Donkere nacht

Donkere nacht

Mijmeringen omtrent de donkere nacht van de ziel.

Naar aanleiding van een schrijfopdracht in onze dichterskring Myriade omtrent de ‘Reis door de Nacht,’ kwam ik op onweerstaanbare wijze uit bij Johannes van het Kruis (Spaans: San Juan de la Cruz; 1542 – 1591), die aan het begrip donkere nacht van de ziel, dat al voor hem bestond, een geheel eigen betekenis heeft gegeven. De metafoor van duisternis neemt een centrale plaats in zijn oeuvre in.

Telg van een Spaanse adellijke familie, wordt Jan van het Kruis karmeliet, na lang overwogen te hebben als heremiet bij de veel strengere Kartuizerorde in te treden. Teresa van Avila, die vastbesloten was de vrouwelijke Karmel te hervormen, ontmoette hem in 1567 en vroeg hem hetzelfde aan de mannelijke kant te ondernemen. Hij aanvaardde dat en stichtte wat uiteindelijk de orde van de ontschoeide karmelieten is geworden.

Ontschoeid betekent zonder schoenen. Deze benaming vat goed samen wat de bedoeling was: de schoenen uitdoen om blootsvoets in sandalen rond te lopen, als uiterlijk symbool van soberheid en armoede.

Gevangenschap

Teresa en Jan wilden gewoon ‘Terug naar de eenvoud en de bescheidenheid, zoals die in het begin de bedoeling waren bij de oprichting van de orde.’ Je zou denken dat er toch wel enige bijval zou zijn, maar dat pakte anders uit. De hervorming die Teresa en Jan met vereende krachten in gang zetten, werd door de kerkelijke autoriteiten niet op applaus onthaald, wel integendeel. Het kwam tot kapittels en inquisitieprocessen en allerlei vormen van felle tegenkanting.

Om hem ten einde raad het zwijgen op te leggen werd Jan werd door zijn eigen kloosterorde ontvoerd en opgesloten, gepijnigd en gekweld. Zo werd hij ontelbare malen gegeseld, zodat het bloed van zijn open wonden in zijn pij trok, die aan de gekwetste huid bleef plakken. Je mag dus wel zeggen dat deze gevangenschap niet alleen een zware beproeving, maar ook een eindeloze foltering was, zonder enige vorm van proces, door toedoen van zijn eigen ordebroeders.

Op een bepaald ogenblik krijgt hij een nieuwe bewaker en wordt hij wat beter behandeld. De geselingen blijven achterwege en zo nu en dan mag hij stiekem zijn cel uit om wat te studeren en te schrijven. Dan nog voelde hij zich ellendig en onbegrepen. Ook zijn geloof kwam in een diepe crisis. Hij voelde zich totaal door God verlaten en zijn gebedsmomenten bleven dor en droog, zonder geestelijke troost te bieden.

Donkere nacht

Daar gaat hij door een dieptepunt en maakt hij de mystieke ervaring mee die hij later zal beschrijven als de donkere nacht van de ziel.

Hij ontwikkelt dit thema steeds verder in zijn latere geschriften, zoals de ‘Bestijging van de berg Karmel’, ‘Donkere nacht’, ‘Vlam van levende liefde’ of ‘Geestelijk Hooglied’. Zo vult hij zijn dagen in gevangenschap met meditatie, gebed en het opschrijven van zijn inzichten. Totdat hij na negen maanden wist te ontsnappen, via een openstaand raam en een touw dat hij van zijn lakens had vervaardigd, zoals in een strip.

Hij repte zich naar de ongeschoeide Karmelietessen in Toledo waar hij in veiligheid was. Hij was lichamelijk erg afgetakeld en verzwakt, maar hoewel hij weer opgepakt kon worden, ging hij toch naar het kapittel van de Karmelieten dat in dat jaar (1578) werd gehouden. Kennelijk was het tij wat gekeerd, en hij werd benoemd tot abt van een klooster, maar ontplooide intussen tal van andere activiteiten, zoals geestelijke begeleiding, het horen van de biecht, organisatiewerk en het stichten van nieuwe kloosters.

Het is hem niet in dank afgenomen. Na prior te zijn geweest, wordt hij uiteindelijk in de ban van zijn gemeenschap gedaan, verbannen en veroordeeld vooraleer de geest te geven in december 1591.

Hooglied

Uit het Hooglied, dat als een van de mooiste Bijbelboeken mag gelden, put hij de inspiratie voor zijn bruidslyriek. De omgang van het schepsel met zijn of haar Schepper wordt daar voorgesteld als een relatie tussen man en vrouw, waarbij de vrouw steevast de menselijke ziel op aarde is die uitkijkt naar een andere werkelijkheid, onder de vorm van de Welbeminde of de Bruidegom, die hoofdzakelijk gemist wordt.

De omgang met God krijgt hier een erotische ondertoon, wat het naar mijn smaak soms bijzonder mooi maakt. De bruidslyriek is een thema dat ook in het evangelie voorkomt, waar Jezus Christus het over de nacht van de maagden heeft. Matt 25:1-13 “Dan zal het Koninkrijk der hemelen vergeleken worden met tien maagden, die haar lampen namen en uittrokken, de bruidegom tegemoet.” De vijf wijze maagden hebben olie voor hun lampjes, maar de dwaze niet, omdat zij er niet op voorzien zijn.

De bruidegom komt in de nacht, alweer een bijkomende verwijzing van een tocht in de nacht. Je moet er lang op wachten, maar als Hij komt, moet je er wel klaar voor zijn. Elke bruiloft loopt uit op een bruidsnacht. Dat is de andere zijde van de nacht: het vooruitzicht op de vereniging met de bruidegom. Maar om naar Sint-Jan van het Kruis terug te keren: wat hij doet, is zoeken naar de weg die dichter tot God leidt, in de wetenschap dat wij Hem (of Haar) in dit leven niet kunnen bereiken.

Hij probeerde zijn gevoelens van verlatenheid en diepe teleurstelling weer te geven in poëzie, zoals in het volgende fragment uit het Geestelijk Hooglied:

Fragment

Waar houdt Gij U verscholen, Geliefde,

die mij achterliet, in stenen?

Mocht, herders, welgezinden,

ge in ‘t langs de kooien naar de

hoogten zwerven,

bij toeval Hém daar vinden, Wiens

liefde ik niet kan derven,

Zegt Hem, hoe ik wegslink, pijn lijd en

moet sterven.

Of ik de Bron ook ken!

Haar wellen en haar stromen, al is Zij

nachtelijk!

Die donkerste der nachten.

La noche oscura

Maar Johannes van het Kruis kent ook een andere nacht. Die nacht is ook donker, maar hij wordt zalig genoemd. Ik heb dat wereldberoemde gedicht nog eens opgezocht, en omdat ik de Nederlandse vertaling die ik tegenkwam, niet geslaagd vond, heb ik het dan maar zelf opnieuw vertaald. Dat was lastiger dan ik dacht, en ik ben er niet helemaal uit, maar dat moet dan maar zo. Hieronder plaats ik eerst het Spaanse origineel en daarna mijn vertaling.

Juan de la Cruz

Canciones del alma que se goza de haber

llegado al alto estado de la perfección,

que es la unión con Dios, por el camino

de la negación espiritual.

 

  1. En una noche oscura

con ansias, en amores inflamada,

¡oh dichosa ventura!

salí sin ser notada,

estando ya mi casa sosegada.

 

  1. A oscuras, y segura,

por la secreta escala disfrazada,

¡Oh dichosa ventura!

a oscuras, y en celada,

estando ya mi casa sosegada.

 

  1. En la noche dichosa

en secreto, que nadie me veía,

ni yo miraba cosa,

sin otra luz y guía,

sino la que en el corazón ardía.

 

  1. Aquésta me guiaba

más cierto que la luz del mediodía,

adonde me esperaba

quien yo bien me sabía,

en parte donde nadie parecía.

 

  1. ¡Oh noche que guiaste!

¡Oh noche amable más que la alborada:

oh noche que juntaste

Amado con Amada.

Amada en el Amado transformada!

 

  1. En mi pecho florido,

que entero para él sólo se guardaba,

allí quedó dormido,

y yo le regalaba,

y el ventalle de cedros aire daba.

 

  1. El aire de la almena,

cuando yo sus cabellos esparcía,

con su mano serena

en mi cuello hería,

y todos mis sentidos suspendía.

 

  1. Quedéme, y olvidéme,

el rostro recliné sobre el Amado,

cesó todo, y dejéme,

dejando mi cuidado

entre las azucenas olvidado.

 

Donkere nacht

Jan van het Kruis

Zanger van de ziel die zich verheugt de hoge graad van volmaaktheid te hebben benaderd, die in de vereniging met God te vinden is, volgens de weg van de geestelijke verloochening.

 

  1. In de donkere nacht,

Ontvlamd in radeloze liefde,

O, wat een gelukkig voorval!

Sloop ik ongezien naar buiten,

terwijl het huis was ingeslapen.

 

  1. In het donker, en veilig,

Vermomd langs de geheime trap.

O, wat een gelukkig voorval!

In de donkerte en in verborgenheid,

terwijl het huis was ingeslapen.

 

  1. Gezegend door het zalig donker,

In het geheim zodat niemand me zag.

Zelf kon ik ook niets zien.

Geen ander licht noch baken,

Dan dat wat in mijn hart brandde.

 

  1. Dat lichtbaken leidde me,

Betrouwbaarder dan de middagzon,

Naar waar hij op mij wachtte,

Degene die me welgezind is,

In een oord waar niemand komt.

 

  1. O nacht die mij leidde!

O nacht nog lieflijker dan ’t ochtendgloren!

O nacht die de bruid,

en de bruidegom bij elkaar bracht,

en bruid tot bruidegom omvormde.

 

  1. Op mijn borst die in bloei stond.

Die hem geheel is voorbehouden,

Daar sluimerde hij in,

En heb ik hem gekoesterd,

De cederwaaier wuifde koelte toe.

 

  1. De lucht van het kanteel,

Toen ik zijn haar spreidde,

Beving met haar lichte hand

mijn keel en kneep

en stelde al mijn zintuigen buiten werking.

 

  1. Ik was me kwijt, vergat mij,

Ik boog het hoofd over de bruidegom,

Alles kwam tot stilstand; Ik liet me gaan,

Mijn zorgen vloden weg

Tussen de leliën vergeten.

 

Bespreking

Pas door te verzaken aan alle licht kan de ziel ertoe komen zich alleen door de liefde te laten leiden. Na zich van allerlei dingen losgemaakt te hebben, gereinigd van al het overbodige en van elk aards streven, is de ziel klaar voor de vereniging, waar zij zich in alle rust kan overgeven aan het genot van het samenzijn, ongestoord door enige zorg, last of moeite.

Tot dan toe had Jan van het Kruis het doorgaans over de donkere nacht van de ziel in heel andere termen: het is de pijn van de ziel die nog zoekende is, die twijfelt aan de liefde, en die de Welbeminde nog niet heeft gevonden. Het gemis is schrijnend. De loutering door het lijden is echter onmisbaar om tot de vereniging te komen.

In dit gedicht krijgen we een heel andere nacht voorgeschoteld. Deze nieuwe nacht heet gelukzalig omdat de ziel die dit zingt de nacht is doorgekomen en de duisternis achter zich heeft gelaten, aangezien een ontmoeting heeft plaatsgevonden, waar zij met veel welgevallen aan terugdenkt.

Het was nodig de veiligheid van het huis te verlaten om door de donkere nacht te gaan. Pas daarna kan de vereniging plaatsgrijpen. De nacht is alleen maar gelukzalig door wat er op volgt, namelijk de vereniging tussen bruid en bruidegom. Het gaat Jan van het Kruis in het gedicht om niets minder dan de vereniging van de ziel met God.

Hij gebruikt in het Spaans de term ‘amada’, de vrouwelijke vorm van beminde, en ‘amado’, de mannelijke vorm, om ‘haar’ respectievelijk ‘hem’ aan te duiden. In het Nederlands is dat niet zo gemakkelijk weer te geven. Wij hebben dat daarom met bruid en bruidegom vertaald, om er die man-vrouw verhouding in te houden. Het was een van de moeilijke keuzes bij het vertalen.

Strofe 1 en 2

Maar laten we terugkeren naar het begin. Het verhaal vangt aan met het tafereel van de ‘ik’ die ongezien uit het slapende huis wegsluipt. De voorgenomen ontmoeting moet blijkbaar clandestien gebeuren.  Het gedicht doet filmisch aan. Het begin is een puik in scène gezette sequentie, met het wegsluipen uit het huis en de tocht in het pikkedonker, gedreven door de innerlijke zekerheid bij de bruidegom uit te komen.

Het thema van de ‘donkere nacht’ vormt door herhaling van bij het begin een refrein. Het is een tautologie, maar geen pleonasme, want een nacht kan meer of minder donker zijn, naargelang de aanwezigheid van maan of sterren. Er zijn nog twee andere refreinen te vinden: het is een ‘dichosa aventura’ een zalig voorval, en het hele huis ligt nietsvermoedend in slaap. Niet het huis zelf natuurlijk, maar degenen die er wonen.

De ziel verlaat de gemeenschappelijke werkelijkheid die zij met haar huisgenoten deelt en gaat er op uit voor iets wat zij alleen moet doen. De geheime trap zou kunnen wijzen op de meditatie die als ladder dient om de ziel van de zinnelijkheid te bevrijden en haar geestelijk voedsel alleen maar in God zelf te zoeken. God is verborgen in het geheim van de ziel en zij moet zichzelf in haar eigen geheim onderdompelen om daar in het verborgene God te vinden.

Strofe 3 en 4

De twee volgende strofen tonen het spel van de blikken. De verteller is ongezien uit het huis weggeraakt. Hij kan niet meer gezien worden, maar hij kan zelf ook niet meer zien door de duisternis. Het gaat niet om een ruimtelijke reis, maar om een innerlijke tocht.

In tegenstelling met de duisternis van de nacht is er dat vurige hart, dat van binnenuit de omgeving verlicht. De duistere nacht is nog zo donker niet. Het enige licht is de inwendige verlichting van de liefde en het geloof. De nacht is totaal en we zien geen steek, behalve dat inwendige licht.

De nacht isoleert, verhult en verbergt geen leegte, maar een Aanwezigheid, die zich vooralsnog als Afwezigheid laat voelen. Het is alsof er nog iets diepers in verscholen zit. Wat daar brandt is liefde, vol begeerte om de verborgen Welbeminde te vinden, die op ons wacht.

Strofe 5

In de vijfde strofe vinden we zowaar een lofzang op de nacht, die de vereniging mogelijk heeft gemaakt. De nacht wordt zelfs driemaal geprezen, want het is de duisternis die de vereniging mogelijk gemaakt heeft. Zonder de onzichtbaarheid en de verdwijning kan het niet tot de omhelzing en de koestering komen, waarin de ziel zich kan verliezen.

De duisternis wordt een bruidsnacht. In plaats van een kwelling is zij een feestgelegenheid geworden. De nacht ontpopt zich tot een personage dat een rol speelt in het drama en dat deelneemt aan de actie. Van het verdwijnen in het pikkedonker, tot het vinden van de Welbeminde, waarop de vereniging kan plaatsvinden, dankzij een mysterieuze alchemie, waarbij de ziel niet meer zichzelf is en zich tot de Ander omvormt.

Strofe 6-8

Het eindigt met de overgave aan de wederzijdse omhelzing.  Het is alsof in het donker van het theater een projector wordt aangestoken die ons de twee beminden op hun ligbed toont.  De bruidegom ligt sluimerend in de armen van de bruid. De ziel zoekt niet langer en is niet meer aangedreven, noch onrustig. De vereniging was het doel en nu die plaatsvindt, is er geen streven meer.

De borst met bloemen overdekt doet denken aan de mystieke tuin waar de ontmoeting met de beminde in de dichtkunst veelal plaatsvindt. De Welbeminde is terzelfdertijd aanwezig en afwezig. Wanneer hij verschijnt, is het niet meer nodig zich te verstoppen of te vermommen. Er is geen ontsnappen aan de blikken die daar worden uitgewisseld.  De duisternis van de nacht speelt geen rol meer, want het volle licht is aangebroken. Vervolgens valt Hij in slaap.

Het is een samenzijn met een erotische ondertoon, hoe zeer ook teder verwoord en zonder seksuele implicaties. Iedereen mag daar het zijne van denken, want het is onuitgesproken. De ziel opent zich voor de Ander en ontmoet de Bruidegom. Die laatste verschijnt om meteen weer gedeeltelijk te verdwijnen, door in te sluimeren. Hij blijft aanwezig, maar in zekere zin passief, in de overgave van het vertrouwen en de ziel staat open op een hogere werkelijkheid.

Tederheid

God neemt hier de vorm van de Welbeminde aan, geen wrekende, straffende of eisende bovenaardse macht, maar een omhelzing van liefde, die tastbaar beschreven wordt als tussen twee lichamen van vlees en bloed, gezien de met name genoemde onderdelen zoals de borst, de hand, de nek, de haren, het hoofd.

Het is een sensuele beschrijving, van aanrakingen, gebaren, emoties. De Ander raakt de ziel aan en de zintuigen vallen uit. Wat alleen nog overblijft, is de overgave aan de zoetheid van het moment  Het lichaam vormt niet langer een obstakel voor de ontmoeting met God en neemt er integendeel volop aan deel.

In de zevende strofe gaat een wereld open van verfijnd genoegen en zielenrust, zoals een licht briesje dat de huid streelt en een gevoel van welbehagen meebrengt. De bruidegom ligt in de armen van de bruid, die hem koelte toewuift. De lucht van de kantelen heeft een hand die verpersoonlijkt wordt. Een hand die naar de keel grijpt.

Het eindigt in zorgeloosheid tussen de leliën in een gevoel van volstrekte rust. Voortaan zijn de woorden betekenisloos en kan de verbeelding van de lezer het overnemen. Het suggereert meer dan dat het beschrijft.

Voorbij

Het hart als baken in een zoektocht, naar een geheimzinnig personage van wie de rol eigenlijk passief is: een slapende houding aannemen en bekeken en gekoesterd worden. En toch is het dit personage dat het hele gedicht met zijn optocht van woorden tot stilte brengt. Het is naar hem dat de ziel op trektocht gaat zonder goed te weten waarom, en toch doelgericht, ondanks alle knagende twijfel.

De ziel stapt voort in de duisternis, voortgedreven door geloof, maar zonder zekerheid ooit aan te komen, in de hoop dat het tot een ontmoeting kan komen. Zo lichamelijk als in het gedicht zal dat niet zijn. Sint-Jan weet heel goed dat God zich niet toont onder de vorm van een menselijk lichaam en hij weet ook dat hijzelf geen vrouw is. Daar is het een gedicht voor, dat hij het wel als een omhelzing voorstelt, omdat hij ook niet kan zeggen hoe het dan wel is.

Het is overdrachtelijk bedoeld. God ziet hij voorbij elk verlangen, elke zintuiglijke waarneming, en toch het doelwit van het menselijk handelen. Wat hij daar met poëtische middelen over vertelt, is geen beschrijving van een gebeurd moment. Het moet metaforisch worden gelezen. Je kunt maar loskomen van de wereldse beslommeringen als er iets anders is dat ons verleidt of intrigeert en een sterkere aantrekkingskracht uitoefent.

Ascese

Het is niet door zich van de wereld af te snijden dat we God vinden, maar het is veeleer omgekeerd. Op de eerste plaats komt niet de ascese, maar de liefde voor God. De ascese is een gevolg van de verliefdheid, omdat de zin in iets anders vanzelf wegvalt. Op dat ogenblik begint de donkere nacht van de ziel. Alles heeft zijn smaak verloren, maar de bruidegom is er nog lang niet.

Wanneer in de ziel de vlam van de liefde tot ontsteking komt, wordt al de rest betrekkelijk. Het is alsof de ziel, midden in de wereld staand, er zich niet meer voor interesseert. Zij stapt vooruit alsof het nacht was, verlicht door een inwendig licht, dat alle andere dingen versluiert. Enerzijds is er dus de klacht van het gemis, het lijden, zoals Job, die Johannes van het Kruis vaak citeert. Anderzijds klaagt hij – net als Job – niet in het luchtledige. Hij blijft zijn klacht richten tot God. Dat is het cruciale verschil: Hij laat God niet los!

Hij ervaart zijn gevangenschap dan ook als een uitzuivering. Hij merkte dat hij daardoor veel meer de liefde van God op het spoor kwam. Die ervaring raakte hem ten diepste en hielp hem uit zijn geloofscrisis, zoals hij later verwoordde in zijn Geestelijk Hooglied: ‘Een klein beetje van deze zuivere liefde is kostbaarder voor de Kerk dan alle andere werken tezamen, al heeft het ook de schijn dat de ziel niets meer doet’.

Verscholen

Toch is er altijd een grens die nooit wordt overschreden.

Jan van het Kruis is wars van mensen die menen bovennatuurlijke gaven te hebben. Je kunt God eigenlijk niet als menselijk ervaren, maar alleen als ‘de Verborgene’. Hij zegt het zo: “Wie iets moet zoeken dat verborgen is, moet in het verborgene doordringen tot de verborgen plaats waar het zich bevindt. Als hij het dan vindt, is hij even verborgen als dat ding.”

“Gij handelt dus zeer goed, o Ziel, als gij Hem altijd zoekt waar Hij verborgen is. Als gij immers God beschouwt als verhevener en dieper dan alles waartoe gij kunt geraken, dan brengt gij daardoor veel lof aan God en zult gij zeer dicht bij Hem komen. Blijf daarom niet stilstaan of talmen bij datgene wat uw vermogens kunnen begrijpen.”

“Zoek uw voldoening in wat gij van Hem niet kunt begrijpen. God is immers ontoegankelijk en verborgen. Al hebt gij nog zozeer de indruk Hem te vinden, Hem te voelen en Hem te begrijpen, toch moet gij Hem steeds blijven beschouwen als verborgen. Wees niet gelijk die talrijke onverstandige mensen, die een geringe dunk van God hebben, die menen dat God verder weg is of meer verborgen als zij Hem niet begrijpen, proeven of gewaarworden. Eerder is het tegendeel waar.”

Foto San Juan de la Cruz: Papix / CC BY-SA (https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0)

Doorzoek de site

Generic selectors
Exact matches only
Search in title
Search in content
Post Type Selectors
Search in posts
Search in pages

14 september 2020

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *