
Vooraf: Peter van Breusegem (Pasquino, PvB) gaf als opdracht aan dichterskring Myriade, een A4tje proza te schrijven over het thema ‘Vloek/vervloeking’. Hij kwam zelf echter met een sonnet, de vorm die hij al vele jaren koos. Daar is de brute Nederlander (Marforio, JCC) hem mee gaan plagen. De sonnettentennismatch die volgde (duur ongeveer drie weken) is tot slot afgerond met een inleiding (Intocht) en een uitleiding. PvB hecht aan hoofdletters aan het begin van elke regel en schiet interpunctie. JCC schrijft liever gedichten als doorlopende verhalen.
Intocht der gladiatoren
De baan, een net, twee ego’s, tassen, rackets, ballen,
de wil om koste wat kost de ander te verslaan
wilt U het woord sonnettentennismatch verstaan
zet U dan neer op de tribunes met z’n allen,
verkleed U als bos wortelen om niet zo op te vallen
ga als een duivel met een drietand naar de baan.
Allez, laat U, met alle gekken samen, gaan
in het krankzinnig schreeuwen, zingen, lallen, brallen.
Links staat de Vlaamse Belg, het schuim staat aan zijn lippen,
gereed voor onversaagde hersengymnastiek,
met voetenpijn verzenuwd op en neer te wippen,
rechts staat de Hollander, waar niemand aan kan tippen
als ’t gaat om strakke ritmes. Brein van elastiek.
Laat uw gejuich nu schuimen als golven op de klippen!
JCC
I. Vervloeking
Afscheid van een misdadig domme politicus
Hartgrondig wens ik U dat U door kakkerlakken,
Krioelend in uw huis, bekropen en verteerd,
Gevonden wordt, de ingewanden uitgesmeerd,
Met maden en met wormen en met huisjesslakken.
Een rottingsgrijns zal aan uw scheve schedel plakken,
Want ook de dood heeft uw grimassen niet verleerd..
Uw ziel is nu naar haar natuur teruggekeerd.
Het ongedierte moge U aan stukjes hakken.
Gedaan met liegen en verrukte flauwekul,
Met oorlog stoken en voortdurend ruzie zoeken.
Gij wrede beul en oliedomme boerenlul,
Gewetenloze schurk en groot stuk onbenul!
Het toekomstdoelwit van een reeks onthullingboeken,
Die U en Uw geslacht genadeloos vervloeken.
PvB
II. Peter’s vloek
-een plagerij-
Heer,
Verlos mij van het Italiaans sonnetkorset!
Help mij, laat mij uit dit roestig harnas breken.
‘k Wil verhalend vloeken, ziedend zedenpreken
doch het sonnet beklemt mij als Procrustes’ bed.
Ik wil woest proza schrijven op het internet,
mijn woede spuien over politieke teken,
mijn staf over de schurken en bedriegers breken,
maar ik raak verstrikt in het korsetsonnet.
Vervloekte zesvoet lokt mij hinkend in de val.
Veertien is voorgoed mijn ongeluksgetal,
laat me er op los slaan als onheilsoldaat:
Liever spuw ik voortaan ongerijmd mijn gal,
ik word dol van deze Renaissancemal,
laat me proza braken op A4-formaat!
JCC
III. Brulpaus
Een kwelgeest in een onberispelijke woning
Als dat niet om een rukstorm en een zweepwind smeekt
Waar is de brulpaus? Zoek hem! Vind hem! Ga hem halen!
Vraag excommunicatie en het interdict,
Zodat de ketter zich in zijn ontbijt verslikt.
Hits op een koor van goedgebekte kardinalen,
En tolken en vertalers naar de schuttingtalen.
Het anathema zij beknopt en welgemikt.
De toepassing ervan zij nauwgezet en strikt.
Zo huilt de Bacon-prent onfeilbaar in zijn falen.
Onhoorbaar daar een noordelijke loei ontsteekt,
Een die in ongeëvenaarde scheldvertoning,
Hels vloekt en zweert en Gods geboden tegenspreekt.
Een waterschout, een dijkvorst of een waddenkoning?
Wat let ons dat het standgerecht zich op hem wreekt?
Zelfs Rome kan niets doen want niets gaat boven Groning’
PvB
IV. Vlaamse nachtmerrie
In Vlaanderen breekt de pleuris uit na omverblazende boodschappen uit Nederland.
Men roept om een nieuwe leider. Zelfs burggraven voldoen niet meer.
In Brussel is de vierschaar diep geschokt bijeen
en bidt verwoed onder de roetende flambouwen;
buiten jammeren de zusters en de vrouwen,
de kardinaal bedekt zijn oren voor ’t geween.
De stem van ’t Noorden dringt al door de dikste steen.
Alom zien wij de vlucht van duizenden ontrouwen,
zij kunnen van de angst hun plas niet langer houwen
en rennen tierend overal en nergens heen.
Niets baat er nog en in de volgepiste straten
weerklinkt de roep van ’t volk om Gronings intellect
en om vervanging van de Kamers en de Staten,
de Koning en zijn hof en de prelaten
en kijk daar is Hij, helder, fris en goed gebekt:
de brulpaus oet ’t Noord’n met zijn heilsoldaten.
JCC
V. Foeterwaals
Scheldpartij in moeilijke woorden
Breng mij het boek met van de pot gerukte woorden,
En een pot zwavelzuur gemengd met vitriool,
De medische Larousse en een puberschool,
En een deskundige in sluipkaraktermoorden;
Een emmer verse gal nog schuimend aan de boorden,
Een valse loftrompet, ontstemde altviool,
Pianosaboteurs! Geladen schrikpistool!
Wat is er tegen mistsirene van het Noorden?
Hij gaat daar weer eens fel te keer en uit zijn bol
Waar gaat hij al die gram per kilo steeds weer halen?
Hoe slaagt hij daar weer in en hoe houdt hij het vol?
Hoe kan de kerk hem in gelijke munt betalen?
Hoe roken we hem uit zijn watergeuzenhol?
Wie gaat hem in zijn paaldorp door de mangel malen?
PvB
VI. Komieke koliek
De ingewanden spelen op. Het gist in de buik van Brussel.
In het Noorden is het tijd voor een Belgisch biertje.
De groene gal is tot het hoogste punt gestegen
sinds België bij Nederland werd ingelijfd.
Van woede weet de arme Belg niet wat hij schrijft,
hij zit de ganse dag amok te overwegen.
Zijn woeste wanhoop zit om scheldwoorden verlegen.
Terwijl hij in de zee van zure tranen drijft
en tevergeefs tegen de koude muren kijft,
is hij tot overgang naar handgemeen genegen.
In het hoge Noorden lacht de kalme dichter,
vermaakt door de komieke en kolieke scheldlyriek .
Hij heeft zijn doel bereikt: in Brussel heerst paniek
en in het Noorden wordt de hemel al maar lichter.
Hij pakt een glas en lacht en schenkt zichzelf een Kriek
en luistert grijnzend naar de Vlaamse marsmuziek.
JCC
VII. Vredespijp
Pogingen tot de mediation. Er is teveel tuig op de wereld om zomaar te laten lopen.
Wij ruziën nu wel en spelen kat en muis,
toch delen wij teveel om even op te noemen
en zijn wij harmonieus in het verwoed verdoemen
van alcodomkop Bush en soortgelijk gespuis.
In hoger kringen houden wij graag samen huis.
De kwaaie horzels van ons woord laten wij zoemen
rond bazen die hun eigen kliek het liefst benoemen
en rond de ijdele BN/BVers op de buis.
Het grauw van dieven, patsers, oplichters en graaiers,
van zakkenvullers, bonusklanten, rechtse rakkers,
van maffiozen en dictators, mensverraaiers,
al wat extreem is en wat thuishoort in de bajes.
De reli-overdrijvers en de volksverlakkers;
verrotgescholden door ons tweeën, woordenzaaiers.
JCC
VIII. Verzuchting
De Vlaming zwijgt lang. De stilte wordt beklemmend. De vredespogingen beginnen slijm af te geven. Was ik te bruut?
Wat zal nog helpen? Een kanonschotje of tachtig?
Wat is het stil daar in het Zuiden, allemachtig,
je zou er heel erg bang van worden, werkelijk waar;
misschien is het praktijkverhuizen nog niet klaar
of is den Breus van ‘t Noordelijk geweld onmachtig.
Ook mogelijk: hij is van een repliek al drachtig
maar krijgt een passend eindrijm nog niet voor elkaar
en zoekt de ganse dag en nacht wanhopig naar
een woordenstroom, al net zo krachtig en zo prachtig.
Ik, Drentse Meester, zie het aan met lede ogen
en raak vervuld van krokodillenmededogen,
deze stilte maakt me kriegel en neerslachtig;
Spreek, gij die op een lange staat van dienst kan bogen
als dichter, schrijver, armenarts vol mededogen.
JCC
IX. Upper crust
Er wordt duchtig ingehakt op de bovenlaag. De Groningse intellectuelen krijgen de schuld van alles in een sonnet met zowel voor- als onheilspellende werking.
Wat gaat gij tussen lommerrijke professoren`
Hoe schrijdt gij daar in toga of in zwarte pij
Een ezelsstoet in een historisch schilderij
Met een bord voor de kop en een stop in de oren
Zodat gij al het wereldleed niet hoeft te horen
Het huilen van de neergeslagen maatschappij
De wanorde, de crisis en de averij
Het mag de werkgroepdagorde hier niet verstoren
Wat hebt gij uit uw scholen op ons los gelaten?
Gij denkelite, bovenkorst, gij schuim des lands
Alumni die nu de provincies en de staten
Geplunderd en gepluimd hebben zo onderhands
Een roofkorps van hoogopgeleide beurspiraten
Ten prooi aan hebzucht en het Engels Nederlands
PvB
X. Fenix wordt hansworst
Het Vlaamse orakel herrijst. Oude vogel bewijst uitstekende diensten.
Ziedaar! Luid kakelend herrijst hij uit zijn as.
Zijn aangebrande vleugels deftig fladderend,
het maagdelijk papier in drift bezwadderend
met vogelpoep: De Fenix is weer wie hij was.
Zijn platvoeten betreden stampend heilig gras.
Hij wast zijn vleugels heel onhandig, badderend
in onschuld, later malle woorden kladderend
op het al eerder volgepoept papier: pias!
‘Elite’ schrijft hij, ‘schuim des lands’ en ‘bovenkorst’,
de vredespijp heeft hij hooghartig afgewezen.
Van woede stekeblind? Niet meer in staat tot lezen?
In mij ontvlamt een hartverzengend vrezen:
geen hooggeleerde kan dit monster nog genezen;
de vogel Fenix transformeert tot een hansworst.
JCC
XI. Onder de veren
De dichter uit het zuiden vliegt het aan. In een wolk van veren daalt hij neer.
Het waterpluimvee mag daar een en ander kwaken
Het zoekt vergeefs naar voedsel in bevroren slib:
Verkleumde meerkoet, zeemeeuw of verkouden snip,
Die wintervogelkreetjes als ijspegels slaken.
Ze slikken koude lucht met wijd gesperde kaken.
Ze huiveren en rillen en ze kijken sip,
Met rijmsnor tussen snavelneus en bovenlip,
En dat ze toch nog zoveel klereherrie maken.
Wat zoekt gij op de scheidingslijn van eb en vloed?
Gij aangespoeld gevogelte met al uw smalen,
Verwaand, verwaten, warrig eierengebroed,
Doordrenkt van dioxines en zware metalen.
Gij vochtige matras bevlekt door zaad en bloed,
Met schubben overdekt en penseelschimmel stralen.
PvB
XII. Penicillium notatum
De woekering is angstaanjagend nu de Belg de schimmels heeft opgeroepen. Een ongedierteverdelgingsbedrijf meldt zich. Het faalt.
Het lage land, het vlakke land dreigt te verdwijnen
onder een woekerende schrijversschimmellaag.
Lokale nieuwsreporters spreken van een plaag
en de regering huurt de knapste anti-breinen.
De schimmel overwoekert velden, wegen, pleinen.
Het slaat bestuurders alom danig op de maag,
al roept de Directeur van Rentokil: ‘Ik slaag!’
men zag het letterkleed al op de Schelde deinen.
De daders schimmelen intussen vrolijk voort
Zij houden wel van dit door niets te stoppen zwammen.
De resistentste schimmel is ’t geschreven woord
en het sonnet daarvan de allersterkste soort
zelfs Rentokil is niet in staat ons in te dammen
de schrijversschimmel kan door niets worden verstoord.
JCC
XIII. De moeder van alle tochten
De Belg haalt een oude Friese koe van stal.De ijsmeester wordt hoestend heengezonden.
De pest, de doorloopcholera, de klerenpokken,
De vogelgriep, een kopvalling, het vliegend zot
Opstandige bevolking zittend op de pot
Er is geen maat aan al het kwaad dat ik berokken
En al het onheil dat ik over u zal lokken
Opstapeling van vocht. Het knagen van de rot,
En etterbuilen die zich volzuigen met snot.
Geen zaad dat nog de weg vindt naar de eierstokken.
Afvallig volk, losbandig rondkrioelend in uw krocht!
De argeloze speelbal van gewetenloos penoze!
Door alle plagen van Egypte wordt u thuisbezocht.
Verkeersinfarct . Een opstoot van tuberculose.
Fijn stof, asbest, en een massale waanpsychose.
Tot slot nog dit: En nooit meer een Elfstedentocht!
PvB
XIV. Dollekervel
Na de schimmel brak een pandemie uit. Dat vraagt om giftige tegenmaatregelen. Wat een rijkdom in Neerlands tuin!
Vannacht trad U naar voren in een dolle droom,
Uw lichaam opgezwollen, bolle wangen grauw
en om U velden vol met reuzenberenklauw,
herfsttijloos in een duister woud van levensboom.
U lag in de lavendelhei, bleekwit en loom
het gif droop langs uw wangen, het leek op honingdauw
en in de tuinen gloeide ridderspoor, zo bláuw!
Zag ik een graf met hulst en buxus langs de zoom?
Een adder stak de gele engelentrompet,
processierupsenoptocht krioelde door Uw bed
nu keek ik grijnzend op U neer en zag Uw angst
Ik heb adonis en papaver neergezet
en ontwaakte koud, maar gillend van de pret.
Een oude wijsheid luidt: wie het laatst lacht, lacht het langst.
JCC
http://www.neerlandstuin.nl/algemeen/giftig.html
XV. De serveermachine
Uitgeputte klacht tegen de onverbiddelijke ballenregen uit het Noorden met culinaire smeekbede als slot.
Hou jij dan ooit eens op met oeverloos doordrammen
Stopt het dan nooit, jij harde balopslagrobot
Je knalt er maar van door. Ik loop van her naar hot.
Terwijl jij als een stormhoos erop los blijft rammen
Om keer op keer een diepe bal net in te vlammen
Toch retourneer ik mikkend op je ademstrot
Gelukkig niet verlegen om een backhandshot
Zodat je kapt met al dat gisten en dat zwammen
Laten we ’t liever hebben over de cuisine
En kom en proef de Entre-côte Archiduc
Bereid door onze keukenzuster Celtoxine
Met cantharellen van ons eigen kweek en pluk
Op een lauw bedje van bio-groententerrine
‘Saignant,’ komt hier de paddenstoelenrundbiefstuk
PvB
XVI. Aria senza fine uit de coulissen
Het publiek begint zich te roeren. Het lijkt wel een aria zonder einde.
Op het toneel zijn de acteurs van schrik bevroren,
van voorste rij tot schellinkje beeft het publiek:
uit de coulissen klinkt spontane marsmuziek
en een gepassioneerd duet. De twee tenoren
zijn tot de Boulevard Périphérique te horen.
Hun wisselzang klinkt splinternieuw, maar toch antiek,
en wordt gekenmerkt door diep drama en lyriek.
In hun viriel gebrul gaat elk geluid verloren.
Toneelknecht, regisseur, de spelers, de souffleuse,
krijgen al spoedig flink het land aan deze reuzen
want de Aria, die lijkt wel senza fine!
Het publiek dringt op, scandeert scabreuze leuzen
– een Waalse krant kopt nuffig ‘Quelle affaire affreuse!’-
maar de Aria gaat verder, senza fine!
JCC
XVII. De schrijfkramp
Wanhopig probeert de Vlaming op gelijke voet te komen.
Marforio, ik kom terug op senza fine
“Het is een eindeloos want steeds herhaald verhaal
En op de duur wordt het een klein beetje banaal”
Zo zei onlangs Zuster Maria Margarine
Ze wees op je gebruikelijke contramine
En je gebruik van ongebruikelijke taal
Je oorverdovend overdreven woordkabaal
Je onophoudelijke dreig- en scheldlawine
Heb jij onlangs nog jouw temperatuur gemeten?
Waar ruik je naar? Een diesellucht? Een olietoorts?Het onderhuidse turfvuur in verborgen spleten?
Je gloeit och arme van de liederlijke koorts!
In ijlwaan als een adder in haar staart gebeten.
Geen senza fine maar opnieuw een enzovoorts.
PvB
XVIII. Uitgedoofd
Het valt niet mee, die onversaagde tegenspeler. Inhaalgame.
Waar kan ik nu mijn wrevelpijlen nog op richten?
Wie kan ik nog met vloek en anathema slaan?
De kandidaten mogen in de rij gaan staan.
Niet dringen, want we hebben volop bliksemschichten,
En dozen vol met flitsen en met onweerslichten;
Een onheilsboodschap en een woordenvloedorkaan,
En per persoon een enkel boeking naar de maan,
Zodat ik een per een nu praat met de betichten.
Gij boetedoener, nader en kom voor mij knielen.
Spreek op en zeg de waarheid, ontuchtbiechteling!
En laat nu varen al uw trots, ellendeling!
Zoniet ben ik gedwongen oorlogprojectielen
Naar u te gooien om uw zielsrust te vernielen.
Dus zeg ons nu: Wat deed gij toen het licht uitging?
PvB
XIX. Hallopadducinatie
Nu wordt het moeilijk. Heeft de neler uit het Spoorden een doverosis paddo genomen? Nee, hij las een tijdje in Opperlans!
Een dwabberbal zwaalt met bispogen door de lucht,
de zweler spalkt van het naar hor, ontzweet, bedaan,
de balgeworden dol lijkt wel een molle vaan;
ontwikkelt zich een dreftig hama of een klucht?
Zijn klacket grieft nog raag maar lak de zwucht.
Hanwopig daart hij stroef zijn spegenteler aan
en klaagt: gij kestpop, laat mij sloorspags gaan
uit deze hennistal. En kraakt een wilde sleet, en vlucht.
De stoteprante winnaar rakt zijn packets op,
hij balt de berg op, zweegt het veet uit zijn gelaat.
Op naar het sland gram, denkt hij kolijk en ordaat,
want biep van dinnen weet hij dat de pruige vaat
geslonnen wag is, maar dat elke heildolsaat
vecht dottertoot met wiepdood raas pal koor zijn vop.
JCC
Zie Battus: Opperlans! Taal- en letterkunde (pagina ak= anagram klassiek), Amsterdam, Querido 2003 en natuurlijk John O’Mill Sint Dracus en de Joor, uit Tafellarijmvet, Laren, Andries Blitz 1958; bronnen die ik met eerbied noem en waar ik (vooral in in regel 7 en 8) bijna uit citeer.
XX. Ich habe genug
Arme Bach, wordt hij ook nog van stal gehaald…..
Het is genoeg geweest. De kardinaal moet gapen.
Hij wordt door drie pleegzusters in het bed getild.
Een ogenblik heeft zijn mondhoek nog nagetrild.
Het was een brug te ver vandaag. Hij moet nu slapen.
Begraaf de strijdbijl en het wederwoordenwapen!
Vergeet, vergeef en zo verglijd je ongewild,
Naar sluimer en herstel. Je zielsgemoed wordt mild,
Al stam je uit geslacht van krijgszuchtige papen.
We zien de drie verzameld in de theekantine,
Terwijl de kloosterklokken het avonduur slaan:
Het suikerzieke zustertje Maria Saccharine,
De zorgdeskundige Maria Vaseline,
Maria Vloeklawine met de muilkorf aan.
Het beeld bevriest en stolt. De tijd blijft staan.
PvB
XXI. Nakomertje
En zo even tussendoor.
Geraaskal van een paddofreak als nooit tenvore!
Veel larie en apenkool, geouwenhoer, gelul ,
Gestoofde kut met pere. Hope flauwenkul .
De tussen-n. Een gruwel. Niet om aan te horen!
Ik ben mijn spellingzekerheid erbij verloren.
Ik had ooit een tien en ik pak nu de nul,
Met waardenloos diploma, en verlopen bul.
Het goede nieuws is dat Pasquino is herboren.
Verbaasde zusters snellen naar het lege graf,
Met Hallenloejah’s en Hosannna in den hoge
Marfornio de Stotenprant staat immer paf
Na heftige herenstrijd zo een herstelvermogen!
Dan is het nu gedaan. De zwarte kous is af
Er rest ons niets dan dankbaarheid en medendogen
PvB
XXII. Naslagwerk
De muziek sterft weg, maar de lampen blijven branden, dag en nacht.
De sportman-prof traint zich nog jaren af,
sonnettentennisdichters kennen niet die luxe
hen rest nooit rust, hun basishouding is ‘ík truc-ze’
het is hun lot: zij slaan hun slag van wieg tot graf.
Wie hangt de lier nu aan de wilgen? Dat is laf!
Zoals de Waalse sonnetteur laatst zei: ‘iek fuuk se’
Waarmee hij zeggen wilde: zelfs de meest kaduukse
sonnettentennisdichter laat nooit, nimmer af!
In onze ziel zijn wij nu eenmaal Shaffy-isten,
(wij zullen door-gaan, wij zullen door-gaan)
en wij verzinnen altijd nieuwe trucs en listen
omdat het moet blijft het van binnen rijpen, gisten
a poets work is nooit gedaan, nee nooit gedaan
gristen, visten, wisten, twistten, pisten, misten.
JCC
Recente bijdragen
Antwoordsonnet: vlek der vlekken
Gek der gekken (antwoordsonnet) Het is me daar in Washington een zooitje! Door toedoen van een half volk van zeloten gaat straks de hele wereld naar […]
Groentesaladereeks 6: De wortel met persoonlijkheidsstoornis
De wortel met persoonlijkheidsstoornis Gewild als een wortel, het liefste rauw. Ik kies voor oranje, niet geel, groen of blauw. Ik sta aan de basis […]
Wie is van hout?
Wie is van hout? We zitten op ons favoriete terras aan het meest Parijse plein van onze stad. Schaduwrijk onder oude platanen. Kinderen spelen bij de […]

Er is nog geen commentaar geplaatst!