Verzuchting
Dubbelrondeau
I
Ze hoort bij het fruit, maar ze ligt bij de spruiten.
En haar waterlanders zijn niet meer te stuiten,
In de groentelade klinkt snikkend gezucht.
Geween en geweeklaag zijn niet van de lucht.
Het is de tomaat, ze weent tranen met tuiten,
Tot zij tussendoor de neus even moet snuiten.
Zij kan naar de fruitlade alleen maar fluiten,
En raakt van het schreien maar niet uitgekucht.
Ze hoort bij het fruit.
Gedaan met de zever en het nevelspuiten!
Hoe moet zij haar wrevel en onvrede uiten?
Gekwetst door haar toestand van verbannen vrucht,
In ballingschap in een armoedegehucht,
Want zij is geen groente en Amen en uit. En
Ze hoort bij het fruit.
II
Ik hoor bij het fruit. Ik kan groenten niet luchten.
Wat lig ik hier in het groenten-vak te zuchten,
Omgeven door knollen, slakroppen en kruid,
Met hun ruwe zeden en geur van de kluit.
Wat heb ik niet al hun minachting te duchten!
Het mikpunt van spot en van boertige kluchten.
Ik wil hier graag weg, maar vermag niet te vluchten,
Maar er is toch iets en dat moet er eens uit.
Ik hoor bij het fruit.
Het moet eens gedaan zijn met al die geruchten,
Want ik ben geen groente. Ik hoor bij de vruchten!
Ik lig hier niet goed en van de weeromstuit,
Kom ik telkens weer tot hetzelfde besluit.
Ik hoor bij het ooftstruweel met zijn geneugten.
Ik hoor bij het fruit.
Geef een reactie