Omhoog kijken
Peter mailt me een foto van de wolken, die hij ziet vanuit zijn bureau, samen met de boodschap: kijk ernaar en reflecteer, Hanna. Ik keek naar het beeld, en vervolgens uit mijn raam naar de lucht.
Ik dacht: Scandinavië, en eenden,
Daar gaat een dame, schapen met een herder –
Peters wolken werden woord en dreven verder
De drie versregels hierboven zijn een verwijzing naar Wolken van Martinus Nijhoff, een van mijn favoriete gedichten.
Laatst was ik met twee vriendinnen in de buurt van het Noord-Nederlandse Alkmaar aan het wandelen in het blakke zonnetje, en we besloten naar de bescheiden hoeveelheid wolken die als schepen in de zeeblauwe lucht voorbijvoeren te kijken. Net zoals we dat als kind ook deden. Ik voelde me toen zo blij, omdat ik lieve mensen bij me had die na wat discussie hetzelfde konden zien als ik, iets konden maken van een hoop lucht, mist, regendruppels. De cumulonimbus in de verste verte veranderde in een gigantische flamingo, een drakenkop, een eend, een meneer met een te grote voet.
Ik vroeg me toen af of we andere dingen in diezelfde wolken zouden zien als we tien jaar jonger waren geweest, toen onze vriendschap begon. Of onze blik op wolken verandert door datgene wat we meemaken. Psychoanalyse, zou je het bijna kunnen noemen: wat je eerst ziet in de wolken heeft te maken met je herinneringen, je id en ego. Freud. Toch kwamen we overeen wat de fantasieën betrof: “ha ja, da’s inderdaad een dinosaurus”. Gelijkgezinden. Wolklotgenoten. Een ander leven maar toch een beetje dezelfde blik.
Volgens mij heeft wolkenkijken, net zoals sterrenkijken, een therapeutische invloed. Je kan in een lange stilte naast iemand liggen, staan of wandelen, zoeken naar iets in de oneindige lucht. Zoeken in een hoop niks, eigenlijk. Ik deed dat vroeger met mijn vader, toen ik – zoals Nijhoff het formuleert – nog kleine kleren droeg. En kleine schoenen, sportschoenen van Pokémon. Mijn ‘buitenspeelschoenen’ die vuil mochten worden.
Mijn ouderlijk huis is in een prachtig bebost gebied gelegen, en het enige wat je kon horen als je je ogen naar de hemel richtte, je kin zo wat vooruitstak om te luisteren in de droge zomerlucht, waren krekels die in het bruinige gras druk tsjirpten, ruzieden, flirtten.
Krekels kunnen geen wolkenkijken, dacht ik toen. Hun ogen staan verkeerd. Mijn konijn, dat toen mijn grootste vriend was omdat ik een verlegen scheetje was onder de mensen, kon het ook niet.
En dat vond ik spijtig, omdat ik toen al besefte dat wolkenkijken iets was wat je met je vriendjes moest doen. Met mensen (of in mijn geval: met dieren) die je liefhad. Wolken als lijm, als smeermiddel van de vriendschapsband. Een keer heb ik het geprobeerd met mijn konijn, en hij heeft toen als een verschrikkelijk braaf beestje uren naast mij gelegen in het lange gras achter in onze tuin. Ik – kleine kleren – keek naar de wolken, hij – klein in alles – waakte. Zijn neusje op en neer wiebelend. De zon mijn bleke huid verbrandend. Het was zelfs zo rustgevend, dat staren in de lucht, dat ik soms dacht de wolken te horen verschuiven, dat ik probeerde er een passend geluid bij te vinden, waaierig, blazend, sissend… maar het was altijd stil.
Als je stil wordt, om de wolken te zien en te horen, ga je nadenken. Herinneringen ophalen. Daarom ook, denk ik, dat de moeder van Martinus Nijhoff weende.
Babyolkjes bij het ouderlijk huis
H.B.
Geef een reactie