Ruimte en tijd
Het succes van ons gedicht zal ervan afhangen of het toespreken ook een aanspreken wordt. Voel je je als lezer aangesproken door het gebodene? Daaruit volgt de vraag voor de maker: hoe breng ik als dichter, of schrijver of theaterauteur, mijn boodschap het beste over? Wel, door een vernuftig gebruik te maken van die spanningsvelden tussen die ikken.
Die spanning moet je een beetje op weten te bouwen. Hoe meer personages je neerzet, hoe meer ruimte en tijd het gaat innemen om dat allemaal een plaats te geven. Als je met andere woorden een personage schrapt krijg je meer ruimte voor de andere. Voornamelijk door de ik van de maker (ogenschijnlijk) weg te nemen, naderen we tot de universele ik, waarin alle lezers opgenomen zijn. De ik van het publiek.
Als je verhalen wil vertellen: concentreer je op de ik van het stuk, en laat de ik van de auteur en de ik van de lezer zoveel mogelijk buiten beschouwing. Dat geldt ook voor acteurs. Je moet je eigen ik een stuk achterlaten om je personage te worden, dat zijn eigen ik moet krijgen. De ik van de acteur dient verborgen te blijven om niet strijdig te zijn met de ik van het personage.
Om de lezer te overtuigen moet het ik van de brenger, hetzij dichter, hetzij acteur, zich wegcijferen, al kan dat nooit volledig, want impliciet bestaat die ik van de maker toch altijd, zo niet was er geen gedicht noch spel. Tenzij je met iets origineels op de proppen kunt komen over wat de ik van het stuk met de ik van de auteur gedaan heeft. Schrijven is de kunst van het weglaten.
Als je hele goede redenen hebt, kun je die wel in beeld brengen, maar meestal heb je die niet, en leidt het alleen maar af van het verhaal. Tenzij je ronduit voor een autobiografisch standpunt wilt kiezen. Dan gebeurt er iets raars: de ik van de auteur zet zich om tot de ik van het stuk en de schrijver wordt een acteur die een rol speelt. Je weet nooit helemaal zeker wie aan het woord is: de schrijver of het personage.
Er valt geen scherpe grens tussen de trekken en de omtrekken zijn wazig. Daar zit ook een stuk van de spanning in. De lezer wordt nieuwsgierig om te weten: is dit autobiografisch? Is dit echt gebeurd? Ik-gedichten zijn goed mogelijk, maar dan moet die vertellende ik een rol spelen, of zich ontwikkelen. Daar heb je de ruimte voor nodig.
Het moet nooit zelfverheerlijking worden, want daar zullen de meeste lezers een hekel aan hebben.
Geef een reactie