Spring naar de inhoud

Alsem of Vergif zit in de dosis: Klein Kasteeltje

Alsem of Vergif zit in de dosis: Klein Kasteeltje

Alsem of Vergif zit in de dosis: Klein kasteeltje_foto kind

Het gevaar komt van achter je, zei de Hajja.

Als het raadplegen afgelopen is, hijsen Ibrahim en ik Siegfried in het stoeltje. Het is een beetje raar, twee mannen met een kind, zo in het straatbeeld. Ik schaam me een beetje en ik weet niet waarom. Met Sarah zou ik dat niet zo hebben, maar die is ook al groter. Het wordt al bijna donker.

Ibrahim stapt uit bij de Hallal slager die laat open is in de Guillaume Apollinairelaan, terwijl ik de auto naar de parkeerplaats rijd, achter het appartementsgebouw waar we wonen.

Ik rijd heel voorzichtig met het ventje op de achterbank van de auto. Ik kan het niet helpen. Meestal ben ik iets roekelozer in het verkeer, maar nu ben ik een lammetje. De grote poort is spijtig genoeg reeds gesloten door de immer overijverige huisbewaarder. Ik zet de auto met de voorwielen over het voetpad op de oprit, met draaiende motor en open portier.

Ik zoek mijn sleutels. Terwijl ik de poort wil openen, gaat plotseling de nieuwe handpalmtelefoon over. Het is Hafida.

Zij is onderweg, vertelt ze me, en ze is vroeger klaar dan voorzien. Ze komt haar zoon halen, en ik hoef hem niet te brengen. “Is alles goed verlopen? Is Siegfried klaar om met me mee te gaan?” Ik probeer met de rechterhand de sleutel in het slot van de garagepoort om te draaien, maar ik heb daar mijn andere hand voor nodig, om aan de klink te trekken, en de hand in kwestie houdt de handy vast.

“Ik kom net aan.” Afgeleid door het telefoneren, let ik er niet op dat achter me een auto stopt, met gierende banden, en hoe er iemand uitstapt en rent. Voor ik me kan omdraaien, is die iemand in mijn auto gestapt, klapt hij het portier dicht en zet hij hem in de achteruit.

Een andere auto, die naar alle waarschijnlijkheid de dader heeft gebracht, staat even verderop te wachten, een bruine Subaru Impreza met een Franse nummerplaat, die te lang is om te onthouden, en hij staat ook iets te ver, en alles gaat zo snel, maar het nummer eindigt op 75, van het departement Parijs.

Het is niet waar! Mijn blauwe BMW, die me meer dan zes jaar trouw heeft gediend, rijdt van mij weg. Hij gaat hard achteruit, zonder mij. Dat heb ik nog nooit meegemaakt. Hij keert en schiet dan als een kat die een vlieg probeert te vangen, enigszins hortend vooruit, richting kanaal, de Subaru achterna, van mij uit gezien naar rechts, terwijl de nieuwe chauffeur worstelt met de versnellingen.

Ik ben verbluft, maar de stem van Hafida in de portable brengt me terug bij mijn verstand. Ik word me bewust dat ik haar nog aan de lijn heb in de celfoon. “Wat gebeurt er, waarom zeg je niets?” “Hafida, ze pikken mijn auto, ze pikken mijn auto.”

“Qu’est-ce qu’il y a ? Qu’est-ce qui se passe ?”

“Ze zijn er met de auto vandoor.”

“Ik ben er zo. Ik ben om de hoek.”

“Hafida, luister. Siegfried zit er nog in! Siegfried zit nog in de pokkenauto.”

“J’arrive. Een Arabisch krachtwoord vormt de inleiding voor retorische vragen, zoals waarom en hoe ik zo stom kon zijn.”

Op het zelfde ogenblik rijdt de raadselachtige grijze Citroën zich los uit een duister plekje onder de bomen links, en schiet me voorbij naar rechts, de twee andere auto’s achterna, links voor het kanaal langs.

Gelukkig was Hafida werkelijk net om de hoek, want daar komt dertig seconden later de Jaguar al aanrijden. “Stap in” zegt ze bits in de gsm. “Maar nee, laat mij rijden. C’est beaucoup mieux.” Ik zet mijn mobieltje uit, want we kunnen nu gewoon praten. “Nee, ik rij zelf, stap in. Het is mijn auto. Had je maar beter op je eigen auto moeten letten. We hebben geen tijd te verliezen.”

Ze zegt het op een gebiedende toon. Ze trekt op, nog voor ik neerzit of de tijd heb gekregen het portier dicht te slaan. We volgen in het kielzog van de grijze Citroën en slaan aan het kanaal naar links af, richting Zuid Station. “Als ze uit Frankrijk komen, willen ze vast naar Frankrijk terug,” zo redeneer ik. “Een goede kans dat ze via de Ninoofsesteenweg naar de autoweg willen.”

Ze luistert niet, maar ze stuurt luid toeterend als een gek, in de hoop dat anderen uit de weg zullen gaan, wat ze tot mijn verbazing telkens weer doen. Van de Subaru, de BMW of de Citroën is vooreerst geen spoor te bekennen. Aangezien Hafida consequent door alle rode lichten rijdt en de helft van de tijd op de tramsporen zwalpt, is het al bij al nog een geluk als we levend bij de brug van de Bellevue aankomen, waar het verkeer stilstaat.

Ze komt met haar ogen net boven het stuur uit, dankzij het kussen waar ze op zit. Het is geen gezicht. Er staan wat auto’s voor het rode licht, waaronder een grijze Citroën die driftig naar rechts aan het knipperen is. En ja hoor, het is onze Citroën. Ik ken hem intussen wel van de keren dat ik hem gezien heb. Een oudere xsara met sierstrips.

Als hij naar rechts knippert, is dat vermoedelijk de richting waar de boeven zijn ingereden. De Ninoofsesteenweg. Door een stukje in verboden richting te rijden, weet Hafida de Jaguar om het hele verkeersplein te loodsen. Op die manier laten we de grijze Citroën achter ons. Een groot geluk dat er geen tegenliggers zijn.

Hoe we vervolgens niet in het kanaal gesukkeld zijn, weet ik niet. De Jaguar slingert gevaarlijk onder de hoge versnelling. Zo scheuren we de brug over en nemen we de rare opkrullende bocht die daarachter ligt en die ik haar gillend wijs.

Prins van Luik

Een Subaru, een BMW, een Jaguar, een grijze Citroën en weldra ook de lokale politie zitten achter elkaar aan.

“Pas op, Kijk uit.” Hafida mist op een haar na een tramhalte op een betonnen sokkel. We rijden heelhuids de steenweg op. De Jaguar haalt voldoende kracht uit zijn acht cylinders om met toenemende snelheid de stijgende helling naar het Hertogin van Brabantplein te beklimmen. Het beest trilt in zijn voegen van de inspanning.

“Ik ga de politie bellen.”

“Nee, dat doe je niet. Ze zullen ons alleen maar tegenhouden. Ik wil mijn zoon terug.”

“Hafida, we moeten de politie bellen.”

“Als we eerst Siegfried gevonden hebben. C’est eux. Ils sont là.” Het is warempel werkelijk of ik voor ons in de verte op de top van de helling de geliefde achterlichten van mijn oude getrouwe blauwe BMW over de bult zie gaan. De gangsters rijden aan een normale snelheid, wellicht, om geen opzien te baren. De Subaru rijdt voorop.

Hafida gaat nog wat harder op de gaspedaal staan en ik zweet duizend angsten uit. “Fais gaffe, pas op. De lichten. Voorrangsregels. Je had beter mij laten rijden.”

“Hou je mond, je had je beter je zoon niet laten ontfutselen, noch je auto. Wat ben je voor een vader?”

“Ze hebben ons in het oog gekregen en ze gaan harder.”

Ik kijk achterom. De grijze Citroën heeft ons weten te vinden. Nog meer in de verte is ook een blauw flikkerlicht te zien dat gestaag op ons inloopt, ondanks onze hoge snelheid. Op de kaarsrechte Ninoofsesteenweg is door verlichte urbanisten een aantal obstakels ingebouwd om snel verkeer te ontmoedigen.

Je kunt het zo gek niet bedenken of de stadsontwerpers hebben het al bedacht, met steeds als doel voor ogen de automobilist het rijden te bemoeilijken, en zo mogelijk het gevoel te geven dat hij niet welkom is met zijn voertuig, dankzij een vernuftig stelsel van nutteloze hindernissen.

Volgens mij lokt zoveel regelzucht juist agressie uit en het leidt tot levensgevaarlijke ongelukken. Hafida neemt elke hindernis met een onfeilbaar Godsvertrouwen en een koelbloedigheid die alle lof verdienen. Schril steekt daarbij mijn doodsangst af. Ik ben bang dat mijn kringspieren zich zullen openen en hun inhoud verliezen.

Er treedt blikschade op bij andere weggebruikers. Niemand raakt ernstig gewond, behalve de tropische vissen. Het gebeurt, ter hoogte van de Prins van Luik, het belangrijke kruispunt van de Ninoofsesteenweg met de Mettewielaan. De bestuurster van de eerste auto, een Saab, kan een botsing met de blauwe BMW die door het rode licht was gereden – met Siegfried erin, wat zij niet wist – alleen maar vermijden, door in een venijnige reflex op de ABS rem te gaan staan.

Een oude Duitse bestelwagen, te zwaar geladen met levende aquariumvissen in waterbakken, is niet voorzien van ABS. De bestuurder zit met een gsm te telefoneren. Duits gewicht boort zich in Zweedse vormgeving. In innige omhelzing met elkaar, schuift dit dubbele gevaarte van de Mettewielaan het kruispunt met de Ninoofsesteenweg op, voor de neus van onze Jaguar.

Hafida is verplicht alles dicht te gooien en voorlangs een slipspin te maken.

Met schreiende banden volgen we een baan die ons normalerwijze in de etalage van de apotheek zal doen belanden.

“Schakel terug, Geef een beetje gas, geef een beetje tegengas.” We krijgen wat meer grip op het asfalt. Nog is de Jaguar niet uitgeslipt of Hafida weet hem reeds met schaatsende banden opnieuw achter de kidnappers en Siegfried aan te sturen. Intussen zijn de bestelwagen en de Saab allang doorgegleden in de richting van Anderlecht, waarbij ze een glazen bushokje aan diggelen slaan.

De bestelwagen kantelt en de levende vissen komen te midden van glasscherven op het gazon terecht. Als bij mirakel vallen er geen doden. Ik krijg er nog steeds nat ondergoed van als ik eraan denk. Alle andere verkeer komt verbaasd tot stilstand en een Peugeot gaat zelfs in zijn achteruit om ons beter door te laten, zodat we niet botsen. Door het ongeluk slibt het kruispunt snel dicht. Op een of andere manier heeft dit weinig effect op de achtervolgende grijze Citroën, die zich in ons kielzog zich heeft genesteld.

“Hou nu eens op over die Citroën en gedraag je als een man.”

Hafida gaat op het gaspedaal staan. We zijn het eerste weg, maar hij zit ons op de hielen. De blauwe BMW is uit het zicht verdwenen. Ik begin al te wanhopen, als blijkt dat er ten hoogte van Paloke werken zijn uitgebroken, zodat een van de twee rijstroken is afgesloten.

Al het verkeer moet langs de overblijvende rijstrook. De tegenliggers beschikken over twee baanvakken.

“Je gaat toch niet? Oh nee.”

Anderlecht

De Jaguar begeeft zich op het vak van de tegenliggers en steekt een paar honderd meter spookrijdend, onder luid toeteren, een rijtje auto’s voorbij.

We krijgen de BMW in zicht, nog steeds voorafgegaan zo blijkt al snel, door de Subaru. Blijkbaar is de Afrikaanse rijstijl van mijn ex de booswichten opgevallen, want ze maken zich eveneens los uit de file, alleen aan de andere kant, en ze rijden over de opengebikte, ongebruikte rijstrook naar de oprit naar de Grote Ringweg, tussen de voor de avond afgedekte bulldozers.

Niets kan Hafida tegenhouden, het roofdier op zoek naar haar ontrukte welp. Zo kiest de onvrijwillig samengestelde autokaravaan de richting Bergen. Wij vliegen de snelweg op, gevolgd door een grijze Citroën en de verenigde korpsen van Anderlecht en Molenbeek, want er is intussen groot alarm geslagen.

“De flikken zijn daar, we moeten stoppen.”

“Ik stop niet voor ik Siegfried terug heb.”

Door agressief rijgedrag weet ze nog enkele meters in te lopen op de boeven, al is het niet zo dat er geen andere weggebruikers zijn, integendeel. “Ik denk dat ze naar rechts willen afslaan. Ze gaan er af.” Mijn vermoeden wordt bewaarheid. Hafida walst door het verkeer met grote onverschrokkenheid, wat ons op misthoorngeschal van een vrachtwagen komt te staan, naast hoon en spot en toorn van andere chauffeurs.

Het industrieterrein van Anderlecht strekt zich voor ons uit.

Waar zijn ze? Even zijn ze niet meer te zien. Hafida neemt de volgens haar meest logische uitweg, tot ik opeens de BMW in een zijstraat stil zie staan, tussen twee fabrieken.

“Daar zijn ze. Stop.” Hafida gaat opnieuw in vrije slip en met de medewerking van de lage middenberm en het beetje groenhaag dat er op staat, komen we op het andere baanvak terecht en zo terug naar de zijstraat van de vierbaansweg.

Van de Subaru is geen spoor te merken. De BMW is dwars op de rijweg geparkeerd met gapende portieren. Wij kunnen er niet voorbij en het gaat ons tenslotte om Siegfried, die sluimerend in zijn stoeltje zit. We stoppen en we stappen uit, maar voor we de portieren kunnen dichtklappen komt de grijze Citroën om de hoek gestoven, met piepende remmen, en ramt de Jaguar onzacht aan de achterkant, zodat deze enkele meters vooruitschiet met dichtvliegende deuren, en nog net het portier van de BMW dichtslaat, zonder veel schade aan te richten. Net niet.

De grijze Citroën

Siegfried ontwaakt uit een diepe slaap en begint te krijsen.

Hafida ontfermt zich met zoete woordjes over de kleine. Ikzelf, op van de zenuwen en ontploffend van boosheid, stap naar de grijze Citroën. De chauffeur heeft zijn hoofd gestoten, een zestiger met een snor, in pak en das. Hij zit met zijn zakdoek een voorhoofdswonde te deppen. Hij is in leven en bij bewustzijn.

Ik probeer hem uit de auto te sleuren. Om hem te slaan of om hem te redden? Dat weet ik nog niet. “Gij schurk. Gij moordenaar.”

“Meneer u zou mij moeten danken.”

“Wie zijt gij en wat doet gij hier?”

“Ik ben hier op vraag van mevrouw.”

Hafida komt tussenbeide, met Siegfried in de armen.

“Laat hem met rust, ik heb hem ingehuurd. Hij is mijn privé-detective.”

“O! Je privé-detective. Je zei toch privé-detective?”

“Heb ik ingehuurd om jouw gangen na te gaan. Maar hij kwam vandaag wel goed te pas.”

Veel tijd om de hier ontstane situatie uit te spitten, hebben we niet, want meteen daarna staat de straat vol politie met getrokken revolvers. “Niet schieten! Hier is een kind!” Aangezien van de Subaru niets meer te merken is, krijgen we het nog kwaad, aan de boze agenten uit te leggen dat onze zoon gekidnapt is geweest, en dat we hem moesten redden.

Niemand heeft de Subaru gezien. Ze vertonen de vreselijke neiging ons niet te geloven. Ze menen dat ik zelf in de BMW heb gereden en zoveel boetes en schade heb veroorzaakt. Hafida wordt er bijna razend van, neemt met het kind op de arm de slachtofferrol aan, en werpt de verbouwereerde wetsdienaren het falen van de wet en het recht in België voor de voeten.

Ik ben nu ineens weer son mari in plaats van son ex. Vervolgens hadden we recht op hun hele arsenaal van beproevingen: papieren, zakje blazen, fouillering.

Gelukkig weet de privé-detective ons uit de penarie te praten met zijn ooggetuigenverslag en omdat hij een oud-rijkswachter is. Dat schijnt indruk te maken. Het duurt uren voor ze een proces verbaal in elkaar weten te flansen. Maar we hebben toch Siegfried terug. Dat is het voornaamste, zoals ook Hafida al zei.

We krijgen een aantal betichtingen aan onze broek voor een reeks overtredingen, zoals overdreven snelheid, door rood licht gereden (meerdere malen) witte streep overschreden, verschillende verkeersborden genegeerd etc. De schade aan de BMW is minimaal. De Jaguar is feller geschonden, maar nog rijwaardig, en vooral de grijze Citroën heeft een ingedrukte neus. Ik trap er eens goed tegen. Franse bocht.

Hafida is me achterna gekomen. “Ik hoop dat je wel mee zult betalen voor die boetes die we gaan krijgen.”

“Jij reed.”

Wordt vervolgd…


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Recente bijdragen

A-priori

Het succes van ons gedicht zal ervan afhangen of het toespreken ook een aanspreken wordt. Voel je je als lezer aangesproken door het gebodene? Daaruit volgt de vraag voor de maker…

Berlijn

Louisa vond Berlijn een mooie en aangename stad, omdat ze kleurig is. Brussel daarmee vergeleken is grauw en grijs. Dat vindt ze deprimerend.