De gsm gaat over. Iedereen springt op. Het is die van Rafels.
Ik krijg Louis aan de lijn. Hij wenst me even te spreken, want hij heeft groot nieuws. “Fernando is dood in zijn appartement aangetroffen, ten gevolge van koolstofmonoxidevergiftiging. Hij is zondag dood gevonden. Het slachtoffer leek vredig te slapen. Ondanks het warme weer van die meidag stond een kachel aan op laagste vlam. De uitwasemingen zijn het slachtoffer, dat wellicht onder invloed verkeerde, fataal geworden.”
“Dus daarom is hij niet komen opdagen in de Hilton! Hoe kom je dit allemaal te weten, Louis?”
“Ik weet het een via de vakbond en het ander via de briefings die we krijgen. Want het is nu allemaal in het Engels. Briefings, dispatching, zero tolerance. Het gaat me er soms een beetje van schemeren voor de ogen. Maar wat ik zeggen wilde. Er is hier iets niet pluis, dokter, ik voel het aan mijn water.”
“Waarom?”
“Ik weet het niet. Het zijn jonge mensen. Gisteren leefden ze nog en nu zijn ze dood. Nu Fernando. Weet u nog van Ricky? De jongen die we dood hebben gevonden in zijn gemeubelde kamer, met spuit en naald binnen handbereik. De resultaten van de bloedontleding zijn nooit bekend gemaakt. Maar weet u wat ik vreemd blijf vinden? Die fles champagne met een halfvolle fluit ernaast, en een uitgedroogd waterglas op het salontafeltje. Het is een beeld dat mij niet loslaat.”
Ik breng de anderen op de hoogte. Wiebe barst los: “Dit kan toch niet? Fernando gestorven? Hij was nog zo levend toen we hem zagen tijdens die memorabele nacht.”
Dan is het tijd voor de trein van Brigitte. We omhelzen haar innig en we beloven met elkaar in contact te blijven via email. Ik bied Wiebe een lift aan naar huis. Hij zit er nog over te piekeren, temeer daar het overlijden zich heeft voorgedaan, zo kort nadat we Fernando gesproken hebben.
“Is het toeval, de ene is gestorven door overdosis, de andere door koolstofmonoxide? In het kort CO, zeg maar een kachel die in dit warme weer op trage brand is gezet. Je begrijpt niet dat sommige mensen in dit seizoen nog stoken. Ik heb meer iets van verwarming dicht en vensters open.”
Zou er een verband zijn met de dood van Ricky? Kan dit een stom ongeluk zijn? Zo net nadat wij in beeld kwamen? Fernando is in gifgas gestikt. Hij heeft zijn eigen dood voorspeld.
Hij zei ook dat Ricky ‘gemold’ is. Hij beweerde dat Robeyns de vermoedelijke aanstichter of dader is. De doodsangst blonk uit zijn ogen toen hij het zei, dat zult u met me eens zijn. Of was het de paranoia van de druggebruiker? “U kunt toch bevestigen dat hij dat gezegd heeft, van dat ‘mollen?’ Ik heb het me niet ingebeeld.”
We kopen kranten. Hij nodigt me bij hem naar binnen. Wiebe heeft er intussen een plankje mee vol, mapjes met Ricky, Drugs, Medicijnen, gaande van persknipsels tot wetenschappelijke artikels. Hij is nu ook maar met een mapje Fernando begonnen. Er was een zuinig berichtje in Le Soir, onder de kop: “Gebeurd in uw buurt.” Fernando wordt niet met name genoemd. “Jonge man slachtoffer van kacheluitwasemingen.” Meer niet.
Wel een waarschuwing. “CO ontstaat bij onvolledige verbranding van gas, steenkool of olie. Het risico is het hoogst in een afgesloten ruimte, als de kachel op een lage stand staat, bij omslaand weer met weinig wind, zodat de lucht niet rijst en de schoorsteen niet ‘trekt’.”
Een stom ongeluk? Misschien lag Fernando in een drugsroes te slapen toen het gebeurde. Is hij toch nog een ‘zijdelings’ slachtoffer van de drugs, door onoplettendheid? Drugs doden op vele manieren. Het is om bang van te worden.
Wiebe is er echt wel fanatiek mee bezig. Hij koestert alles wat met Ricky te maken heeft: foto’s, kaartjes, ingangskaarten van de opera waar ze samen zijn geweest, een bandje met zijn muziek, snippers papier, etc.
Ricky had iets met filmmuziek. “Het duet met de banjo’s uit Deliverance geloof ik. Wat hij daar in hoorde weet ik niet, maar hij heeft het vaak nagespeeld, op zijn manier, op de mondharmonica. Een muzikale vraag zonder antwoord in de tekst.” Daarnaast blijven alleen stomme beelden over, als een film uit het begin van de andere eeuw.
Wiebe zit elke avond een en ander te klasseren en te herbekijken. “Ik heb alles wat we hebben op een rijtje gelegd en ik kom er niet uit. Er is ergens een antwoord, waar ik de vraag op wil weten, maar ik kan er niet de vinger op leggen. Ik zit intussen niet stil. Ik ga nu twee keer per week naar het justitiepaleis om de stukken in te kijken, in een bewaakt zaaltje van het justitiepaleis.”
Je moet door een metaaldetector voor je erin komt. Je kunt kopieën laten nemen maar ze zijn schrikkelijk duur. “U was toch ook geïnteresseerd in de resultaten van de lijkschouwing? Ik hoop morgen de kopie te krijgen.” Je mag niet zelf kopieën nemen.
“Het gaat er om aan de weet te komen, hoe het in elkaar zit. Allerlei vrienden en kennissen vertellen me dat ik er te veel over doorzeur en dat ik wat anders met mijn tijd moet doen, maar ik kan het niet loslaten, omdat het niet af is. Het is ook de geheimdoenerij in dit land die me op de zenuwen werkt. Het is allemaal zo weinig transparant. Wat doen ze nu? Waar willen ze naartoe? Gebeurt er nog wat? Er hangt een sfeer van onheil hier.”
La hajja Fatima
Rafels : Een kleine woordverklaring:
Een Haj en een Hajja zijn moslims, respectievelijk een man en een vrouw, die op bedevaart naar Mekka geweest zijn. Voor hen is dat heel belangrijk. Na de bedevaart worden ze Haj of Hajja genoemd en worden ze op handen gedragen door de moslimgemeenschap.
Ik kom terug van een huisbezoek. Hafida zit met Siegfried in de wachtkamer op de telefoon te passen, terwijl Ibrahim naar de winkel is. Voor ik wat kan zeggen, duwt Hafida me samenzweerderig de spreekkamer in. Iemand belangrijk komt me raadplegen, zegt ze. “Je moet haar goed verzorgen en je mag haar niet doen betalen.”
Het is een personage met aanzien dat me hier blijkbaar zal komen raadplegen. Ik trek mijn das recht. Ik zit nog niet neer, de computer slaat nog maar aan, als in de deuropening een lage en brede verschijning opduikt die geheel in verschillende lagen witte stof is gewikkeld, gevolgd door Hafida die de wandelende baal textiel naar een stoel brengt. “Voilà, la Hajja.”
Siegfried staat in de deuropening, want hij houdt ervan deuren open en dicht te doen. Hafida neemt hem mee naar buiten en sluit de deur achter zich. Uit Hajja’s verhaal in een gebrekkig Frans blijkt al gauw dat we hier te doen hebben met een vrouw met stofwisselingsproblemen. Ik mag warempel de bloeddruk nemen, die te hoog is, en mijn stethoscoop bovenop haar kleding zetten, om naar de hartklop te luisteren.
Verder gaat het klinisch onderzoek liever niet.
Ze komt moeizaam van de onderzoekstafel af. Ik zet haar eens op de weegschaal. Het zijn verbluffende cijfers. Urine-onderzoek brengt aan het licht dat ze suiker in de urine heeft. “Wilt u de waarheid weten? U bent een zwaarlijvig persoon die beter aan dieet zou doen en meer lichaamsbeweging nemen. Het is het enige wat echt helpt om de bloeddruk- en suikerverhoging te bezweren, behalve geneesmiddelen.”
Ik heb niet de indruk dat ze de uitleg begrijpt. “Suikerziekte vergt veel zorg: herhaaldelijk onderzoek, inname van geneesmiddelen, en misschien insuline.” Ik kan er ook niets aan doen. Zij heeft intussen al die doeken alweer om. “Ik zweer dat ik helemaal niets eet. Ik voel me nog goed. Ik heb alleen een beetje draainissen. Ik verteer slecht, ik heb pijn in de rug. Ik moet veel plassen, maar dat ben ik gewend aan geraakt. Ik voel me beter nu ik naar Mekka ben geweest.”
Ik probeer uit te leggen dat stofwisselingsproblemen ook kunnen voorkomen bij een Hajja. Dat wil er niet in. Vriendelijk probeer ik toch haar ervan te overtuigen geen suiker meer te gebruiken en vet zoveel mogelijk te mijden, want dat is toch altijd de eerste stap. Ze begrijpt het misschien niet. Ik roep iemand om er bij te komen zitten zodat we het dieet eens goed kunnen doornemen.
Ibrahim vertaalt naarmate ik mijn uiteenzetting houd. Ze knikt tevreden naarmate ze begrijpt. Nadat het vertalen een tijdlang redelijk goed verloopt, ontwikkelt zich tussen hen een geanimeerd gesprek. Ik zit er naar te kijken voor Piet Snot. Ik ken een paar tientallen woorden Arabisch, maar niet genoeg om hier wat van te maken.
Ik tik nog wat gegevens in de computer. Wel kan ik vaststellen dat de Hajja op een gegeven ogenblik grootse gebaren maakt. Rachmani rachim en zo. Allah goedertieren en barmhartig. Het lijkt voor een ongeoefend oor alsof ze ruzie maken, maar dat is niet zo. Tenslotte keert Ibrahim zich naar mij toe en zegt dat de Hajja vind dat ik een goed man ben en dat Gods zegen op onze familie rust.
“Ze wil u waarschuwen voor een groot gevaar.” Zij heeft de gave de toekomst te zien. Die ziet er niet slecht uit, en Allahs zegen moge nogmaals op mij rusten, maar: “Je moet goed op je zoon letten, want er hangt hem onheil boven het hoofd. Een groot onheil. Hij wordt je ontroofd.” Ik word er een beetje ongemakkelijk van.
“Heeft God haar dat Zelf verteld of zo?” Ik probeer niet onder de indruk te zijn. Als ze echt helderziende was, zou ze moeten weten dat Siegfried niet eens mijn zoon is.
“Het vergaat veel mensen in de wijk niet goed, door bandeloosheid, drugs en vrije omgang tussen de geslachten. Er zijn veel mannen die kwaad willen in de stad. U moet uitkijken, met Gods hulp. De politie is in handen van de duivel. Het gevaar komt van achter u.”
Gebed
De Hajja zal nu een gebed voor u doen, zegt Ibrahim.
De kenmerkende keelklanken van het Arabisch worden statig en muzikaal. Ze gaat staan, wat haar niet veel groter maakt, en strekt haar handen naar me uit, maar ver van mij aan te raken (ik zit gelukkig achter mijn bureau), spreekt ze haar bidspreuken over me uit.
Tot mijn opluchting gaat ze eindelijk weg, nadat ik haar uitbundig gedankt heb, want je moet wel beleefd blijven. Ik voel me wel een beetje raar, en het heeft een effect op me dat ik niet in wetenschappelijke termen kan vertalen. Wat is die vrouw hier komen doen? Me angst en onrust inboezemen of me verwittigen voor een werkelijk gevaar? Wie zou er nu dat klein manneke kwaad willen doen. Zo ziek in het hoofd kan toch niemand zijn?
Als de deur opengaat; kan ik horen dat de ruime wachtkamer eens te meer herschapen is in een karavanserai van kakelende vrouwen en rondrennende kinderen, waartussen enkele geterroriseerde Vlaamse patiënten hun beurt afwachten.
De nieuwe gsm gaat over en ik heb Hafida aan de lijn. “Sorry dat ik je bel terwijl je werkt. Weet je dat la Hajja een gevaar heeft voorspeld, voor Siegfried, in de nabije toekomst?” vraagt ze ongerust.
“Ach kom, ga weg, al die bakerpraatjes. Dat heeft de hele godganse dag niets anders te doen dan iedereen zijn of hare kop zot maken.”
“Het is een Hajja. Ze is op bedevaart naar Mekka geweest.”
“Daar heb ik alle respect voor. Maar waar haalt ze het, ons de stuipen op het lijf te jagen? Waarom heeft ze het op ons gemunt?”
“Het is gewoon een wijze oude vrouw. Ze wil ons helpen. Je moet goed op Siegfried passen.”
“We kunnen hem toch niet in een kast opsluiten?”
Hafida kan niet begrijpen, dat ik zo harteloos kan zijn. Volgens haar heb ik geen benul van een andere werkelijkheid, een magische wereld waar zij toegang toe heeft en ik niet. “We mogen hem niet uit het oog verliezen. Je moet Siegfried vanavond zelf brengen. Ik kan niet altijd alleen op de kinderen passen.”
Zoons en vaders
Siegfried komt om de deur piepen.
Dat lachende gezichtje met die blonde krullen en die blauwe ogen die verwonderd in de wereld staren. Hij vindt er het grootste plezier in deuren open en dicht te doen en beproeft dit kunstje nu op de deur van de spreekkamer.
Hij komt binnenwaggelen, en gaat weer naar buiten, en brabbelt een taaltje, hele onverstaanbare zinnen na elkaar, waar je niet wijs uit wordt. Af en toe zegt hij ook iets wat op een woord lijkt, maar niet zo vaak.
Mama bijvoorbeeld. Maar zegt hij het tegen haar en weet hij wat het betekent? Hij heeft nu ook al kaka gezegd. Stilaan breidt hij zijn woordenschat uit en legt verbanden tussen het betekende, de betekenis en de betekenaar.
Hij zal weldra zindelijk zijn, waardoor hij toetreedt tot de beschaafde mensheid. Hij valt plots stil, zoals het trommelkonijn van het concurrerende batterijmerk en staart me met die kalfsogen aan. Ik kijk terug, al gaat het aan mijn hart. Weer iemand die meer en meer plaats begint in te nemen in mijn meest nabije omgeving. Als ik hem maar niet te veel affectie toon zal het wel overgaan. Het vaderschap is een gift of een gif. Het is maar een letter verschil. Het vaderschap is een moment van begeerte en een leven van onthouding.
Het manneke heft stom, maar met sprekende ogen, zijn armpjes op als het opgepakt wil worden, wat ik reflexmatig ook doe, met ondanks mezelf een lief woordje. Hij zo klein en ik zo onbeholpen groot. Het doet me toch iets moet ik eerlijk toegeven. Ik word het nooit moe zijn handelingen waar te nemen, als de tijd mij wordt gegund.
Hoe zo een ventje het ene in het andere probeert te stoppen, en daarmee doorgaat, ook al kunnen wij zien dat het niet zal lukken. Hoe hij zijn plezier er in vindt eindeloos deuren open en dicht te doen, valiezen te versleuren, onverstaanbaar te babbelen, of met grote ogen naar me te staren.
Je krijgt er een gevoel van alsof je iets moet invullen. Dat is nog het ergste. Het is geheel buiten mijn wil dat ik meer en meer tot invulvader word bestempeld. Gezien de zedelijke kilte die ik van mijn bloedverwanten heb geërfd, vraag ik me af of dat wel goed is voor hem.
Ik heb ermee te doen. De arme dreumes beseft nog niet dat hij zijn echte vader nooit zal hebben gekend. Het laatste spoor dat van zijn verwekker overblijft, is het schilderij aan de muur bij Hafida in de eetkamer. Het portret van de oude Siegfried. Het is geen slecht schilderij, gemaakt door een echte kunstenaar.
Het geeft een mooi licht af waar het hangt. De oude man is nogal idealistisch weergegeven met zowaar een lichtkrans om de kale schedel. Hij was tijdens het poseren wellicht al aan de chemotherapie. Zijn hoofd lijkt wel in brand te staan, door een felgele lichtinval van boven, die bijna de vormen van een aureool aanneemt.
Zijn telg is zich van geen kwaad bewust en speelt nog met de wereld. Waar moet je in hemelsnaam je tegen afzetten, als je eigen vader niet kent? Vader en zoon, zoon en vader, het is een recept voor geweld en misverstand, en het is nog veel erger als ze elkaar moeten missen. Verwonderd merk ik tot mijn onthutsing dat ik het gedrag van mijn vader overneem, in de manier waarop ik het vaderschap gestalte geef voor mijn eigen kinderen. Opgesloten in mijn eigen mannenwereld, die ik zelden verlaat, om als een indringer die van de kinderen en de vrouwen te betreden.
Ik steek nog maar eens een sigaret op terwijl ik dit even herlees. Mijn vader heeft ook tientallen jaren gerookt tot hij infarcten kreeg. Bij alle nadelen heeft nicotine het voordeel dat het een beetje helpt tegen de ziekte van Alzheimer, zo al niet tegen hoge leeftijd.
Wordt vervolgd…
Recente bijdragen
De UVRM – Van natuurrecht naar mensenrecht
Het verschil tussen natuurwet, natuurrecht & mensenrecht Leestijd: 2-3 minuten. Natuurwet, natuurrecht en mensenrechten zijn nauw met elkaar […]
Natuurwet – Inleiding
Het idee dat de natuur zich gedraagt volgens vastliggende wetten, bestond al vóór de vijfde eeuw voor Christus. We moeten daarvoor terug naar de […]
Geef een reactie