Alsem of Vergif zit in de dosis: gifontleding

Wiebe blijft er maar op terug komen.

Wat blijft nog van Ricky over na de autopsie? Wat rest er van een gezonde jonge man met aangeprikte aders op de armen? Een rijtje afmetingen en gewichten, een gezonde lever en milt, de longen van een jonge roker. Het was te laat om de hoornvliezen of de huid nog te “oogsten”, wat ze hadden kunnen doen als het lijk vers was geweest. Zo staat het hele verslag vol van nutteloze informatie.

Tijd voor de analyses van de vochten. Behalve naar bloed en de urine van de overledene is ook gekeken naar de glazen, de spuit, de fles en de peuken die zijn aangetroffen in de buurt van de verongelukte jonge man. Een glas van het fluittype, dat op de salontafel is gevonden, bevatte sporen van champagne. Een ander glas van het kelktype bevatte sporen van mineraalwater.

De champagnefles bevatte geen enkel spoor van toevoegingen, behalve een paar ronddrijvende vliegen en een schimmelverontreiniging, te verklaren door het lange staan.

Een toevallig verhoogde concentratie vaste stoffen in de fles is terug te voeren op de trage verdamping van de champagne. Vingerafdrukken op de champagnefles, de glazen, en het tafeltje, zijn op slechts twee personen terug te voeren: Ricky en een onbekende. Het waterglas bevatte afdrukken van een duim aan de ene kant en twee vingers aan de andere kant, die niet van Ricky zijn, wat bijkomende kracht verleent aan het gegeven dat hij een bezoeker had die avond.

Naar die bezoeker is nooit ernstig gezocht door het Brusselse gerecht. Het verantwoordelijke gif kwam niet uit een glas, maar uit een klein verzegelbaar plastic zakje, dat in het oord des onheils door een agent is gevonden. Het is later op een onverklaarbare manier verdwenen. Wat in de spuit gevonden is, komt overeen met de brute analyse die ter plaatse is verricht, voor het pakje verdween.

Het is een vreemd en krachtig mengsel. Heroïne komt voor in een hoge concentratie. “Verbazend sterk,” volgens de ontledende apotheker. “Er zit ook cocaïne en amfetamine bij, maar in lagere concentraties.” Laatstgenoemde zijn te beschouwen als pepmiddelen. Strychnine is een gif dat vaak in lage concentraties aan inspuitbare drugs wordt toegevoegd. We weten niet goed waarom: als vulmiddel? Het gaat door voor een hartversterker in lage doseringen. In hoge doseringen is het een geliefd gif in Britse misdaadverhalen, maar het kan zeer gemakkelijk worden opgespoord.

Alles samen is het een uiterst krachtig preparaat, een mengsel dat sterk genoeg is om in een relatief kleine hoeveelheid een volwassene te doden, zeker als die het niet gewend is dergelijke middelen te nemen. Een zo op het oog bescheiden dosis van dit gevaarlijke mengsel is heel goed in staat een hartstilstand uit te lokken als je het inspuit.

Uit de ontledingen blijkt dat Ricky al deze stoffen in bloed en urine had toen hij stierf. Alleen de cocaïne is verdwenen door de stofwisseling, die ook na de dood nog even doorgaat, maar de heroïne, de strychnine en zelfs de paracetamol zijn duidelijk aangetoond in de verwachte concentraties.

Het is dus waarschijnlijk dat het gevonden witte poeder de rechtstreekse doodsoorzaak is. Heeft iemand hier een drug op maat gemaakt? Een designer drug, met als voornaamste roeping, de dood te veroorzaken zonder dat het op moord lijkt? Toegegeven, druggebruikers kunnen gewenning vertonen, zodat ze hoge doseringen wel verdragen, maar was het lichaamsgestel van Ricky daarentegen juist niet ontwend na de gedwongen derving in de gevangenis?

Ik heb met alle respect niet het gevoel dat het Brusselse gerecht voldoende zijn best doet om de waarheid te achterhalen. Jammer dat Fernando ons niets meer kan vertellen. Misschien was hij de bezoeker van die fatale avond? Ik had het gevoel dat die er meer van wist. Er moet gewoon een manier bestaan om hier meer over te weten.

Conciërge

Wiebe in de Charles Baudelaire Straat.

Ik ben zelf ook nog eens gaan praten met de conciërge.  Ze woont er nog steeds, in hetzelfde gebouw waar Ricky leefde en stierf. Ze doet helemaal niet zo geheimzinnig als de meeste Belgen. We hebben het in het begin alleen een beetje lastig omwille van de taalbarrière. Haar Vlaams dialect kan ik niet de baas, en we praten uiteindelijk nog beter in het Frans.

Ik drink smaak- en geurloze lindenthee uit een oude kop.

Ze heeft een schurftig poedeltje, en door het schubbige beestje tot mijn afgrijzen over de kop te aaien, weet ik het vertrouwen van het bazinnetje te winnen. Mijn hand is rood van de eosine-oplossing waarmee ze hem instrijkt, al lette ik er op, niet in de rode zones te komen. Ik veeg mijn hand af aan een vochtige handdoek.

Zij zet intussen de blik op oneindig en de tandeloze mond op lul maar aan. Ze verkeert ergens tussen de veertig en de vijftig, in die grijze zone waar sommige vrouwen oplossen in hun premenopauze en voorgoed onzichtbaar worden. Niemand die er nog naar kijkt. We roken samen menige sigaret en we drinken de theepot leeg, terwijl zij een aantal volstrekt niet ter zake doende details door elkaar haalt.

Toch moet je heel goed opletten, want in de wildernis van haar woorden, is er af en toe een stukje informatie op te tekenen dat de moeite waard is. Ze kan het verhaal van Louis bevestigen. “Wie was die bezoeker?”

Ze heeft een man in smoking de trap zien opgaan. Het was meer een Spencer, zo help ik haar reconstrueren: lange zwarte broekspijpen, kort grijs jasje. Zwarte broek, verticaal grijs gestreepte romp. Een kort geknipte kop, die ze alleen vanachter heeft gezien, toen hij al de trap opging, en zij op de gang was gaan staan om beter te kunnen spieden.

Een ranke en rijzige verschijning met een goed kontje. “Het was een flits. Ik heb niet de tijd kunnen nemen eens goed te kijken.” Dan is het weer voorbij en slaat ze onherroepelijke zijwegen in.

Ze behoudt van Ricky een welwillende herinnering. “Hij was braaf, vriendelijk en gedienstig” vond ze, “maar wel gereserveerd en stil. Hij was natuurlijk wel een homo, en hij gebruikte drugs, dat kon het hele gebouw zien, maar niemand zei er wat van, want het is je eigen leven.”

“Waarom heb ik hem niet eens binnengeroepen bij een kopje thee?” Onder deze roze peignoir met gebloemde schort klopt een warm hart. “Het blijft toch een mens,” zucht ze. “De wijk is er flink op achteruitgegaan, als u het mij vraagt. De mensen zijn zo harteloos en onverschillig. Het zijn tijden.”

“Waar leefde hij van?”

“In het begin studeerde hij nog. Hij had vast ouders die geld stuurden. Hij gaf zo op het oog niet veel uit. Hij had wel een computer, maar geen auto. Hij kocht geen nieuwe kleren. Ik had niet de indruk dat hij spaarde. Hij had nooit te kort en nooit te veel. Hij was perfect in staat de eindjes aan elkaar te knopen, toch zeker het eerste jaar.

Alleen op het einde ging het mis. Hij had eerst een studiebeurs of zo en hij kreeg geld van zijn ouders, zoals zovele studenten. Er kwamen van die groene cheques, maar dat is opgehouden. Op het einde kwamen er deurwaarders en aangetekende brieven.

De laatste dagen voor hij stierf, zag hij er niet zo goed uit. Hij bleef de hele tijd thuis, en at weinig of niet. Veel eerder die week is er nog eens een man gekomen, een oudere man, die ik nooit eerder heb gezien, met een grijzende snor. En er kwam later ook een Hollander naar hem vragen, toen hij al dood was.”

“Nou, die laatste was ik dus.”

“Was u dat? Godallemachtig? U bent ook zo veranderd.”

“Ik zit nu in het pak ja. Maar ik moet helaas afscheid nemen.”

“Meneer De Vries. Het heeft me plezier gedaan. Komt u nog maar eens een kopje thee drinken. Het poedeltje probeert langs een broekspijp omhoog te klimmen, wanneer ik wil weggaan.

Tot zover mijn gesprek met de conciërge. Laat ik er maar over ophouden. Ik werd er weer eens totaal weemoedig van.

Ik heb nog een bandje van Ricky, en ik heb het nog niet durven afspelen, maar op zulke ogenblikken denk ik dat ik het ga doen. Ik ben bang dat ik dan barst van verdriet. Het is meer een boosheid. Ik kan het niet hebben. Mijn probleem is dat ik niet kan aanvaarden dat Ricky dood is. Ik wil zijn verdwijning oplossen door er een verklaring voor te vinden, en voor de verklaring is ook een schuldige nodig.

Er is daar iemand geweest die avond. Door dat in elkaar te puzzelen word ik mijn verdriet de baas en krijgt het zin. Het gif is met de dader meegekomen. Deze is als een vriend binnengelaten door Ricky en ze hebben samen een glas gedronken.

De vlucht naar Parijs

Beste Wiebe,

Ik heb nog net de tijd om je een snel mailtje te sturen. We vertrekken hals over kop naar Parijs, omdat mijn ex het eist! Hoe dan ook wil ze met de kinderen weg, omdat ze Brussel als onveilig ervaart sinds de poging tot ontvoering van Siegfried. Ze kondigde het aan alsof het al beslist is: “We gaan naar Parijs. We hebben er veel vrienden en familie. Je mag met ons mee, kun jij rijden.”

“Ik kan de praktijk toch niet in de steek laten?”

“Zo lang mensen als die moeflon van een Robeyns het hier voor het zeggen hebben, zijn onze kinderen hier niet in veiligheid.”

“Jij wil naar Parijs, maar de ontvoerders kwamen net uit Parijs. De lange nummerplaat die eindigde op 75. Weet je nog?”

“Parijs is met zijn directe omgeving zo groot als België, als je naar de bevolking kijkt. De boeven vinden er ons nooit.”

Hoe dan ook kan ik mijn adem sparen, want haar beslissing is genomen. De zakken zijn snel gepakt.

’s Namiddags plaats ik, voor de eerste keer in mijn bestaan als huisarts, een bordje ‘gesloten wegens familieomstandigheden,’ in het raam.” We gaan met de licht beschadigde jaguar. Hafida naast mij. Op de achterbank zit oompje Ibrahim met de kinderen. We hebben het reeds uitgetest, en we vertrekken als ik hier met mailen klaar ben.

Ik word er me van bewust dat er naast het werk en de affaires weinig aandacht overblijft voor mijn gezinssituatie en dat met name mijn dochtertje aandacht te kort komt. Veel later zal ze misschien toch verstaan dat het is om de kost te winnen en haar toekomst te verzekeren, en de rest is ter verdediging van de menselijke waardigheid.

Ik ben nogal geschrokken toen Hafida zei: “Ik moet je wat vragen. Je mag niet nee zeggen. Sarah gaat naar Amerika met haar oom Oscar. Je moet me je toestemming geven.”

“Maar enfin.”

“Er is geen weg terug. Haar ticket is gekocht. Ze gaat naar Florida. Ze vertrekt van het vliegveld Charles de Gaulle.”

“Sarah naar Amerika? Zijn we nu allemaal gek geworden?”

“Daar is ze veiliger dan hier.”

“Geloof dat maar niet.”

“Na de luchthaven gaan we naar Parijs naar een hotel dat ik telefonisch geboekt heb. Morgen gaan we een donsdeken kopen in Barbès. “Je weet toch waar dat is?”

“Ja wie zal Barbès niet kennen. De Gentsesteenweg van Molenbeek, maar dan in het groot, op maat van Parijs. Waarom ga je in Parijs een donsdeken kopen? Het kan toch ook op de Chaussée de Gand?”

“Mijn moeder heeft gezegd op Barbès. Het donsdeken is voor Benjamin, de jongste broer.”

“Voor hoelang gaat ze weg?”

“Drie weken.” Een vuist van angst sluit zich om mijn ingewanden en draait ze rond. Een gevoel van terreur dat ik nooit eerder heb gekend. Nu worden me ook nog mijn kinderen ontrukt. Dat ze mij aanvallen tot daar aan toe, maar mijn kinderen? Ik weet niet hoe ik me daartegen moet verdedigen. Misschien heeft Hafida gewoon gelijk. Weg ergens naartoe en niet denken aan morgen.

Ik zal mijn patiënten missen. Ik heb geen vervanging kunnen regelen. Dat wordt me zwaar aangerekend en kan tot een tuchtmaatregel leiden. Ik probeer er niet aan te denken.

Ik doe er het zwijgen toe en we vervallen opnieuw in onze overpeinzingen. Ik heb zeer goede herinneringen aan Parijs. En nog wel een paar recente en heetgebakerde. Nu gaan we met de hele familie, en dat maakt het wel anders dan vorige keer, toen ik er alleen was.

En dan Sarah naar Amerika! Wat is dat voor onzin? Ik zeg nog: “Ik kijk er wel van op. Naar Amerika? Sarah? Ze is nog geen vier jaar oud.” “Vier jaar en twee maanden,” verbetert Hafida fijntjes Ik voel me betrapt op een misser.. Het is te laat om neen te zeggen. Er is geen strobreed op aarde dat ik deze heftige feeks in de weg kan leggen, in dit sprookje van strootje en van kooltje vuur. Laat ze naar Amerika gaan. Ik zal Sarah missen.

Het glooiende landschap wordt naast de autosnelweg doorsneden door een hoge snelheidstrein, die ons vlot inhaalt, al wijst onze snelheidsmeter 150 aan. De koolzaadvelden, geel als een stukje Vermeer, snellen weg uit de ooghoeken. Vertelijnen die elkaar in de diepte snijden.

Ik tel de grijze Citroëns, maar moet het na een tijdje opgeven. Het is ook niet meer nodig. Het blijft een opluchting. Alweer een trein, sneller dan wij in de auto. Daar vliegt een Thalys de Eurostar ons voorbij, op de verhoogde bedding. Tegen de trein moet ook de Jaguar het afleggen. De boordcomputer houdt me constant op de hoogte van het aantal kilometers dat is afgelegd, of dat af te leggen valt, evenals het gemiddelde verbruik. Dorstig drinkt de V8-motor uit de pasgevulde tank.

Ik heb af te rekenen met een opkomend melancholisch geluksgevoel, dat zich als een deken over de zorgen en de angsten legt. Siegfried begint een beetje doelloos om zich heen te worstelen in zijn diepe slaap, zoals ik in mijn achteruitkijkspiegel kan vaststellen. Ik kan niets voor hem doen, want ik ben de stuurman. Toch blijkt ons nog een korte tijd gegund. Het was vals alarm en hij zakt weer weg.

De autowegenradio heeft geen ongelukken te melden op de volhardende frequentie van 107.7 Traffic. Ik kan nog even ongestoord doorgaan met aftellen en herberekenen van liters en kilometers. Het verkeer is niet zo druk dat een wezel er van schrikt, of is dat een gemengde metafoor?

Dan gaat het mis.

De achterbank komt in opstand.

Ibrahim wordt wakker en gaat meteen in coalitie met Siegfried om het stopzetten van de machine te bewerkstelligen. “Maar we hebben nog geen benzine nodig!” Mijn stem wordt gesmoord. We doen een servicestation aan en we merken dat er hele bussen Duitsers worden gelost.

De toegang tot de damestoiletten is belemmerd door een rij wachtende Hannelores. Hafida vraagt of ik de kleine wil verversen, want hij heeft kaka gedaan. Ik neem het ventje zonder morren over, evenals de tas met benodigdheden en ik begeef me naar de kinderverschoning, waarbij ik de hele rij kakelende Duitse dames voorbijloop, met Hafida naar ik merk in mijn kielzog. “Der kleine braucht verfrischung.” Ik weet niet of het goed Duits is, maar iedereen laat me voorbij, tot het kinderverzorgingshoekje, daar waar de echte vrouwentoiletten beginnen.

Een Kunegonde neemt me raar op, terwijl ik aan de slag ga om de luier te verversen. Siegfried heeft inderdaad kaka gedaan. Een kleine schone droge schapenkaka. Ik vertel hem dan ook, in het Nederlands, wat een schoon kakske hij heeft gedaan, en ik zeg er ook bij dat hij moet oppassen om niet geheel in de trant van zijn moeder een neiging tot constipatie te vertonen. Al kan hij dat nog niet verstaan, hij kan toch al wennen aan de klank van het Nederlands.

Siegfried is in een handomdraai schoon te maken, dankzij de droge consistentie van de keutels. Hij protesteert op geen enkele manier, terwijl ik met hem bezig ben. Hij kijkt me aan met grote ogen en slaat de blik niet af. Hij is besneden.

Een vrouw vraagt een vuurtje en staat te roken terwijl ze haar kind verzorgt. Ik vind dit vreselijk ongepast, al hou ik zelf van roken, maar laat het niet merken, want wie ben ik? Hafida is intussen achter mijn rug de toilettenhal ingeslopen, en ze is er in geslaagd de hele Duitse rij voor te kruipen, en een toilet voor haarzelf te veroveren, hoezeer sommige Kriemhildes en Sieglindes ook sissen.

Het raakt haar koude kleren niet. Hafida is klaar als ik met Siegfried ook klaar ben. We gaan samen weer terug naar de cafetaria waar we koffie drinken.

Na de eerste onrust van het vertrek valt in de wagen spoedig spreekstilte, terwijl radio Traffic ons van goed nieuws voorziet. Autorijden op de grote weg geeft ampele gelegenheid om jezelf eens grondig door te denken.

Wordt vervolgd…

Doorzoek de site

Generic selectors
Exact matches only
Search in title
Search in content
Post Type Selectors
Search in posts
Search in pages

26 maart 2021

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *