Biecht
Ik kniel en ik beken, mijn biechtvader, eerwaarde!
Te veel hield ik van prikkelende woordenroes,
Extase met vervoering, en geroezemoes,
dat ‘t nutteloze aan ‘t onaangename paarde.
Tot Jezus Christus me eens goed in d’ogen staarde,
En sprak: het moet nu uit zijn met de flauwe smoes.
Hij klapte in zijn handen en plotsklaps pardoes,
Lag ik op madeliefjes en de aangestampte aarde.
Uw stola, Vader, mag ik raken. ‘k Kus uw mouw.
Dat uw manipel mij uit hellepoel mag heffen!
Vergeef me, of ik vraag het Onze Lieve Vrouw.
Al moet ik tot mijn schande al mijn schuld beseffen,
Ik worstel met mijn spijt in tranen van berouw,
En zal mezelf in boetedoening overtreffen.
Geef een reactie