Elk organisme bevindt zich in een voortdurend veranderend ervaringsveld waarin het noodgedwongen centraal staat.
Het organisme reageert als een georganiseerd geheel op het ervaringsveld aan de hand van de waarnemingen die het kan doen. Het ik ontstaat uit die voortdurende interactie, doordat een deel van de stoffelijke werkelijkheid zich afgrenst tot het lichaam. Het ‘ik’ is gestructureerd en georganiseerd, maar ook vloeiend en binnen zekere grenzen aanpasbaar.
Het fundamentele streven van elk individu is zichzelf te realiseren, in stand te houden en te vervolmaken als ervarend/bewust organisme. Gedrag is fundamenteel een doelgerichte poging om de eigen noden te bevredigen zoals men die ervaart of zoals men die waarneemt. Het beste gezichtspunt om iemands gedrag te begrijpen is vanuit het inwendige referentiekader van het individu.
De wisselwerking tussen het individu en zijn omgeving, maar ook die tussen zorgvrager en hulpverlener gaat gepaard met emoties en kadert in een doelgericht gedrag dat mikt op het in stand houden en vervolmaken van het organisme. Wat we willen, is meer controle over ruimte en tijd, maar wat we ook willen, is bepaalde waarden realiseren die we overnemen van onze ouders en voorouders, of die we zelf hebben gesmeed.
Normaal gesproken verwerken we onze ervaringen vlotjes en krijgen ze een plaats in een ik dat zich steeds meer opbouwt en soeverein is onder de hersenpan. Sommige ervaringen zijn te pijnlijk of te moeilijk om te integreren en worden dan ingekapseld waar ze zich tot een abces ontwikkelen dat later gaat etteren.
Psychologische aangepastheid treedt op als het zelfbeeld alle zintuiglijke en inwendige ervaringen van het organisme symbolisch verbindt in een zinvol verband met het zelfbeeld. Psychisch onbehagen ontstaat als die zinvolheid in het gedrang komt of als de eigen waarden in botsing komen met die van de omgeving
Als het individu al zijn zintuiglijke en inwendige waarnemingen kan integreren in één consistente ik-structuur, dan zal hij de anderen onvermijdelijk beter begrijpen, en hen als aparte individuen aanvaarden.
Rogers raadt onvoorwaardelijke waardering aan, van de hulpverlener naar de hulpvrager toe. Bovendien moet die hem of haar aanvaarden zonder enig negatief oordeel betreffende zijn of haar fundamentele waarden.
Recente bijdragen
Aidspatiënten van Dr. Peter van Breusegem – deel 1
Het verhaal van Hubert en zijn vrouw. In de jaren tachtig, middenin de aidsepidemie, begint Dr. Peter van Breusegem als jonge huisarts in zijn eerste praktijk. Een beetje onvoorbereid vangt hij de eerste aidspatiënten op. Ondanks het feit dat hij nog niet zo veel ervaring heeft, doet Peter zijn best hen zo goed mogelijk te begeleiden, ook op psychologisch vlak.
Geef een reactie