Spring naar de inhoud

Alsem of Vergif zit in de dosis: Restaurant

Alsem of Vergif zit in de dosis: Restaurant

Alsem of Vergif zit in de dosis: Restaurant_foto jonge man

De ochtendraadpleging

Ik kan er meteen aan beginnen, enkele uren achter elkaar tot ie leeg is. Telkens als je denkt, ik ben bijna zover, komt er weer iemand naar binnen. Op een gegeven ogenblik gaat een mevrouw naar buiten, en daar staat Louis Van Droogenbroeck, de wijkagent, maar dan in burgerkleren.

“Dokter ik moet u iets vragen. Gij hebt mijn leven gered die dag. Gij hebt mij daar gehouden. Ze hadden me anders meegepakt naar het ziekenhuis. Daar kom ik nooit levend meer uit, als ik er een keer in zit. Maar mag ik u eens een vraag stellen. Ik mag het eigenlijk niet vragen, maar uwe Hollandse vriend?”

“Wie dat?”

“Die Hollander die dikwijls een keer in uw wachtkamer zit.”

“Wat is er mee?”

“Zou die daar niets te maken mee hebben gehad, met die affaire van die Ricky?”

“Dat is een heel serieuze mens, Louis. En dat is ne fijne mens. Ik hoop dat ge er geen kwaad gaat van zeggen.” Hij ziet er redelijk ernstig uit. “Heb je naar het Eurovisiesongfestival gekeken, Louis?”

“Ja, Letland heeft gewonnen. Een schoon liedje. Ik had het nogal voor die Franse. Lekkere meid”

“Wat kan ik voor u doen?”

“Ik ga door mijn rug. Ik hou het niet meer vol. Ik ben moe. Ik heb constante pijn. Ik moet meer pijnstillers nemen.” Hij zit zo stijf als een hout op de spreekstoel. Hij kan overuren en achterstallige verloven niet opnemen, wegens betogingen en voetbalmatchen. De reorganisatie van de politiediensten leidt tot onzekerheid bij het hele korps. Dan denk ik bij mezelf als huisarts: “Je hebt de rug, maar je hebt ook al het andere dat aan je knaagt.”

Je probeert het hele plaatje te zien, niet alleen het zieke orgaan. De complete Louis. Hij kan niet meer. Het begint te lijken op een burn-out, of een depressie, dat kan ook. Hoewel burn-out en depressie twee verschillende dingen zijn, is het verschil niet altijd gemakkelijk te maken. Louis heeft zijn werk altijd zielsgraag gedaan. Nu is er in hem een veer gebroken.

Wat is er in hem gevaren? De achtereenvolgende politiehervormingen, of is er meer aan de hand? Dit is niet gewoon maar even rugpijn, dat voel ik aan mijn huisartsenneus. Hij hééft natuurlijk wel een heel erg slechte rug. Het dossier zal het aantonen. Herhaaldelijk heb ik hem verteld dat hij met deze rug eigenlijk invalide kan verklaard worden. Dat viel in geen goede aarde. Hij stond er op te blijven werken en wel in de straat, als wijkagent, liever dan in een kantoor.

“Stappen is goed voor de rug. Ik kom graag met de mensen in contact.” Daar kan ik inkomen. Ik kan zijn zenuwachtige gespannenheid meevoelen, ook als hij wat geheimzinnig wordt:

“Er zijn veel dingen die het daglicht schuwen. Dingen die ik aan niemand mag vertellen.” Neem nu die Richard van Genechten die dood is, die Ricky. Ik loop hier al vijftien jaar in de wijk. Elke dag gaan er weg en komen erbij. Een van onze taken als wijkagent is gaan kijken of de mensen werkelijk wonen waar ze zeggen dat ze wonen, bijvoorbeeld bij adresverandering. Ik vind dan gewoonlijk een opdracht, met een adres dat ik moet bezoeken in mijn vakje.

In het geval van Richard van Genechten ging het anders. Ik word bij meneer Robeyns geroepen, een type van de oude rechtspolitie, als u begrijpt wat ik bedoel. Hij geeft me persoonlijk de opdracht ter plaatse af te stappen om een onderzoek van woonstede te doen. Hij wil een geheim verslag, dat ik hem rechtstreeks dien te geven, en niet via de korpsoverste overmaken, zoals gebruikelijk is. Robeyns vertelt me niet waar ik moet op letten. Hij kijkt me grijnzend aan en begint aan een sigaar te likken.

“Ik wil de enige zijn, zoniet de eerste die het weet, als er iets met Ricky gebeurt. Je mag niet tegen hem optreden, in geen geval. Als er wat is, dan bel je me op, op mijn persoonlijke gsm. Je mag het nummer voor niets anders gebruiken. Praat hier met niemand over.”

Tot daar Robeyns. Nu vraag ik u, dokter Rafels: “Waarom was die Richard Van Genechten zo belangrijk? Het was verdorie een junk? Drugs gebruiken mag wel niet, maar zoals hij zijn er honderden die niet opvallen. Ik heb mijn wijk redelijk rustig kunnen houden de afgelopen vijftien jaar.”

“We zitten hier in hartje Brussel op vijfhonderd meter van Klein Chicago, en zie de winkels met de mode en met unieke dameshoeden in de vitrine, of de brillenwinkel met de hele moeilijke brillen die elk een fortuin kosten. Iedereen is hier toch veilig? Toch overdag als ik er ben. Wat moeten ze dan met hun politiehervorming?”

De ooievaar

Het restaurant waar Rafels en Wiebe lunchen, heet La Cigogne.

We zien Ricky (en Wiebe) in de supermarkt. Wiebe en Ricky nemen een taxi. Ricky in een café langs de boulevard. Nerveuze snapshots, een beetje wazig. Ricky oogt wel fotogeniek op zijn norse manier, moet ik zeggen. Niet onknap, een benige kop, maar toch iets softie. Droevig. Niks agressief, eerder naïef. Onmiskenbaar sexy.

“Hij kijkt recht in de lens, zoals hij je ook recht in de ogen wist te kijken. Het zijn maar snapshots, de meeste gemaakt met wegwerpcamera’s.” Een andere foto toont Ricky in t-shirt, maar een beetje flou artistique: mager, nog niet echt een volle man, scherpe neus, lange ledematen. Altijd een beetje naakt in al zijn kleren.

“Voor mij was hij een bron van leven, maar op zichzelf een oranje dwerg, een oude ster die op in elkaar stuiken staat en zijn laatste rode licht afgeeft, een stokoude ziel in dat jonge lichaam. Een gemiste kans. Hij was een jongen die het niet mocht zijn, een man die hij niet is geworden. Ik kan niet geloven dat hij zelfmoord heeft gepleegd. Dan zou hij er toch met mij over gepraat moeten hebben? Als mensen zelfmoord gaan plegen, dan zeggen ze daar toch iets over?”

“Woonden jullie samen?”

“We gingen veel met elkaar om tijdens deze korte periode. Niet samenwonen of zo, ben je gek. Daarvoor duurde het wellicht niet lang genoeg. Het was een min of meer vaste regelmaat van samen stappen en vervolgens in bed belanden, meestal het mijne. Ik ben wel eens een keer bij hem thuis geweest, maar daar was geen comfort te vinden. Het was een kraakpand waar hij in leefde, of zo zag het er toch uit.

In bed pasten we heel goed in elkaar. Het zijn de beste herinneringen die ik heb. Hij had de sleutel van mijn huis voor een tijdje, maar die heb ik op een gegeven moment teruggevraagd, nadat er iets vervelends gebeurd was, dat hier niets mee te maken heeft.”

Wiebe ziet er veel beter uit nu, dan enkele weken geleden. Hij is rustiger en meer uitgerust. De nieuwe pillen tegen depressie beginnen goed te werken. Hij begint ook heel andere thema’s te bespelen.

“Het is net Eurovisiesongfestival geweest. Deze keer zat ik naast zijn moeder te kijken. Ik kan het niet helpen dat ik terug ga denken, hoe we samen zaten, naast elkaar, Ricky en ik, naar het Eurovisiesongfestival van dat jaar. Het was het jaar dat Israël won met een transseksuele artieste.

Ricky was gek op Abba, ondanks zijn jeugdige leeftijd. Het zijn zo een van die kleinigheden waarin je kunt opgaan. Het is niet te geloven dat er weer een jaar voorbij is. De tijd gaat hard, maar sommige dingen blijven altijd hetzelfde, zoals de boosheid. Estland heeft nu gewonnen, met behulp van een Nederlander uit Aruba.

Van Ricky zijn we steeds verder gescheiden in de tijd en in de ruimte, al was er tijdens het kijken naar het Eurovisiesongfestival in het gezelschap van Brigitte, toch weer het gevoel dat hij erbij was. Elk jaar weer blijf ik ondanks mezelf een uur lang gehypnotiseerd naar het stomvervelende afmelden van de punten te kijken. Tot slot mag de winnaar nog eens zingen in een ongelofelijke ambiance van confetti, kunstsneeuw en valse decors.

De hele avond naar die suffe liedjes kijken, kan ik niet meer opbrengen, maar de puntenuitreiking, gevolgd door de finale, dat is de slechtste televisie die ooit gemaakt is, en ik blijf er elk jaar tegen heug en meug door geboeid. Het heeft iets opwindends dat in heel Europa en daarbuiten zoveel mensen zitten mee te staren naar het volstrekte niets.

Het showgebeuren bracht me op nog een ander idee. Ik dacht terug naar een figuur uit de omgeving van Ricky die ik een beetje vergeten was. Ik heb er een foto van gevonden, in mijn groeiende verzameling parafernalia. Een foto van Ricky met Fernando in een travestiebar. Ik herinner me nu ook dat Ricky destijds, toen Israël won, deze Fernando opbelde om in de vreugde te delen.

Er was ooit een kortstondige verhouding geweest tussen hen, maar die was niet blijven duren. Dat was nog voor mijn tijd. Ricky en Fernando hielden echter altijd contact met elkaar, en dat gebeurde in een ongezonde sfeer van drugsgebruik en geheime combines. Daarom wilde ik die Fernando ook nooit ontmoeten. Ik zei er maar niets van.

Nu komt die man ook weer naar boven drijven, met foto en al. Ik heb er met Brigitte over gesproken. We vinden dat we iets moeten doen, om meer te weten te komen van de duistere kant van de zaak. We zouden wel eens met Fernando willen praten. En ook met de jongen die we ten tijde van de crematie hebben gezien.

Volgens Brigitte kan dat alleen maar Abdelhak zijn. Ricky heeft in de gevangenis over hem gesproken. Hij komt op het einde van het leven van Ricky opduiken in het verhaal. Zo zijn we op het idee gekomen om die jongens te gaan zoeken, waar ze zich bevinden, met name in het homomilieu, of kent u een betere manier om met hen in contact te komen?”

“Mijn beste Wiebe, ik ben de eerste om mijn onkunde toe te geven.”

“Fernando moet nog altijd een variété artiest zijn, in het travestiegebeuren. Abdelhak zit meer in de richting van skaten en rappen.”

De keukentafel

Rafels voelt het al aan komen.

“Dokter Rafels, wilt u met ons meegaan en helpen zoeken in het Brusselse homomilieu, naar die Fernando en naar die Abdelhak?”

“Ben je helemaal gek geworden?” Ik krijg een lichte kleur, ondanks mezelf, zoals elke keer als iemand me op mijn geaardheid wijst. Ik ben even sprakeloos. “U kent daar toch zeker beter de weg dan ik? Ik ga al jaren niet meer uit. Ik zou waarschijnlijk niets terugvinden. Ik ben er meer dan tien jaar lang weggebleven. Wat heb ik nu nog te zoeken in het homomilieu? Op mijn leeftijd? Ik word er vijf en veertig. Ik ben getrouwd, gescheiden, ik leef met een vaste vriend. Ik heb een kind, pardon, ik moet zeggen kinderen. Nee, nee, ik heb thuis mijn gerief, zal ik maar zeggen.”

“Ach u bent een aardige man. U weet veel en u kent vast veel meer mensen in Brussel, dan Brigitte en ik bij elkaar. Het goede mens is vastbesloten het homomilieu in te duiken. Ik kan haar toch niet alleen laten gaan, en twee heren voor een dame lijkt me meer aangewezen, dan haar alleen vergezellen. U kunt ons op de goede weg zetten, twee weten meer dan een.”

Ik ben er niet gerust in. Ik krijg een gevoel dat ik hier word meegesleurd in iets dat ik niet kan overzien. Wanneer moet ik nog tijd vinden voor mijn gezin? Ik weet duidelijk niet waar ik aan begin. Ik keer een beetje zorgelijk terug naar de praktijk.

Tijdens de avondraadpleging komt op een goed moment een vrouw van middelbare leeftijd met een hoed, een regenmantel en een grote tas naar binnen. Ze stelt zich voor als Brigitte. “U weet wel, de moeder van Ricky.”

“Maar wat een verrassing!” Ze heeft van Wiebe veel goeds gehoord over mijn diensten als huisarts. Nu ze wegens onvoorziene omstandigheden enige tijd in België is, heeft ze haar pillen nodig, haar nabehandeling.

“Mijn baarmoeder is drie jaar geleden heelkundig weggehaald. Er zat kanker in, maar die is niet meer teruggekomen. Ik moet wel pillen blijven nemen. De behandeling was nog niet afgelopen, toen ik hoorde dat Ricky dood was. Mijn kind was dood en ik wist dat ik andere geen kinderen meer krijg.”

Dan is er letterlijk en figuurlijk iets uit je weggesneden. Op meer manieren dan een. Het idee ooit nog een kind te willen, heeft Brigitte nooit verlaten. Het volgende ogenblik is dat alles weg. Het kan niet meer.

“Ik bleef twijfelen, tot alle twijfels werden weggenomen. Ik kom er maar niet bovenop. Ik weet niet wat me recht houd. Wellicht het gevoel dat er nog iets is wat ik niet weet, iets wat ik heel graag zou weten. Ik wil begrijpen om te kunnen aanvaarden.”

“Welk beeld houdt u van Ricky over?”

“Ik zie hem nog zoals we daar zaten, terwijl we samen koffie dronken aan de keukentafel, die keer dat hij me kwam bezoeken in Frankrijk, nors en redelijk zwartgallig.

Slecht nieuws

Wat Brigitte nog niet wist, is wat hij allemaal heeft uitgespookt.

Wat ik wel al weet, is dat ik geopereerd zal worden. We drinken koffie aan het keukentafeltje. Hij ontwijkt mijn blik. Ik ben te zeer overmand door mijn eigen verdriet en angst, om het verder uit te zoeken.

We zijn vervreemd van elkaar. Het begon toen hij op internaat ging, onder de druk van Caroline. Of was het eerder? Geen vader om hem van de school te halen. Het is ondanks alles een behoudend land, zeker in de provincie. Ricky is altijd een vreemde eend in de bijt geweest. Ik heb het al heel vroeg vermoed. Een moeder weet dat. Er zijn tekens die niet bedriegen.

Aan deze zelfde keukentafel heeft hij me ooit verteld dat hij voor de jongens was. Het is nooit een reden geweest om boos op hem te zijn, of hem niet te willen begrijpen. Homoseksualiteit is niet erg, vergeleken met de vaststelling dat hij er niets van terecht bracht. Ricky kon het niet. Zelf vond hij dat verschrikkelijk. Hij mislukte in alles. De grootste schok was toen ik erachter kwam dat hij drugs gebruikte. Dat was het begin van het einde.

Ik had niet kunnen denken dat deze mens, die uit mij geboren is, ooit uit elkaar zou vallen, door de dood ingehaald, net op een ogenblik dat ikzelf van kanker werd gered, door bekwame heelkundige handen. Ricky heeft altijd iets droevigs over zich gehad. Als hij mondharmonica speelde, werd je heel weemoedig.

Alsof hij vragen wilde: “Moeder, waarom heb je me op de wereld geschopt?”

Hij werd een stuk vrolijker toen hij Wiebe ontmoette. De “Vliegende Hollander” hielp hem om een en ander weer in het juiste perspectief te zetten. Onder de invloed van Wiebe bloeide Ricky een beetje open. Hij fleurde op. Hij vertelde me alles in dat jaar. Het was zowat de enige episode in zijn leven dat we veel contact hadden. Dat ging zo op en neer.

Op een goede dag komt het slechte nieuws eruit, terwijl we nog eens koffie dronken aan de keukentafel. Nog niet de hele waarheid. Van zijn moeilijkheden van het gerecht zei hij niets aan de laatste keukentafel. Wel biechtte hij op dat hij alle studiekansen verknoeid heeft. Door geen enkel eerste jaar geraakt, hoewel hij drie richtingen probeerde. Hij bracht het nooit tot de eindexamens. Hij bleef maar doen alsof. Hij loog indien nodig en hij deed alsof hij geslaagd was. Hij wist dat twee jaar vol te houden.

Nu brak het geheim door als een abces. “En je toekomst. Hoe denk je de kost te verdienen?” Hij doet een aantal onduidelijke dingen, “klusjes bij de politie” zegt hij met een grijns. “Ordehandhaving.” Hij klapt dicht, zegt niets meer. Hij wil niet vertellen wat hem echt scheelt. Het moment is voorbij. Hij vertrekt weer naar Brussel. De volgende dagen krijg ik geen contact.

Ik bel naar de huisbaas en die leert me dat mijn zoon in de nor zit. Ik moest wel even gaan liggen toen ik het hoorde. Drugs. Gevangenis. Hij had het niet aangedurfd, me te vertellen dat hij in dit soort problemen zat. Ik reisde meteen naar Brussel, maar kon niet lang blijven. Ik moest terug voor mijn behandeling.

Ik had in het begin niet eens het recht, hem te zien, want hij was op secreet geplaatst. Garde à vue. Ik regelde een advocaat en ijverde voor goede medische verzorging. Die had hij wel nodig gezien zijn drugsverleden. Hij is na een paar weken vrijgekomen. Zelf ondernam hij niets om zich te verdedigen. Hij deed onverschillig, ziek van verlangen naar de drugs zoals ik toen dacht, of was het gebroken weerstand, zoals ik nu denk?

“Dokter Rafels wilt u ons helpen zoeken?”

Wordt vervolgd…


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Recente bijdragen