Wiebe: “tijd om naar de showvoorstelling te gaan.”
Ik ben niet moe, maar ik verlang naar huis. Normaal gesproken zit ik rond deze tijd mijn e-mails te beantwoorden en stukjes te schrijven. Ik zal mijn berichten moeten missen vanavond, want het wordt steeds later.
De Capriccio is een valse tent, zo is mijn eerste indruk: valse verlichting, valse muziek, valse opgewektheid, en valse jongens. We zijn nog te vroeg voor de show, maar we zijn gewaarschuwd: je kunt beter een beetje eerder komen, omdat het anders afgeladen vol raakt. En inderdaad, we zijn net op tijd, want achter ons komen nog meer mensen naar binnen. Ze maken het druk bij de vestiaire.
Het is een kleine tent, en je kunt je niet voorstellen dat er al zoveel mensen binnen kunnen, en er komen er nog bij. Waar gaan ze straks nog ruimte hebben om op te treden? Gele neon-verlichting, jaren tachtig muziek, overdreven mensen met blauwe drankjes. Een groepje Duitse toeristen, maar die vind je overal. Een jongen die een betonkleurige fond de teint heeft opgebracht, en zijn wimpers heeft aangezet met potlood zit betekenisvol naar mij te loensen, en dan in zijn glas te kijken.
“Betaal je mij iets?” Zo denk ik zijn lichaamstaal te mogen ontsluieren. Ik huiver onwillekeurig en wend nadrukkelijk de blik af. Een hele hoek wordt ingenomen door heren met dassen, die in het niet verzinken in het gezelschap van enkele zwaar opgemaakte travestieten, of drag queens voor de Nederlandse lezer. Netkousen, tijgerpakje, moordhakken, plateauschoenen, boa’s. De hele handel. Langharige pruiken, uitdagende make-up met glitters.
Eentje is bijna alleen in pruimkleurige struisvogelveren gekleed, zeer donker de lippen gestift, met uitgeholde mannendijen. Er wordt niet gelachen. Ze zijn bloedserieus. Die trekt haar kousen recht, de ander bewondert haar lange valse wimpers in een klein spiegeltje. Een roodharige kolos zit de hele avond blijkbaar haar nagels te drogen met geknakte polsen met een wreed pruilmondje.
Ze kauwen verveeld kauwgom en ze laten zich bewonderen door hun mannelijk gevolg. Ze roken lange dunne filtersigaretten, drinken door rietjes uit grote glazen en verspreiden een sfeer van ellenlange stof die te weinig verluchting krijgt. Ze kennen geen enkel doel in hun leven, behalve zichtbaar zijn voor anderen, vrucht van eigen vormgeving, in een eeuwige strijd tegen het verval, de sleet van de kostuums, de juiste wasproducten. Geen mensen meer, maar nutteloze beeldhouwwerken.
“C’est celle qui ne l’a pas qui l’a” zegt Lacan, niet dat het er iets toe doet. Het is geen examenstof. Zo staan ze elkaar lijzig af te katten, tot een onmerkbaar teken is afgegeven. Verschillende gedaanten sluipen weg, terwijl het licht uitvalt. De klanten staan, want als je zit, zie je niets. Een opgewekte geluidsband kondigt in bombastische termen de show aan. Een bejaarde travestiet in witte plooirok klimt verrassend lenig in de lichttoren om de volgspot te bedienen.
Het licht gaat aan en uit. Alle aandacht richt zich naar de achterkant van het zaaltje, die zo de voorkant wordt. Het volglicht valt smal gefocust op het gesloten rode doek. “Mesdames et Messieurs.” De klankband wordt onderstreept met geluids- en lichteffecten. De inleiding barst van uitgesponnen grootspraak, tot eindelijk het doek opgaat, voor een minuscule scène, waar daarnet nog de verhoogde dansvloer was.
De show begint met weinig overtuigende Andrews sisters. Een van de drie zou Fernando kunnen zijn. Ik heb al veel Andrews sisters zien komen en gaan, maar dit leek er niet op. Rhum and cocaaa cola. Tot mijn grote verstomming is de zaal echter laaiend enthousiast. Het zijn zonder enige twijfel de habitués die deze bijval veroorzaken.
Wanneer Shirley Bassey in vals goudlamé verschijnt, denk ik “dat moet hem of haar zijn.” De langste van het stel. Goldfinger. Het nummer komt op geen enkel moment tot leven. Ik kijk om me heen en vraag aan een van de aanwezigen, degene die op het oog begiftigd lijkt met geestelijk leven, zo langs mijn neus weg. “Hoe heet deze artiest?” “Mais, C’est la Cucaracha!”
“Ken je haar echte naam?” “C’est Fernando Van Quelquechose. C’est un Flamand brésilien.”
De rest gaat verloren in de vervormde stem van Shirley Bassey, van een grijsgedraaide grammofoonplaat overgenomen op een oude musicassette, zo lijkt het wel, uit de tijd dat er nog geen cd’s bestonden. Het geluid is gewoon afgrijselijk van kwaliteit.
Entracte
Wiebe: Ik kan er alleen nostalgisch van worden.
Maar goed, we zijn hier niet gekomen om ons te amuseren. Ik zin op een manier om met Fernando in contact te komen na de voorstelling. Tijdens de pauze weet ik me naast de bejaarde travestiet met de witte plooirok te wurmen, die uit de lichttoren naar beneden is gekomen.
Ze lacht haar porseleinen tanden bloot terwijl haar mondhoeken de buurt van de oorschelpen opzoeken. Het heeft het ouder wordende gelaat een bijzonder ‘éclat’ of uitstraling, of zeg maar een lift. “Bonsoir, ma belle. Shirley Bassey etait fabuleuse.” Ze weet dat ik lieg.
“Elle a de l’expérience” zegt ze, om niet te zeggen: “Ze wordt ook al oud.”. Hoe kom ik aan een handtekening van de ster? Een autograaf weet je wel? “Mais ce n’est pas un problème. Elle boira bien un verre de vous au bar.” Ze zal wel iets van ons drinken. Op dit ogenblik overvalt me een gevoel van angst. Ik weet niet waarvoor. Ik ben bang een Ricky te vinden die ik nog niet kende. Ik heb nooit goed geweten wat voor andere mensen hij nog zag.
Natuurlijk had hij andere vrienden, maar hij wist dat in al zijn chaos toch redelijk gescheiden te houden. Hij leidde een verborgen leven. Ik heb nooit geweten waar hij zijn drugs kocht bijvoorbeeld. Hij gebruikte het liefst op het toilet, zodat niemand hem kon bekijken. Ricky kon soms tientallen minuten op het toilet blijven, zodat zijn afwezigheid pijnlijk duidelijk werd, zeker als er anderen bij waren. Of je wilde zelf naar het toilet en daar zat hij dan.
Na zijn ontslag uit de gevangenis kwam Ricky een paar keer logeren, maar ik had liever niet dat hij er de hele tijd was, zeker niet als ik er zelf niet bij kon zijn. Ik werk ja toch ook. Ik weet niet waarom ik hem niet in huis wilde opnemen. Was ik mijn vertrouwen in hem kwijt? Was het uit angst voor zijn drugverleden, of omdat Ricky die eerste dagen zo kittelorig was?
Hij verwijt me mijn hardheid met weinige, maar venijnige woorden, en met een mondharmonicablues op het terras van het appartement. Het snerpte een beetje. Het was toen hetzelfde weer als nu. Ricky was helemaal clean, en diep ongelukkig, gedompeld in een depressie waarvan de bodem niet in zicht komt.
De afspraak was dat hij dat ook buiten de gevangenis clean en drugsvrij zou blijven. Dat is blijkbaar niet gelukt, met wat we nu weten. Hij is daarbinnen een trap verouderd, en veel van zijn jongensachtige charme kwijtgespeeld. Hij heeft ook een bittere toon opgelopen. Hij vertoont nog meer wanhoop dan vroeger, nog meer kleurloze, donkere kleren, nog meer zwartgalligheid.
Hij is bang van geluiden. Hij drinkt sloten koffie en rookt de ene sigaret na de andere. “Je rookt je kapot” zeg ik nog. En “We moeten naar de dokter of naar de psychiater.” Het haalt allemaal niets uit. Het dringt niet tot Ricky door. Hij had geen vrienden meer. Behalve Fernando. “Voordat hij in het zwarte leer terecht kwam, heeft Ricky zelf een paar maanden in het travestiemilieu gezeten. Het was een fase. Die Fernando heeft daar mee te maken.”
Brigitte is oprecht verbaasd. “Denkt u echt? In het travestiemilieu? Ricky? Dat heeft hij mij niet verteld.”
“Wie vertelt nu alles aan zijn moeder? Hij had veel bewondering voor die jongen, voor zijn bereidheid om keuzen te maken. Fernando is een instinctieve overlever. Al het andere heeft Ricky ook voor mij grotendeels verborgen gehouden. Hij zei daar nooit iets over. Ik ben er nooit op doorgegaan, om niet nog jaloerser te worden dan ik al was.”
Het is dezelfde jaloezie die me woedend maakt op de dood die de Ricky ontvoerd heeft. De dood, de onverslaanbare rivaal. Dat hij het laatste woord heeft, kan ik niet aanvaarden. Juist daarom bijt ik me in deze zaak vast. Soms denk ik dat ik Ricky voorbij een lantaarnpaal zie lopen of in een bushokje staan. Lang en graatmager, in het bezit van een gestadig krimpende schoonheid, gehuld in een zwarte leren jekker en jeans, huiverend in het ossenleer, begeerlijk en onbereikbaar. “De wind waait er zo doorheen.”
I will survive
Het tweede deel van de vergetelijke show:
Fernando brengt Gloria Gaynor tot leven in de onsterfelijke nichtenhit “I will survive”. Ik weet niet hoe het komt, maar het wordt steeds leuker. Het geluid is misschien van betere technische kwaliteit dan dat van Shirley Bassey. Ofwel is Fernando, alias la Cucaracha, gewoon beter bezig. Of omdat het een zwart nummer is. Fernando lijkt een andere artiest geworden te zijn. Misschien heeft ze wel een lijntje gesnoven. Ze krijgt de hele zaal mee.
Iedereen wordt wild bij de finale van het lang gerokken nummer. Dan is het heel snel afgelopen. Na het slottafereel is het merendeel van het publiek op staande voet verdwenen, zodat je weer kunt ademen. We wachten gespannen af. Na enkele nummers uit de jukebox komt een afgeschminkte Fernando met een sporttas van de verhoogde dansvloer gesprongen. Hij gaat aan de bar op een kruk zitten en ik bied hem een drankje aan. Fernando is een smalle jongen. Zonder schmink valt het op dat hij er moe uit ziet, en een tragisch begin van veroudering vertoont.
“Mag ik u iets vragen?”
“Als het moet.”
“Zegt de naam Ricky van Genechten u iets?”
Zijn gezicht vertrekt. Hij steekt een sigaret op. “Nee, daar heb ik niets mee te maken.” Iedereen voelt aan dat hij liegt. “Meneer, wij zouden u erg dankbaar zijn mocht u ons willen helpen.”
“Helpen, helpen. Wie helpt mij? Ik heb ook altijd alles alleen moeten doen.” Hij gaat een beetje hoerig op de barkruk zitten, en vergeet even dat hij in mannenkleding is gehuld. “Zou het nuttig zijn als wij u een kleine som ter hand zouden stellen?” Fernando bestudeert ijverig het plafond. Rafels kijkt raar op als ik vraag het geld voor te schieten. “Geef me eens honderd euro?” “Wablief?” “Heb je geen honderd euro? Ik heb alleen mijn bankkaarten. Ik betaal ze je terug.”
Rafels haalt discreet € 100 uit mijn portemonnee in twee briefjes van vijftig, en ik geef ze onzichtbaar door aan Fernando, die ze achteloos in zijn kleding laat verdwijnen. “Wat wil je weten?”
“Vertel ons van Ricky? Wat is er hem overkomen?”
“Ricky is dood.”
“Dat weten we. Maar hoe en waarom?”
“Dat kan ik u niet vertellen. Dan word ik zelf gemold. Net zoals ze hem hebben gemold.”
“Wie zijn ze?”
“U moet het maar aan Robeyns vragen. Robeyns weet alles. Maar zeg hem niet dat u dat van mij heeft.” Hij kijkt onrustig om zich heen, alsof hij vreest afgeluisterd te worden.
“Welke Robeyns?”
“Niet zo hard. Le superflic. Ga nu maar weg. Ik heb al meer gezegd dan goed voor me is. Ricky en ik, we hebben beestigheden uitgehaald. On a fait des bêtises. Hij heeft me veel verteld, maar ik zwijg als het graf. Ik word er niet graag aan herinnerd. On a payé. We hebben de prijs betaald, alletwee. Het moet maar eens afgelopen zijn.”
“Kunnen we elkaar niet op een rustige plek ontmoeten?”
“Ik ben hondsmoe. Ik kan niet meer. Ik moet nog een shot halen en naar bed toe.”
“Luister, kom maandagmiddag naar de lobby van het Hilton Hotel. Kun je nog honderd euro verdienen.”
“Tsja, als u het zegt.”
“Komt u?”
“Hoe laat. Twee uur ‘s middags? Schikt u dat?”
“Maandag om vier uur. Ik heb slaap nodig.”
“Nog een vraag. Kent u een Abdelhak?”
“Hij werkt in Parijs, in de Homodrôme naar mijn beste weten. Maar nou is het mooi geweest. Spreek me niet van Abdelhak. Ik haat die jongen. Ik haat hem. Spreek die naam niet meer uit als je wil dat ik kom. Voor vanavond is het genoeg geweest. We zien elkaar in de Hilton.”
Hij springt van zijn kruk af en een man met das maakt zich uit het behang los. Samen gaan ze de deur uit. Blijkbaar heeft Miss Daisy haar eigen chauffeur. We gaan naar huis. Terwijl ik Brigitte en Wiebe wegbreng in de blauwe Bmw, merk ik dat ik eens te meer gevolgd word door een grijze Citroën. Er is weinig verkeer op dit nachtelijk uur.
Ik besluit een blokje om te rijden om te kijken of hij het wel is. En ja, hij volgt me in de tunnels tot het Louisa plein. Daar ga ik eruit en neem de tunnels terug richting Basiliek.
“Wat doe je?” vraagt Brigitte. “Je gaat helemaal verkeerd.”
“Het is die grijze Citroën. Ik kom hem overal tegen. Hij volgt me. Ik probeer hem kwijt te raken.”
Ik rijd naar het centrum om daar in de goed verlichte boulevards goed te kunnen zien wat voor auto achter me rijdt. Het is nog steeds de grijze Citroën. Blijkbaar geeft hij het op wanneer ik de kleine straatjes rond het begijnhof in rij, en even later rond de Sint-Katelijnekerk scheur in de verboden richting. Hij heeft een paar seconden verloren, voor hij dat beseft. Ik zoek een korte zijstraat, om af te slaan.
Hilton
Lusteloze sfeer.
In de Hilton hebben we volop de gelegenheid onderling bij te praten, want Fernando komt natuurlijk niet opdagen. Wiebe heeft een onuitgegeven foto bij zich van Ricky. “Deze snapshot is deze week uit een boek gevallen. Ik wist niet dat ik hem nog had.”
Ricky in wit t-shirt, in zwart-wit, in zijn mooiste dagen: een knappe jongeman, stralend van belofte.
Brigitte vindt de gelegenheid om nog eens af te geven op de familie Van Genechten. “Wat mij het meeste stoort, is de onverschilligheid van die mensen. Om het even of het om Caroline gaat, of de mannen. Net toen hij het zo moeilijk had, hield zij op met geld storten, zonder zich vragen te stellen bij de gevolgen van haar daden.”
Er is in haar ogen geen verschil tussen de ene en de andere van Genechten, in haar ogen een verdoemd geslacht, waar alles draait om geld. “Vreemd genoeg heeft Ricky die familietrek meegekregen en hij is er aan kapot gegaan.” Brigitte heeft persknipsels bij. Naarmate hij opgroeide, heeft het familiefortuin van de Van Genechtens zich vele malen vermenigvuldigd.
De artikels gaan over de ups en downs van de glasindustrie.
In de latere jaren zijn er meer en meer berichten omtrent Bernard Van Genechten, die opgang maakt in de politiek.
Rond Bernard hangt in de pers een zweem van ouderwetse corruptie, dienstbetoon, voordeelneming, handjeklap, maar hij is nooit officieel ergens van verdacht, dus je mag het niet schrijven.
“Allemaal zijn het harteloze mensen.” Er valt een stilte. Brigitte heeft ons in het begin van het gesprek meegedeeld dat ze heeft besloten naar Frankrijk terug te keren, nu de overstromingen wegtrekken, om de draad met haar eigen leven weer op te nemen. Haar spaarcenten zijn op en ze moet weer aan de slag. Er valt een nieuwe stilte. Er zit geen vaart in het gesprek.
Om ons heen gonst het hotel in niet aflatende bedrijvigheid.
Brigitte is in mijmering verzonken. Ook Wiebe stokt, en we zitten wezenloos in onze koffie te roeren, terwijl we op Fernando wachten. Het begint er op te lijken dat Ricky een leven heeft geleid, waar Wiebe noch zijn moeder wat van wisten.
“Denk jij dat Ricky zijn vader ooit heeft ontmoet?” vraag ik. Het is alsof zij opschrikt uit een dagdroom. Brigitte stamelt wat en heeft moeite om de vraag te begrijpen. Gedurende een fractie van een seconde ziet ze er ineens veel ouder uit, haar gelaatstrekken ontspannen en hangend, maar de aangedane flits is snel voorbij. Ze herpakt zich.
“De laatste jaren hadden we het er niet meer over zijn vader. Toen Ricky oud genoeg was, heb ik hem verteld van de afspraken en van het contract.” We kregen geld van Caroline en mochten in ruil niets ondernemen om de familie te benaderen. Het was duidelijk dat ze al dit geld moesten terugbetalen, als we de voorwaarden van het contract niet zouden naleven.
“Nadat dit uitgeklaard was, hadden we het er niet meer over. Het viel Ricky echter zwaar. Denk ik. Het was alsof hij zich schaamde dat hij zonder vader was opgegroeid. Tot het moment dat ik mijn zoon in de gevangenis ben gaan opzoeken. Hij zei met een rare grijns, dat hij zijn vader nog altijd om hulp kon vragen. “Ik ga naar mijn vader toe, als ik hier uitkom. Ik zal hem laten zien wat voor zoon hij heeft!”
“Doe dat nu niet.” Hij ging er nooit op door. Hij had een beweeglijke geest, zo vluchtig dat hij niet altijd vaste grond onder de voeten had. Ricky vond niet gemakkelijk de juiste woorden. Onder zijn wat onbeholpen uiterlijk sluimerde een scherpe intelligentie. Je wist niet altijd waar hij mee bezig was, maar hij kwam wel tot rijpe oordelen over mensen.”
Het laat een bittere nasmaak achter, een wrang levensverhaal, van verlies en tegenslag. Wiebe zegt wat iedereen denkt. “Die Fernando komt niet meer.” Een laatste sigaret, en we gaan ervandoor. Weldra is ook het begenadigde moment van de laatste trek verstreken.
Geef een reactie