Mijn donsdeken
Als kind was ik altijd druk in de weer tijdens de vakanties. Het grootste deel van de tijd speelde ik buiten in de tuin en in het bos erachter. Als het regende, speelde ik binnen en gooide ik alles overhoop. Dat resulteerde meestal in vuile kleren en een bos haar waar mijn moeder geduldig door moest kammen om elke knoop en klit er pijnloos uit te krijgen.
Ik kroop gisteren in mijn bedje en zakte wat weg in de dikke matras. De lakens waren fris gewassen en roken wolkig en zacht.
Ik herinnerde me toen plots hoe ik vroeger overdag altijd in mijn bedje wilde kruipen. Mijn neus in mijn donsdeken of mijn kussen wilde duwen en wrijven om de geur van waspoeder en slaap te kunnen ruiken.
Ik deed het nooit, omdat ik dus zo’n prot was die altijd wel zand aan haar broek, grassprietjes tussen haar tenen of stofdraden in haar haar had hangen.
Bed, dat was voor na gewassen te zijn.
Voor na gekamd en geantiklitsprayed te zijn.
In bed, daar mochten geen kruimeltjes, zandkorreltjes of grasjes in terecht komen.
De buitenwereld bleef uit mijn donsdeken.
Mijn bed mocht enkel betreden worden in alle reinheid.
En ik vond het altijd heerlijk om dan ’s avonds onder het deken te kruipen.
Nadat de buitenwereld van me af gewassen was.
Vaak hoopte ik dat ik lang wakker zou liggen, zodat ik lang kon genieten van de zachte frisheid van het dons.
Slapen was slecht. Niks gaat zo snel als slapen. Het was een tijdmachine naar de volgende ochtend. Naar het tijdstip waarop je uit de hemelse zee van lakens getild en naar beneden gedragen werd, terwijl je moeder of vader in je oor fluisterde dat het gesneeuwd had, dat het vandaag maar een halve dag school was, of dat Obama de presidentsverkiezingen gewonnen had.
Dan werd je in je pyjama aan de ontbijttafel gezet en was de enige troost een kom Honey Pops met warme melk (want dat was veel beter dan met koude).
Mijn bed was een zee van lakens waar ik mijn hoofd onderstak en m’n adem inhield om de indruk te creëren dat ik aan het zwemmen was. Met mijn voeten spartelde ik dan om terug boven water/laken te komen en adem te halen als ik het laken weer van mijn hoofd deed.
Het was een kribbe waarin ik kindje Jezus nabootste, en de dieren rondom mij bliezen hun adem op me zodat ik warm bleef. Jezus was een meisje geworden.
Het was – toen ik met mijn zus op de kamer lag – een plek waar we dromen verzonnen om aan elkaar te vertellen.
Een plek – toen ik op een andere kamer dan die van mijn zus lag – waarin ik lag te brullen naar mijn zus omdat onze ouders niet thuis waren en we de kans kregen om idiote dingen naar elkaar te roepen. De ene kamer uit, de andere kamer in.
Een plek van geborgenheid omdat het leek alsof niemand je kon bereiken. Je zat in je holletje van dons en geen enkele andere persoon mocht erbij. Wat een feest.
Je kon alles doen, zo onder je donsdeken. Het was een warme, naar slaapadem ruikende iglo.
Je kon er op de Gameboy Pokémon spelen (opgelet! Geluid afzetten zodat niemand je hoort!)
Je kon er je Diddl-blaadjes ordenen.
Je kon er je knikkers zitten tellen en vergelijken (ook opgelet! Een vallende knikker maakt een tragisch luid lawaai in de doodstille nacht).
Je kon er met een zaklampje zitten lezen – iets wat je overdag nooit deed, maar wat wel leuk was om daar in je donsiglo te doen.
Je kon er een liedje neuriën voor je knuffelberen.
Je kon er met je ogen open dromen.
En nu?
Nu is het bed een plaats waar de dag stilvalt. Waar je niets meer kan doen en gedwongen wordt om dan de dingen die al een hele dag in je hoofd wachten, aandacht te geven.
Om je to-dolijstje op te stellen.
Om te plannen wat je morgen van de winkel moet meebrengen.
Om na te denken of je niet nog iets nuttigs moet gaan doen.
Om te beseffen dat je to-dolijstje langer in plaats van korter wordt.
Om je voor te nemen dat je de dag er na wat langer gaat werken en extra productief gaat zijn.
Om je te ergeren aan die internetmodem die daar als een randdebiel licht en geluid staat de produceren, in de hoek van de slaapkamer.
Maar dat zijn de dingen in je hoofd.
Uiteindelijk lig je gewoon stil, je hoofd uit het dekbed stekend.
Uiteindelijk doe je niks, daar in je bed.
Je onderwaterwereld van donsdeken is opgedroogd.
Je Diddl-blaadjes zijn bij het oud papier gezet.
Je boek is uitgelezen.
Je knikkers zitten ergens ver weg in een pennenzak in de kelder.
Je iglo is gesmolten.
H.B.
Recente bijdragen
Ik noem me
Ik noem me: Hanna. Ik noem me: brem in het meervoud. Ik noem me: geel. Ik noem me: struik met knopjes, waartussen de wind strijkt naar je toe. Ik […]
Vies goed lachen
Humor is een complex gegeven.
Waarom lachen we eigenlijk?
En… kan je lachen zonder reden?
En wat met dat onbeheersbare knorren, brullen, traanogen […]
Ode aan een warm nest – deel 2
Er is geen mooiere tekenfilm dan The Snowman uit 1982. Een film die ik altijd bij mijn grootmoeder keek. Vanaf het moment dat de vorst buiten alles […]
Geef een reactie