Daarbij gaan bacillen van Koch of aanverwante mycobacteriën zich opstapelen in lymfklieren in de hals en boven het sleutelbeen. Lymfklieren zijn eigenlijk zuiveringsstations die zich op de lymfwegen bevinden. Daarin stroomt lymf en die brengt onder meer afvalstoffen uit de weefsels mee, die opgeruimd moeten worden.
Nu kunnen ook bacteriën en andere kiemen die op een of andere manier het lichaam zijn binnen gedrongen, in de lymfe voorkomen. De lymfklieren zitten vol lymfcellen of lymfocyten, die zich fel teweer stellen tegen deze indringers. In het geval van mycobacteriën echter eindigt die strijd min of meer onbeslist, en dan krijg je inkapseling. De indringers zijn niet dood, maar kunnen zich niet verder door het lichaam verplaatsen.
De lymfklier gaat daarbij kapot vanbinnen en in de kern ontstaat een brij van mycobacteriën en dode witte bloedcellen die een prop vormen, met daaromheen een verdedigingswal van ontstekingscellen. Dat kun je een abces noemen, maar daar waar de meeste abcessen warmrood en pijnlijk zijn, is dat hier veel minder het geval, vanwaar de term ‘koud abces’.
Het lichaam probeert daarvan af te komen doordat het abces zich een weg naar de buitenwereld baant. Het zweert zich een weg naar buiten. Na een verloop van weken of maanden komt de abcesinhoud aan de oppervlakte onder de vorm van een fistel, een gaatje waardoor de kenmerkende kazige etter aan het licht treedt. Wanneer alle etter naar buiten is gekomen, groeit dat weer dicht, maar dan met littekens die onuitwisbaar zijn en dikwijls niet zo fraai zijn om naar te kijken. Een mooie ziekte is het niet.
Les écrouelles
Laat scrofulose nu net de ene ziekte zijn die de koning kon genezen door de handen op te leggen.
De praktijk bestond in Frankrijk al onder Robert II de Vrome (1031) en in Engeland onder Edward de Belijder (1066.) Later is daar de legende nog aan toegedicht dat het gebruik terug zou gaan tot de Merovingische koningen en tot de stichter van de dynastie Clovis of Chlodovech (511.)
Het is duidelijk dat het koningschap graag in de verf zette hoe ver het terug in de tijd ging. Het zegt iets over hoe de monarchen van het ancien régime zichzelf zagen, en wensten hoe hun onderdanen hen zagen. Het helingsritueel omvatte een dubbel gebaar: de rechtstreekse aanraking van de zieke en het kruisteken. Lodewijk de Heilige (1270) zou daarbij woorden hebben gesproken die verloren zijn gegaan.
Later, vanaf de zestiende eeuw komt het tot de formule: “le roi te touche, Dieu te guérit”. Oorspronkelijk vindt de handoplegging sporadisch plaats, maar met de tijd is daar regelmaat in gekomen. Het meest spectaculair zijn de massale handopleggingsceremonieën ter gelegenheid van de zalving van een nieuwe koning. De pas gezalfde vorst schijnt dan nog meer genezingsenergie uit te stralen.
Dit thaumaturgisch vermogen dat na de zalving ontstaat, was een teken van de quasi priesterlijke dimensie die de zeer christelijke koning, ‘le roi très chrétien’ zoals dat officieel heette, in het ancien régime bekleedde. De Franse koning verrichtte bij leven mirakels door scrofulose te genezen. De koninklijke waardigheid overstijgt het wettelijke kader en neemt een magische dimensie aan. De vorst is geen zuivere leek, maar heeft dankzij een bijzondere gave van God door de zalving deel aan de priesterlijke waardigheid.
Lodewijk XIV (1715) zou tijdens zijn lange regering meer dan 200 000 zieken de handen hebben opgelegd. Hij gebruikt de aanvoegende wijs “Dieu te guérisse” in plaats van “Dieu te guérit”. Door de subjonctief geeft hij aan als mens niet zelf over bovennatuurlijke krachten te beschikken, maar alleen de Goddelijke kracht door aanraking door te geven, vandaar ook het kruisteken.
De formule laat God de vrijheid de zieke wel of niet te genezen, naargelang dat al dan niet nuttig is voor de geestelijke ontwikkeling in spirituele zin van de betrokkene.
Orangerie
Versailles werd een pelgrimsoord toen Lodewijk er zich voorgoed installeerde. De zieken werden hartelijk ontvangen onder de gewelven van de Orangerie. Het contact met de scrofulosepatiënten was weerzinwekkend en de koning moest zijn walging overwinnen gezien het grote aantal zieken, vaak met etterende wonden op of onder het gelaat.
Het was de gewoonte de zieken een aalmoes te geven, en dat was een niet gering bedrag voor die tijd, alleen voorbehouden aan degenen die van ver kwamen. Het was wellicht voldoende voor een paar weken voedsel en zorg, wat de genezing ook wel zal hebben bevorderd. Lodewijk de Veertiende hechtte een groot belang aan zijn genezend vermogen, en zag er het bewijs in dat hij als gezalfde vorst over bovennatuurlijke machten beschikte, zij het beperkt tot het genezen van die ene ziekte. In Engeland was koningin Anne (1714) de laatste monarch die beweerde dat ze deze goddelijke gave bezat.
Lodewijk XV (1774) integendeel, die op de leeftijd van vijf jaar zijn overgrootvader was opgevolgd, had er op een gegeven ogenblik genoeg van. De ceremoniële handoplegging die in Versailles voorzien was voor Pasen 1739 ging niet door. Normaal gesproken zou die plaats hebben nadat de koning gebiecht had en ter communie was gegaan.
Die dag weigerde de negenentwintigjarige koning zowel de biecht, de communie alsook de handopleggingsceremonie. Kardinaal de Bernis was van mening dat “de koning er beter dacht aan te doen zich van de sacramenten te onthouden, dan ze te onteren en besmeuren.” Dit had alles te maken met het losbandige leven van de vorst in die dagen, die zich overgaf aan de charmes van zijn maîtresses, zonder hen nog te verstoppen
Het Franse hof werd frivoler dan ooit en de Franse koning zal ‘les écrouelles’ voortaan niet meer aanraken en pas op zijn sterfbed weer biechten. Het volk was echter nog gelovig gebleven en deze gang van zaken maakte dan ook een desastreuze politieke indruk. De weigering vals te spelen met de sacramenten mag hem sieren, maar het noopte hem, met een slecht geweten in permanente zonde te leven, vooral wanneer de brutale dood van twee van de zusters Nesle hem met de neus op de feiten drukt.
In totaal waren er vijf zusters waarvan vier het bed van de koning hebben gedeeld. Twee daarvan zijn redelijk ellendig om het leven gekomen. De ene stierf in het kraambed van de eerste bastaardzoon van Lodewijk de Vijftiende, de andere kwam aan haar einde door aderlatingen die ze onderging wegens een ernstige verkoudheid.
Besluit
Louis XV hield niet van zijn job als koning. Hij twijfelde aan zijn eigen capaciteiten en vreesde niet tegen zijn taak opgewassen te zijn. Zijn onvermogen beslissingen te nemen en door te voeren berust wellicht op deze geheime verwonding. Zijn opvolger, de ongelukkig gevaren Lodewijk XVI, begint in 1775 begint opnieuw met de genezingsceremonie, maar daar komt een einde aan met de Franse revolutie. Een laatste keer vond de rite plaats op 29 Mei 1825, datum van de zalving van Karel X die honderdeenentwintig zieken de handen oplegt, waarvan vijf (kinderen) officieel genezen werden verklaard.
Daarna is het afgelopen met de thaumaturgische koningen. De moderne tijd wijst de vertoning af als achterhaald, middeleeuws en feodaal. De katholieke kerk blijft echter nog altijd vrolijk doorgaan met sacramenten, wijdingen en bedevaartsoorden waar genezingen plaatsvinden, met aanzienlijk populair succes, voornamelijk van de Maria-oorden.
Het is merkwaardig dat dit zo overeind blijft, en het beantwoordt wellicht aan een diepgewortelde behoefte bij veel mensen aan een of andere vorm van magie, of misschien toch ook wel een behoefte aan het sacrale: een kracht wat de materie overstijgt en die dus van metafysische aard is. We kunnen daar af en toe een glimp van opvangen, bijvoorbeeld door een wonderbaarlijke genezing.
Hoezeer de wetenschap het discours, wat de genezing van ziekten betreft, ook heeft overgenomen en overheerst, en hoezeer ook de traditionele leveranciers van zingeving, met name de kerken, nu tot instorten klaar zijn, blijft die vertoning toch maar duren. Voor sommigen dan toch. Voor veruit de meesten is er een ander verhaal in de plaats gekomen.
We zijn nu gefascineerd door beroemdheden in de wereld van het entertainment. Disney-figuren en rondborstige dames maken de dag. Om van populistische politici nog te zwijgen. De moderne koningshuizen zijn ook entertainment geworden. De socialmediahype heeft nieuwe idolen opgeworpen.
Veel fans dromen ervan hun idool niet alleen met eigen ogen te zien, maar ook aan te raken, of het nu een filmster is, een sporter of een prinses van den bloede. We worden overspoeld met beelden, maar dat aanraken is zeldzamer dan ooit geworden. We hebben geen koningen meer die de zieken aanraken. Wellicht is dat maar goed ook, maar toch! Het is nu zo versplinterd. Wellicht zijn we allemaal nog wel naar een of andere aanraking op zoek.
Bronnen
https://en.wikipedia.org/wiki/Laying_on_of_hands
https://nl.wikipedia.org/wiki/Handoplegging
https://fr.wikipedia.org/wiki/Écrouelles
https://en.wikipedia.org/wiki/Therapeutic_touch
https://de.wikipedia.org/wiki/Handauflegung
http://internetbijbelschool.nl/htmldoc/hand.htm
Recente bijdragen
Racisme in de muziekwereld – Wagner, Nietzsche en het nationaalsocialisme
Wagner, Nietzsche en het nationaalsocialisme Richard Wagner (1813-1883) blijft tot op de dag van vandaag een omstreden figuur in de klassieke […]
Racisme in opera – clichés vermijden en inzetten op inclusiviteit
Raciale elementen uit het opera halen Leestijd: 5 minuten. Het vermijden van raciale stereotypen in opera vraagt om een doordachte aanpak. Regisseurs […]
Racisme in opera – de opvoeringen van Turandot
De opvoeringen van Turandot Leestijd: 7 minuten. Turandots exotisme Reeds in 1926 vond de allereerste uitvoering van Turandot plaats, onder leiding […]
Geef een reactie