Bijbel
Jeremia 7:18 en 44:19
Wij vrouwen staan klaar om haar offers te brengen.
We bakken beeldkoeken voor de koningin
Des hemels. Daar gaat wel heel veel honing in.
In veerlicht gewaad met losse haarstrengen.
Gaan wij voor haar altaar de geuroffers plengen,
Zo komt er geen kwelling de leefwoning in.
En houdt haar genade ook verschoning in
Nardus met wierook en met mirre vermengen,
In duistere kring gaan wij in het rond staan,
En we barsten los in een donker gezang.
Ons richtsnoer gespannen op boog van de maan,
Geen dadendrang kent zij, geen enkele dwang.
Zo volgen wij haar onnavolgbare baan.
We horen geen mannen, gaan vrij onze gang.
Rondeau van de heer
O Heer die de mens in zijn ziel wil verzengen,
Door altijd maar door Uw beleid te verstrengen!
Dat U hersendood bent, dat weten we lang.
Wie is voor zo’n God nu in ’s hemels naam bang?
Maar in die discussie wil ik mij niet mengen.
We zijn het verleerd om nog offers te brengen,
En zomaar wat kostbare olie te plengen.
En roepen niet langer in statig gezang:
O Heer!
Verwoeste landschappen vol kraaien en krengen,
Benauwende luchten die ‘t uitzicht verengen.
De smaak in de mond is verbitterd en wrang.
Op vlucht voor de dwang van nog meer dadendrang,
Proberen ons leven nog wat te verlengen,
O Heer!
Verklaring
Melecheth
Jeremia 7:18 klinkt als volgt in de statenbijbel: “De kinderen lezen hout op, en de vaders steken het vuur aan, en de vrouwen kneden het deeg, om gebeelde koeken te maken voor de Melecheth des hemels, en anderen goden drankofferen te offeren, om Mij verdriet aan te doen.”
Verderop, namelijk in Jeremia 44:17-19, luidt het: “rokende aan Melecheth des hemels, en haar drankofferen offerende, gelijk als wij gedaan hebben, wij en onze vaders, onze koningen en onze vorsten, in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem; toen werden wij met brood verzadigd, en waren vrolijk, en zagen geen kwaad.” Het sloeg echter om:
“Maar van toen af, dat wij opgehouden hebben aan Melecheth des hemels te roken, en haar drankofferen te offeren, hebben wij van alles gebrek gehad, en zijn door het zwaard en door den honger verteerd. Wanneer wij aan Melecheth des hemels roken en haar drankofferen offeren, maken wij haar gebeelde koeken, om haar af te beelden, en offeren wij haar drankofferen, zonder onze mannen.”
De pittige Jeremia windt zich hierover behoorlijk op: “ Zodat het de HEERE niet meer kon verdragen, vanwege de boosheid uwer handelingen, vanwege de gruwelen, die gij deedt; daarom is uw land geworden tot een woestheid, en tot ontzetting, en tot een vloek, dat er niemand in woont, gelijk het is te dezen dage.”
Deze ‘Melecheth des hemels’, wier eredienst de profeet zo een doorn in het oog is, komt overeen met de Koningin van de hemel, (of des hemels) of de Maangodin. De verering van deze moedergodin was afkomstig uit Assyrië en verspreidde zich onder verschillende namen in Klein-Azië rond de Middellandse Zee.
Pakweg Astaroth bij de Feniciërs, de Frygische Kybele, Isis in Egypte, Artemis bij de Grieken van Klein-Azië. De ‘Vrouwe van Efeze’ kun je bijgevolg de interpretatio Graeca van een Oosterse godin noemen, die later zou verpoppen tot de Romeinse Diana.
De Artemistempel van Efeze was een van de zeven wereldwonderen van de oudheid, wellicht het enige in de reeks dat op een vrouwelijke inspiratie stoelt. De rijke handelsstad trok dankzij de eredienst voor de moedervrouwgodin scharen pelgrims en toeristen aan.
Semiramis
Assyrië
De cultus voor de vrouwelijke maangodin vond ook in Israël aanhang, tot ontzetting van de profeet, die het spijsoffer van de maanvormige koeken met lede ogen aanzag, en de rook-en dankoffers op haar feesten tijdens de nacht van de nieuwe maan vernietigend hekelde. Melecheth was in die tijd, en dat is toch ruim zeven eeuwen voor Christus, zowat de vrouwelijke tegenhanger van de mannelijke godheid Bel of Baal, de Heer des Hemels of Zonnegod.
Zij gaat historisch terug op de Assyrische vorstin Semiramis, die in haar tijd ook Koningin des hemels werd genoemd. Vandaag weten we met zekerheid dat een koningin Shammuramat de echtgenote is geweest van Shamshi-Adad V, en niet van Ninus, zoals een Griekse legende beweert.
Zij regeerde als regentes van 811 tot 806 voor onze tijdrekening, tijdens de minderjarigheid van de troonopvolger Adad-Nirari III, over het neo-Assyrische wereldrijk. Tussen 911 tot 605 voor Christus strekte dit rijk zich over een groot gebied uit, van het Kaukasusgebergte in het noorden, tot het Arabisch schiereiland in het zuiden, en van Cyprus in het westen tot Perzië in het oosten.
In Ashur liet zij een obelisk oprichten met inscriptie: Stele van Sammuramat, koningin-echtgenote van Shamshi-Adad, Koning van het Heelal, Koning van Assyrië, Moeder van Adad Nirari, Koning van het Heelal, Koning van Assyrië, schoondochter van Shalmaneser, Koning van de vier windstreken van de wereld.
Uit de literatuur komt echter een zeer uiteenlopend beeld naar voren naargelang je gaat kijken naar de Perzische, Armeense of Griekse bronnen. Soms wordt ze ook als een machtszuchtige tiranne en wreedaardig monster voorgesteld. Maar goed, wij weten dus dat er een historische vorstin heeft bestaan die daadkrachtig regeerde in een tijd van grote politieke onzekerheid, en die als vrouw haar mening wist te laten gelden, in een tijd waar mannen doorgaans de plak zwaaiden.
Dat zij dit kon, maakte indruk op het publiek van haar tijd en wekte ontzag. Zij wist het rijk weer te verenigen na een periode van een verwoestende burgeroorlog en rekende af met gevaren van buitenaf. Zij was wellicht de machtigste vrouw van haar tijd.
Schoon van gestalte
De Heiland
Jeremia wordt tot profeet geroepen rond 626 v. Chr. Dat scheelt toch bijna tweehonderd jaar met Semiramis.
Dus we mogen aannemen dat hij haar niet rechtstreeks gekend heeft, maar wellicht wel de moedergodincultus die toen bestond, en die de Assyriërs overal meebrachten waar ze heersten. Wellicht is zij bezongen in de orale literatuur en zijn de verhalen over haar van generatie op generatie doorgegeven zodat ze reeds in Jeremia’s tijd al mythische proporties ging aannemen.
Wat we er verder over lezen, berust op legendes, die ze misschien zelf in het leven heeft geroepen. Haar eigen geboorte is in nevelen gehuld, want zij zou de dochter van een gewone sterveling en de godin Derketo zijn, die haar in afzondering baarde en in de woestijn te vondeling legde. De zuigeling werd door een herder gevonden en opgevoed.
Ook de geboorte van haar zoon is wonderbaarlijk. Semiramis zou precies op 25 maart (Ishtar/Pasen) op bovennatuurlijke wijze zwanger zijn geraakt van de ‘zonnegod’ Nimrod, die na zijn dood tot de hoofdgod Marduk vergoddelijkt werd, de rijksgod van de Babyloniërs en beschermer der koningen.
Precies negen maanden later, op 25 december, zou ze een kind ter wereld hebben gebracht, “een prachtige zoon, schoon van gestalte.” Toen zij haar telg aan het volk toonde, werd hij begroet als de beloofde verlosser. Na de geboorte gaf Semiramis de bevolking van Babylon de opdracht een boom uit het bos te halen en die te versieren.
Door het baren van dit ‘onbevlekte kind’ verkreeg Semiramis de titel ‘Koningin des hemels’. Opvallend bij dit verhaal is dat het de geboortegeschiedenis van Jezus Christus als het ware voorafschaduwt: een maagd die bij mirakel moeder wordt van een zoon, die op een gewelddadige wijze zal sterven en vergoddelijkt worden.
Zowel de moeder, als de vader en de zoon bereiken hier op legendarische gronden de goddelijke status. Ook dat wijst vooruit naar de latere mariaverering, luidens de interpretatie van een protestant uit de negentiende eeuw.
Protestant
De twee Babylons
De protestanten, in vergelijking met de katholieken meer aan het Oude Testament verknocht, hebben het net als Jeremia moeilijk met die hemelkoninginverering. “De dweepachtige geestvervoering voor een vrouwelijke godheid, een koningin des hemels, is nu en dan ook nog in de christelijke kerk ontvlamd, niet alleen in de middeleeuwen, maar ook nog in de jongste tijd.” [1] H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk,1872.
De Schotse Protestant Alexander Hislop schrijft in 1853 een pamflet, dat hij in 1858 vermeerderd en herwerkt als boek uitbrengt: ‘The Two Babylons’, dat veel weerklank zou vinden. Semiramis is bij hem een uiterst aantrekkelijke vrouw met blond haar en blauwe ogen, echtgenote van Nimrod, en de moeder van de volksheld Tammuz.
Zij geldt als stichteres en oprichtster van Babylon. Er is Hislop veel aan gelegen de overeenkomsten tussen de heidense en katholieke legendes dik in de verf te zetten. Daarbij zuigt hij een en ander uit zijn duim zonder zich om enige historische basis te bekommeren. Goed gevonden, maar niet waar. Wat we werkelijk over Semiramis weten is niet zo veel, maar toch voldoende om zijn vertelsel te verwerpen.
Hislop mag zich in zeer veel invloed op de latere literatuur verheugen maar de moderne wetenschap is unaniem over het feit dat zijn verhaal niet klopt, of op zijn minst niet met de literaire bronnen overeenstemt. Zijn betoog berust op Bijbelse noch op geschiedkundige bronnen. Toch zijn er nog altijd voornamelijk evangelisch-protestantse kringen die zijn visie als klinkende munt aanvaarden.
De moedergodin doet het volgens Hislop steeds weer opnieuw onder andere namen, om uiteindelijk bij Maria uit te komen, die aldus de erfgename is van heidense praktijken. Semiramis, die daar dat rare kind krijgt na een hemelse bevruchting, was in zijn ogen de oerbron van de afgoderij en de verfoeide moedergodinaanbidding, en in een moeite van de duizendjarige Rooms-Katholieke samenzwering die een deel van de wereld overheerste.
Semiramis moet het ontgelden als de Hoer van Babylon, een uitdrukking die tevens ook op het Rome van de Paus slaat.
Sint-Helena
Constantijn
Voor een rechtgeaarde protestant als Hislop is de Mariaverering van vandaag de voortzetting van heidense praktijken. In zijn pamfletboek gaat hij fel tekeer tegen de Rooms-Katholieke kerk, volgens hem een amper vermomde mysteriecultus met heidense kenmerken, die het christendom in de periode na Constantijn de Grote besmetten (272-337 onze tijdrekening.)
Deze Romeinse keizer wettigde het Christendom in 313 door toedoen van het Edict van Milaan. Nadat hij tot keizer was uitgeroepen, benoemde hij zijn moeder (Sint-)Helena tot Augusta Imperatrix, zeg maar opperste Keizerin, om het onrecht goed te maken dat haar door haar echtgenoot Constantius Chlorus was aangedaan. Hij gaf haar onbeperkt toegang tot de keizerlijke schatkist, om de relieken uit de tijd van Jezus in veiligheid te brengen.
Op die manier voegen Constantijn en Helena nog een moeder-zoon configuratie aan het rijtje toe, in dit verhaal over de hemelkoningin. Het was de tijd dat keizers nog vergoddelijkt werden. In 326-28 bezocht Sint-Helena met een open budget de heilige plaatsen in Palestina om er kerken op te richten en historische overblijfselen op te graven of aan te kopen.
Dit bracht een levendige handel en dus ook een industrie in relikwieën op gang, die toen ze op raakten, meer en meer door namaak werden aangevuld. Zo kwam de keizerinmoeder naar huis met schilfers van het heilige kruis dat in een kerk in Jeruzalem werd vereerd, alsmede met de heilige spijkers die hadden gediend om Jezus Christus aan het kruis te nagelen.
Er gebeurden allerlei mirakels die bewezen dat het werkelijk om de ware voorwerpen ging. Een van de spijkers werd ingewerkt in de breidel van Constantijn, een andere in de helm om hem tijdens veldslagen te beschermen. Twee werden in de Adriatische zee geworpen, wellicht om die te zegenen en een veilige overtocht te bekomen.
Zowel Milaan als Carpentras beweren de oorspronkelijke breidel te bezitten. De Mariaverering is reeds in Arabië in de vierde eeuw te vinden, toen de laatste overblijfselen van de verering van de Koningin des hemels in heidense zin daar nog bestonden. Misschien heeft daar toch op een of andere manier een kruisbestuiving plaats gevonden. Dit is geen woordspeling.
De Hemelkoningin
Versmelting
Zo rond de vierde eeuw, heeft een versmelting plaatsgevonden van de oude Romeinse godsdienstige praktijken met hun vele goden en godinnen aan de ene, en aan de andere kant de ‘ware’ leer van Christus, waarover flink gebakkeleid is. Tijdens dat proces heeft de Syrische moedergodin zich tot de godsmoeder verpopt. Ze kreeg gewoon een nieuwe naam: Maria en Jezus nam de plaats in van Jupiter Puer, de Godsknaap.
De verering van de ‘Melecheth des hemels’ uit de tijden van Jeremia straalt nog altijd af op de eredienst van de koningin des hemels in moderne tijden.Dan hebben we het op de eerste plaats over de Rooms-Katholieke kerk, maar ook in orthodoxe kringen is de Maria-cultus flink aanwezig. De moedermaagd spreekt wereldwijd nog altijd veel mensen aan.
In 431 na Christus wordt in de Mariakerk te Efeze, waar ooit de prachtige Artemistempel had gestaan, het derde eucumenische concilie gehouden, in het teken van de kwestie of Maria de moeder van God genoemd mag worden. De burgers van Efeze hielden van zonsopgang tot zonsondergang de wacht bij de kerk. Toen zij hoorden dat Maria ‘Moeder Gods’ genoemd mocht worden, schreeuwden zij het uit van vreugde en hielden optochten met wierook en fakkels.
Maria kreeg nu officieel het epitheton ‘Theotokos,’ de Godbarende, omdat haar zoon Jezus zowel de Goddelijke als de menselijke natuur bezat. In het Latijn werd dat Maria Dei Genitrix of Deipara, en in het Nederlands de moeder Gods. De Rooms-Katholieke kerk herdenkt de verklaring van Efeze tijdens het Mariafeest, dat jaarlijks op 1 januari wordt gevierd, in aansluiting op het feest van de besnijdenis van de Heer.
Het is het oudste Mariafeest. Daar zijn er nog veel bijgekomen. De mariale eredienst ontwikkelde zich sinds de 5de eeuw snel en bereikte een hoogtepunt in de late middeleeuwen. In 553 stelt het Concilie van Constantinopel het dogma vast dat Maria altijd maagd is gebleven, ook na de geboorte. In 1854 kondigt paus Pius IX het dogma van de onbevlekte ontvangenis van Maria aan. Door een uitzonderlijke genade van God zou Maria, van bij de bevruchting in de schoot van haar moeder, ‘als enige onder de vrouwen’ gevrijwaard zijn van de erfzonde. Maria is onbevlekt van bij haar eigen conceptie.
Ten hemel opgenomen
Kralen
In 1950 kondigt paus Pius XII op 1 november ook nog eens het dogma van de tenhemelopneming van Maria af. Maria zou na haar dood met lichaam en ziel, geheel en ongedeeld, in de heerlijkheid van God zijn opgenomen. Maria kan niet aan vergankelijkheid onderhevig zijn, omdat zij haar hele leven zonder de gevolgen van de erfzonde was en in haar leven niet gezondigd heeft.
Op de keper beschouwd is dat allemaal straffe kost, en moeilijk voorstelbaar. Een vlekkeloos ontvangen moeder die altijd maagd is gebleven. Ga daar maar eens tegen aan staan. Het zijn op zijn best mysteries die we kinderlijk moeten aanvaarden. Maria is wellicht de hoogst geplaatste, of toch de meest vereerde mens op aarde, als je haar zoon niet meerekent, die tenslotte toch ook God is, en daarom buiten categorie.
Die eer valt haar te beurt, net omdat ze zijn moeder is. Maria zelf heeft uitdrukkelijk geen goddelijke status. Ze heeft zelf geen bovennatuurlijke machten, maar ze kan wel bij haar zoon tussenkomen en om genade verzoeken voor de zondaars die zich in gebed tot haar richten. Er is heel veel literatuur rond geproduceerd van de middeleeuwen tot nu.
Zij heeft haar bijzondere plaats in het werk van Gerard Reve, die me in de jaren tachtig kon begeesteren, omdat hij daar een ironisch standpunt inneemt dat oninneembaar is gebleken, hoeveel kritiek hij er ook om kreeg. Over zijn eigen moeder schreef Reve het bekende gedicht met de versregels erin ‘ze had kralen om die pasten bij haar jurk.’
Zo Hollands, maar zo inleefbaar. We kennen die mensen niet, maar we kunnen erin komen. Op het einde van de rit wordt iedereen op zijn eigen moeder teruggeworpen, met wie het begonnen is. We hebben natuurlijk allemaal andere moeders, maar er zit daar ergens toch iets gemeenschappelijks in, zodat we bij elkaar dingen kunnen herkennen.
Mijn moeder is me lang na haar dood nog vaak komen bezoeken in de jaren dat ik het moeilijk had. Vroeger en dan vooral op de slechtste momenten deed zij zich wel eens voor als een tante die opbelde, of een liedje dat speelde, maar vooral tijdens dromen.
In wezen kwam ze langs om aan te moedigen en te steunen.
Besluit
Het lijden
Ik heb in mijn leven ook diepe dalen van ellende moeten doorkruisen, en dan was ze er wel in diepe nacht in een droom om me te troosten. Vreemd, maar in de ogenblikken dat ik dacht te bezwijken onder de tegenspoed, was ze er altijd weer op een of ander manier, bij voorbeeld in een droom of door een souvenir dat ergens opduikt. Een foto waarvan je niet wist dat je hem nog had.
Of een geur. Zij mag nog altijd komen, maar ze komt niet meer, wellicht omdat het me te goed gaat. Ik hoop dat ze een pijnloze vrede heeft gevonden en dat ze vrij in de eeuwige jachtvelden rondloopt. Een van de laatste keren dat ik haar zag was toen ze me in een levendige droom kwam vertellen dat het goed met haar ging. Ze keek met grote ogen en ze zweeg.
Ze had de controle over haar ledematen volledig herwonnen en ze was gelukkig in haar nieuwe verblijf, dat in nevelen verhuld bleef. Mijn moeder heeft me ondanks haar beperking bepaald – op de kaart gezet zeg maar – geestelijk gevormd en gekneed op een subtiele manier die me als kind ontging. Nu heb ik het voordeel van het omkijken.
Ik heb haar alleen maar ziek gekend. Ik heb daar al over verteld en zal het hier niet opnieuw doen. Het moge volstaan te herhalen dat ze aan multiple sclerose leed en totaal verlamd was, op het hoofd na. Zij kon zich niet bewegen. Dat is de grootste straf die iemand kan krijgen. Het lijden was elke dag in ons huis aanwezig tot ze thuis stierf in 1974. Ik was nog geen achttien jaar. Later dat jaar zou ik aan de universiteit de studie geneeskunde aanvatten en was mijn leven totaal veranderd.
Ik heb in mijn leven later goede en kwade perioden meegemaakt, maar ik heb me nooit laten kisten.De ervaring van het lijden dat ik in mijn prille jeugd heb meegemaakt, heeft me veerkrachtig gemaakt, omdat niets in de buurt komt, wat pijn en tegenslag betreft, van waar ik toen getuige van was. Voor mij is dat bepalend geweest, en zo zal iedereen wel zijn eigen verhaal hebben over moeders.
Wij eindigen met een oud sonnet. Ik moet zeggen dat ik deze keer weinig sonnetten in de scheurkalender heb gevonden die bij het thema pasten. Ik houd het dan maar op een.
Biecht
Ik kniel en ik beken, mijn biechtvader, eerwaarde!
Te veel hield ik van prikkelende woordenroes,
Extase met vervoering, en geroezemoes,
dat ‘t nutteloze aan ‘t onaangename paarde.
Tot Jezus Christus me eens goed in d’ogen staarde,
En sprak: het moet nu uit zijn met de flauwe smoes.
Hij klapte in zijn handen en plotsklaps pardoes,
Lag ik op madeliefjes en de aangestampte aarde.
Uw stola, Vader, mag ik raken. ‘k Kus uw mouw.
Dat uw manipel mij uit hellepoel mag heffen!
Vergeef me, of ik vraag het Onze Lieve Vrouw.
Al moet ik tot mijn schande al mijn schuld beseffen,
Ik worstel met mijn spijt in tranen van berouw,
En zal mezelf in boetedoening overtreffen.
Droom (1962)
Vannacht verscheen mij in een droomgezicht mijn oude moeder,
eindelijk eens goed gekleed:
boven het woud waarin zij met de Dood wandelde
verhief zich een sprakeloze stilte.
Ik was niet bang. Het scheen mij toe dat ze gelukkig was
en uitgerust.
Ze had kralen om die pasten bij haar jurk.
Gerard Reve
Recente bijdragen
De UVRM – Van natuurrecht naar mensenrecht
Het verschil tussen natuurwet, natuurrecht & mensenrecht Leestijd: 2-3 minuten. Natuurwet, natuurrecht en mensenrechten zijn nauw met elkaar […]
Natuurwet – Inleiding
Het idee dat de natuur zich gedraagt volgens vastliggende wetten, bestond al vóór de vijfde eeuw voor Christus. We moeten daarvoor terug naar de […]
Geef een reactie