Alsem of Vergif zit in de dosis: Dokter Rafels

Dokter Rafels

Mijn beurt om het verhaal over te nemen.

Wiebe, want we noemen elkaar bij de voornaam, komt me op gezette tijdstippen raadplegen met wisselende klachten. Lichamelijk verkeert hij in goede gezondheid, maar hij kampt met buikpijn en slaapstoornissen, depressie, en soms meer alcohol dan nodig. Hij is onveranderlijk keurig op tijd voor de afspraak en ik altijd te laat.

Je leert elkaar kennen over de maanden en jaren dat je als huisarts met iemand omgaat. Wiebe is krampachtig deze ochtend, dat voel ik meteen. Hij zit gespannen op zijn stoel, en heeft een verbeten trek om de mond. Ik kijk hem aan en zie dat het niet goed is. Ik haal gewoon de asbak uit de la, zonder commentaar, tot troost en verblijding.

De whisky heb ik weggedaan, maar de asbak ligt in de la klaar, voor het geval Wiebe sigaretten bij zich heeft en wil roken.

Dan rook ik er gewoon eentje mee. Hij is niet zomaar een patiënt, maar ook een dierbare vriend geworden. Roken mag niet in een huisartsenpraktijk, maar we doen het lekker toch, omdat het er de druilerige dag voor is, en omdat nu even niets anders de peilloze weemoed van deze man kan stillen. Wiebe is in toenemende mate nerveus, gespannen en gejaagd.

Het gaat op en neer maar toch kun je de afgelopen maanden een stijgende trend waarnemen in het aantal klachten en in het pillenverbruik. Als het van kwaad naar erger gaat, dan wordt hij ook een beetje bot en agressief, en af en toe dreigt de boosheid te ontsporen. Dan mag je wel zeggen dat hij zich van woede geen blijf meer weet.

De ziekten van de geest, en hun behandeling, zijn voor veel mensen nog taboe. Als je een keer opgenomen bent in de psychiatrie, en het wrede publiek komt dat te weten, dan mag je het wel schudden in de politiek of in het openbare leven. Wiebe is als de dood dat iemand zou vernemen dat hij wat slikt. Maar wat is er aan de hand, als het ingenomen middel je helpt, je gevoelens beter te controleren, taken beter na te komen en een leven van een betere kwaliteit te hebben?

Wiebe is dan nog een mild geval, wellicht alleen te gevoelig. Hij staat bloot aan een stress die hij moeilijk kan dragen, gezien de moeilijke rouwverwerking.

Hij functioneert perfect als persattaché voor de diensten van de Europese Commissie. Zo zijn er velen die wat te slikken hebben, in alle administraties, in hoge posities, druk bezig de hele lange werkdag lang het contact met hun ziel te verliezen, jaar na jaar in een verantwoordelijke job, elk op zijn manier. Zo lopen er duizenden zenuwstoornissen rond, die hun geestelijke gezondheid opofferen om Europa te besturen, elk in zijn nauwe vakgebied.

Ik zeg niet veel en luister maar naar Wiebe, ook naar zijn stiltes. De open gesprekstechniek en de rode Marlboro brengen ons dichter bij het verdriet, dat hem af en toe in huilen doet uitbarsten. Ik mag daar niets van onthullen, gezien het beroepsgeheim. Het zijn emotioneel diepgravende gesprekken, maar het lijkt dan ook even of de tijd stil staat. De gejaagdheid gaat liggen, alsof er tijd is om naar elkaar te luisteren.

Beeldscherm

Ik word afgeleid.

Mijn dochtertje trekt de aandacht op de monitor, met bewegende beelden die zich in de wachtkamer afspelen. Ze flikkeren op een verdekt opgesteld videoscherm, onder de computer. Op het kleine zwart-witte vierkant is in hard contrast te zien hoe de kleine Sarah Rafels, mijn dochtertje van vier, gevolgd door Hafida, mijn jonge ex, huppelend de wachtkamer inloopt.

Dit is niet zonder effect op de Arabische vrouwen die er zitten te wachten.

Dankzij het vernuftige videosysteem kan ik het gebeuren oogluikend gadeslaan, terwijl Wiebe die dat niet in de gaten heeft, nog even door zijn hart uitstort. Ik krijg veel zin de raadpleging af te breken en Sarah in mijn armen te sluiten. Ik ga even een raam openzetten, om de rook te verdrijven, en stel voor de bloeddruk te nemen. Het moment van diepe verstandhouding is voorbij, maar ik weet dat we hier op terug zullen komen.

Even later vergeet ik alle verdriet van deze planeet in de omhelzing van mijn liefste dochtertje. Ik heb natuurlijk geen tijd voor jou, druk bezet als ik ben. Maar ook dit moment gaat voorbij. Iemand ontworstelt het kind uit mijn omarming, en ik kom weer bij. Hafida, de moeder van de kleine Sarah, zal ik maar zeggen, rijst achter de dreumes op, in haar kaboutergestalte. Haar dwingende blik eist alle aandacht.

Jolie, petite, naturelle en gevaarlijk als een lenige kat die me zo naar de halsslagader kan springen voor ik er erg in heb. Een gouden hanger met een dartelende gouden Mickey Mouse hangt scheef in haar ondiepe décolleté. Perfect ontspannen, soepel, evenwichtig, zichzelf onbewust, beheerst als een roofdier dat het volgende moment kan gaan klauwen. Ik ben als altijd weer geheel in haar ban, een gewillige prooi in haar greep. Kan ik het helpen dat ze dit effect op me heeft?

Hafida, mijn ex, is in wezen een goed mens, maar dat weet ze nog niet, en ik moet het haar nog bijbrengen. Intussen gaat ze in haar jeugdige geestdrift over lijken. Met naaldhakken als het moet. Gelukkig hebben we nog vele jaren voor de boeg met de opvoeding van ons kind, Hafida statistisch nog veel meer dan ik, gezien het leeftijdsverschil. Ik ben bang voor onvoorspelbare eisen, zeker op het financiële vlak. Ik krijg het er benauwd van.

Waarschijnlijk ga ik van de weeromstuit schreeuwen, als straks nieuwe cijfers op tafel komen, want ze bedenkt geregeld iets. Haar ogen spuwen al vuur en ze heeft nog niets gezegd.

Ze is adembenemend mooi in haar drift, dat moet ik toch ook toegeven. Dat je daar dus wettelijk gescheiden van blijft, voor de rest van je leven. Het zit slordig in elkaar. « Petite, palpitante, mais pleine de tempérament. »

Een kindvrouwtje, een Minnie Muis, die me onverklaarbaar de stuipen op het lijf jaagt, olifant die ik ben. Ik lijk wel versteend. We hebben nog geen woord gewisseld en ik heb al knikkende knieën. Ibrahim roept me tot de orde, en doet me teken met het hoofd dat er patiënten wachten.

Ik huiver, en ik weet niet waarom ik nerveus word van eender welke soort van familie. Bron van lijden en pijn. We zijn zo kwetsbaar in onze verhoudingen en het is overal hetzelfde. Dat we kwetsbaar zijn, betekent dat we ook de hele tijd gekwetst worden, want dat hoort erbij en het is het beste bewijs.

Avondraadpleging

Na het eten kom ik naar de praktijk terug.

Ik kan mijn ogen niet geloven. Ik zag Wiebe deze morgen en daar zit hij alweer op me te wachten in de wachtkamer. Bij de onthaaldesk zitten een paar Arabische vrouwen te wachten, als een plaatje bijeen. Ik heb een paar documenten te overhandigen aan Ibrahim. Ik voel de ogen van Wiebe in mijn rug prikken, sta op en draai me om, en kijk hem aan.

Ik kan zien dat hij inwendig kookt van woede en boosheid. Desondanks doet hij teken, dat hij het goed vindt, en dat ik best nog een minuut kan uittrekken. De straatdeur wordt opengestoten door een man met Arabisch uitzicht, die zich tot Ibrahim richt. Ik laat Wiebe nog even zitten en vlucht naar binnen. Het bureau ligt er netjes bij, de computer staat aan, en ook de onderzoekskamer is opgeruimd.

Ik maak van de ontstane tijdlus gebruik om naar het toilet te gaan. Daar kan ik me voorbereiden op het volgende gesprek. Ik was mijn handen, droog ze zorgvuldig, schik mijn das. Ik geef toe dat ik heel erg met hem meevoel, zozeer dat ik moet oppassen niet meegesleurd te geraken in een draaikolk van emoties. Het wordt soms te veel en het komt te dichtbij. Maar ik kan Wiebe ook niet de wacht aanzeggen.

Ik trek het me veel te veel aan. Ricky is gestorven aan een overdosis. Klaar. Gebeurt in elke stad geregeld. Voornamelijk bij mensen die de weg naar de hulpverlening niet vinden. Maar het is mijn man niet die hier vermoord is. Waarom ga ik er zo op in? Je kunt anderzijds niet zo maar terugdeinzen en je hulp weigeren aan iemand die er om vraagt, want daar ben je hulpverlener voor.

Je raakt aan de praat met iemand en voor je het weet, is hij dood. Je zou van minder geschokt zijn. Alles lijkt dan absurd. Maar daarom is er nog niets mis met de wereld. Mensen zijn ongelukkig en ze sterven. Wiebe is niet uit pindakaas en karnemelk opgetrokken zoals de meeste van zijn landgenoten. Hij is coherent en precies, met een voorkeur voor informatie die praktisch en gedetailleerd na te trekken is. Het klopt allemaal wat hij zegt.

Hij is gestaald en gehard in de giftige wandelgangen van de internationale administratie. Elke dag wordt hij ondergedompeld in een milieu dat de slogan ‘survival of the fittest’ letterlijk toepast. Hij heeft het allemaal overleefd. Hij bezit een scherp oog voor de menselijke natuur en een scherpe pen om die natuur te beschrijven.

Ik volg verstrooid het verhaal van Wiebe en Brigitte, en van de dagvaarding, maar het lijkt wel of mijn absorptievermogen verzadigd is. Dan gaat Wiebe weer weg. De avondraadpleging die erop volgt, wordt nog knap lastig. Het wordt me iets te veel, al die mensen met klachten. Ik word moe en ik merk dat ik slordiger word, en probeer tijd te winnen om ze sneller de deur uit te krijgen. Het wordt doorwerken tot tien voor acht. Pas op het einde kom ik erachter dat ik mijn mobieltje kwijt ben. De gsm is nergens te vinden, thuis niet en in de praktijk niet, en als ik hem probeer te bellen, klinkt hij uitgeschakeld.

Toch weet ik heel goed dat ik de handy had tijdens de avondraadpleging, omdat ik telefoon kreeg van een collega. Nadien heb ik hem ergens neergelegd, maar ik kan hem niet meer vinden. Hij kan alleen maar gestolen zijn.

Het is bijzonder vervelend want ik ben nu ook al mijn nummers kwijt die in het geheugen zaten opgeborgen, met mijn hele geheime leven, waarover ik aan Ibrahim en Hafida nooit wat verteld heb. Daarom heb ik de nummers ook nooit opgeschreven. Al mijn vriendjes kwijt. Niet dat er honderden zijn maar toch wel twee of drie. Zij kunnen mij dus nu ook niet meer bellen.

Het goede nieuws is dat ik niet meer op te roepen ben voor dringende klussen, en eigenlijk vind ik dat een goed excuus. Maar het blijft me toch dwars zitten van die gsm. Wie neemt er nu de gsm van de dokter mee?

Ik dien klacht in, maar ik verwacht er niet veel van. Er komen twee agenten om het allemaal op te schrijven. Als ze weg zijn, ga ik met een bonzend hoofd op de bank liggen. Ik probeer een beetje televisie te kijken om het te vergeten en om het allemaal te laten bezinken. Het helpt niet. Het blijft door mijn hoofd spoken.

Ricky en Wiebe en Louis en Brigitte. Die dode jongen op die bank. Wat is dat allemaal? Waarom komt het allemaal de hele tijd terug? Ik zet de televisie aan. We maken de hele dag al ellende mee, maar ’s avonds voegt de treurbuis daar nog een internationale dosis aan toe. Het Nieuws, daar word je ook niet vrolijker van.

De politiehervorming schiet maar niet op. Varkens zonder mond- en klauwzeer worden desondanks in grote getale afgeslacht. Afrika lijdt. Minister Van Genechten opent nieuw metrostation.

De naam doet een belletje rinkelen in mijn sluimering. Heette Ricky ook niet van Genechten? Ligt daar niet een verband? Het brengt me aan het denken. Maar het zal wel toeval zijn.

Wat kan de minister te maken hebben met een jonge man die leefde en overleed nu vier jaar geleden? Zo zijn er misschien velen over wie ik me geen rekenschap geef van hun bestaan of verdwijning. Tot er een dode opduikt die niet weg wil gaan.

Droombeeld

Rafels aan het stuur.

Ik val in een rusteloze slaap en verdwaal in een diepe droom. Ik rijd in de auto, gezellig meebrullend met de autoradio. Ronny en Steven, een komisch duo op woensdagmiddag. Tot er me iets opvalt. Ik word gevolgd. Ik ben meteen klaarwakker. De grijze Citroën!

Al weken heb ik het gevoel dat ik gevolgd word door een grijze Citroën, die ik in verschillende stadsdelen tegenkom, en die telkens weer toevallig mijn pad kruist. ’s Avonds als ik thuiskom, kan ik het gevoel niet van me afzetten. Ik ga er nu ook nog van dromen. Krijg ik paranoïa?

De verdwenen handpalmtelefoon. De grijze Citroën. Het is alsof ik aan niets anders kan denken. Ik begin een en ander akelig te vinden. Ik kan nu ook niet meer mijn verre vriendjes bellen. Het kost me meerdere dagen om al die nummers weer boven te spitten, en ik besluit er niets aan te doen. Vaarwel zwarte herdersjongens.

Ik word wakker na mijn laatavond-dutje op de sofa en voel me een beetje verkleumd. Het is voorbij middernacht. Het is koud en ik ben alleen. Ibrahim is er niet. Dat is vreemd. Het is ongewoon voor zijn doen. Op dit tijdstip van de avond ligt hij normaal gesproken te snurken, gehuld in een synthetische maar felgekleurde en warme bedsprei.

Hij slaapt graag op de vloer, altijd op zoek naar zijn Afrikaanse wortels, maar nu is hij nergens te vinden. Ik sluit de terrasdeur tegen de tocht en ik trek wat warmers aan vooraleer met schrijven te beginnen. Ik weet alleen niet waarover. Dit is het begin van mijn tweede leven, mijn nachtbestaan. Ik start het computertoestel, in de hoop een e-mail te krijgen die me op de goede weg zet.

Schrijven maakt me bang. Ik kan er niet aan beginnen zonder de ondersteuning van de nodige genotmiddelen en andere rituelen. De computer gonst, knispert en knettert, en hij is druk bezig een verbinding te maken. Ergens in huis plenst een kraan een trage druppel. Carambole ligt diep te slapen op haar sofa en Farouq is op rooftocht in de garderobe. Daarmee zijn onze twee katten voorgesteld.

In de verte weerklinkt een brandweersirene, want we wonen dicht bij de pompierkazerne. Het verstoort de huiselijke vrede niet, we zijn het al gewend. Ik ga lekker knoeien op de computer deze avond, zoals elke avond, in weerwil van de kou. Ik laat om te beginnen de inkomende berichten binnenlopen.

Wordt vervolgd…

Doorzoek de site

Generic selectors
Exact matches only
Search in title
Search in content
Post Type Selectors
Search in posts
Search in pages

29 januari 2021

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *