Spring naar de inhoud

Schoonheid en verval

Schoonheid en verval

Essays_Schoonheid en Verval_Foto Villa Ariadna

Mijmeringen in de Villa Adriana

Situering

Deze tekst verscheen eerder in fragmenten in onze lenteblog van begin april 2017, maar we zetten ze hier op een rijtje voor degenen die ze liever in de logische volgorde lezen.

Schoonheid

En verval

Een van de meest magische plekken op aarde, wat mij betreft, is de Villa Adriana nabij Tivoli. Het is nu de naam voor wat eens de uitgestrekte keizerlijke residentie was, die de Romeinse keizer Hadrianus (76-138) tussen het jaar onzes heren 126 en 134 voor zichzelf liet aanleggen. Dat is ruim vijf eeuwen voor er van de islam sprake was.

Het gebied is nu beschermd en bevindt zich vier kilometer ten zuidwesten van het Latijnse stadje Tibur, het huidige Tivoli, zowat 30 km van Rome. Het is tamelijk uitgestrekt: het domein heeft een omtrek van 5 km en een oppervlakte van ongeveer 120 ha.

Wat er nu nog staat zijn de ruïnes van wat ooit een prachtig complex moet zijn geweest, dat alles bevatte waar een mens kon van dromen. Een weelderig paleis dat zijn weerga niet kent, omgeven door thermen – baden – voor de verschillende klassen, scholen en bibliotheken, theaters, een zwembad, banketzalen, noem maar op. Met een menigte huispersoneel zoals mag blijken uit de personeelsvertrekken en de ondergrondse gangen die wellicht voor de slaven en dienaars waren bedoeld.

Er stonden tempels en altaren, een sportstadion, en een kunstgalerie. De uitgestrekte tuinen puilden uit van de kunstwerken, kunstmatige grotten, dierenverblijven, een wildpark, en een vijver, pleinen met fonteinen, watervallen, visbekkens. Te veel om op te noemen, als we Wikipedia mogen geloven, waar we deze mosterd haalden.

Wellicht het meest luxueuze verblijf ooit, dat slechts een man diende: de keizer van Rome. Hadrianus, wellicht de grootste keizer van allemaal, toen het antieke Rome zijn hoogtepunt beleefde, want niet veel later zou het bergaf gaan. Hier, in zijn eigen residentie, die hij zelf bedacht en gebouwd heeft, stelt hij niet alleen zijn rijkdom en zijn macht, maar ook zijn kennis, zijn inzicht en zijn cultuur tentoon.

Wat ervan overblijft, prikkelt de verbeelding, en het is alsof je de oude Romeinen door de gangen ziet lopen. Dat is daar voor mij zo betoverend en magisch aan. Zeker als je weet dat deze keizer Hadrianus een stel vormt met Antinoüs (circa 111-130), zelfs nadat deze beeldschone knaap op jonge leeftijd jammerlijk overleed. We zullen het er nog over hebben.

Sic transit

Gloria mundi

We kennen het verhaal onder meer van ‘Les Mémoires d’Hadrien’ van de onvolprezen Marguerite Yourcenar (1903-1987). Een heel mooi boek dat ook vertaald is als ‘Hadrianus’ Gedenkschriften’.

Het boek verscheen in 1951. Het is de oude keizer zelf die afgetakeld op zijn sterfbed zijn leven overschouwt, in deze gefingeerde autobiografie van een staatsman, die aan het roer stond van de rijkste machtstaat in het Westen, en die zelf een ontwikkeld mens was, belezen en nieuwsgierig. Terecht wordt hij geprezen om zijn rust brengende vredespolitiek en zijn doeltreffende administratie.

Hij was ook een cultuurmens, die streefde naar een renaissance van de Griekse cultuur. Wat Yourcenar probeert te doen, en waar ze ook in slaagt is de gedachtegang van die complexe persoonlijkheid te doorgronden en de reconstrueren, tegen het historische canvas dat zijdelings aan bod komt. De schrijfster was als eerste vrouw ooit lid van de Academie Française en kreeg de Erasmusprijs 1983.

We kennen Hadrianus ook van zijn kop, want hij is in verschillende oudheidmusea te vinden, pakweg in Rome of Athene, Berlijn, Parijs of Londen. Meestal staat hij dan in de buurt van een beeld van Antinoüs, want daar zijn er ook veel van gemaakt en overgebleven. Dat was onderdeel van de keizerlijke propaganda, die er onder meer in bestond dat overal in het rijk beelden van de keizer en zijn geliefde werden neergezet.

In de meeste musea kijken Hadrianus en Antinoüs nu nog altijd naar elkaar. Het zijn twee mannen die bijna twintig eeuwen na datum nog altijd naar elkaar kijken. Dat vind ik daar zo sterk aan. Die blik, hoe Antinoös en Hadrianus als marmeren beelden naar elkaar kijken, geeft te denken over hoe ze toen naar elkaar moeten hebben gekeken.

Zolang Hadrianus leefde, waren ze beiden vergoddelijkt. De ene bij leven, de andere na zijn dood. De Antinoüs cultus doofde uit toen de keizer stierf. Het was de liefdeswaan van een man, die in de dood zijn meerdere moet erkennen, bij al de onmetelijke macht die zijn positie hem gaf.

Zo gaat de glorie van de wereld voorbij.

De blik

Wegkijken

Ook in het oudheidkundige museum van Athene kijkt Hadrianus naar Antinoüs. Maar deze laatste kijkt niet terug. Hij kijkt weg en naar beneden. Antinoüs kijkt niet, maar hij wordt bekeken. We zien Antinoüs dan ook in hoge mate door de ogen van de keizer, die om te beginnen maar liefst 34 jaar ouder was.

Hadrianus was 54, Antinoüs amper twintig toen hij stierf. Vervuld van rouw en wellicht van wroeging, vond de Keizer – zelf een God, volgens de begrippen van die dagen – er niet beter op, dan van Antinoüs ook een god van te maken. Het is daarom dat er zo veel beelden zijn gehouwen, want die moesten dienen om de cultus te verspreiden.

Zowat alle koppen die we vandaag hebben, tonen ons een Antinoüs die schuin naar beneden kijkt. Dat kan dus geen toeval zijn. Is dit een esthetische keuze geweest, om de verleidelijkheid van de knaap uit te laten komen? De argeloosheid waarmee hij zich aan de blik toont?

Of is het een psychologische keuze? Het bekeken worden, zonder terug te kijken. Geliefd om zijn perfecte schoonheid. Een wezen om verliefd op te worden, maar zelf bezeten door het idee van de vergankelijkheid, aangezien hij nu op zijn hoogtepunt was, gezien de lichamelijke schoonheid met de tijd alleen maar kon verminderen.

Het is wellicht een unicum in de wereldgeschiedenis, dat een heerser van zo’n uitgestrekt rijk, een eredienst instelt voor een jongeman die op twintigjarige leeftijd ongelukkig overleed. Ongeluk, zelfdoding, moord of geofferd? Het feit zelf wekte opschudding in die dagen en gaf van bij het begin aanleiding tot veel speculaties.

Yourcenar kiest resoluut voor het meest romantische scenario: Antinoüs offert zichzelf op uit liefde, om een profetie te vervullen, maar doet dit toch gedreven door wanhoop, omdat hij weet dat het alleen maar achteruit kan gaan. Door uit het leven te stappen, legt hij die lichamelijke schoonheid vast, zodat ze niet meer aangetast kan worden in de herinnering van de man van wie hij hield.  Op die manier weet hij Hadrianus eeuwig aan zich te binden.

Die zal nog acht jaar leven en door middel van het beeldhouwwerk op een bijna sacrale manier de afwezigheid van de gestorven geliefde invullen.

De Nijl

Per ongeluk verdronken?

In Egypte van de keizerlijke boot gevallen, zo luidt de officiële verklaring. Antinoüs overleed in tragische omstandigheden. In de Villa die hij de jaren nadien zal bouwen, brengt Hadrianus zijn verdriet en zijn liefde tot uiting. Hij bestrijdt zijn verdriet om het verlies van de geliefde met afbeeldingen, die de schoonheid van de aflijvige in steen vereeuwigen.

Een postuum eerbetoon van een Hadrianus die altijd ontroostbaar is gebleven. Wat er precies gebeurd is, zullen we nooit weten. De keizer heeft wat hij ervan wist in zijn graf meegenomen. Er zijn vele veronderstellingen geopperd over wat daar plaats kan hebben gevonden. Was het een offer zoals Marguerite Yourcenar ons in haar prachtige boek wil doen gelovigen?

Schoonheid en verval. Daar heeft het mee te maken. De ultieme poging tot weerwraak van de schoonheid ten opzichte van de verwoestingen die de tijd aanricht in een mensenlichaam. Heeft Antinoüs zijn jeugd tegen de tand des tijds willen beschermen, of willen we dat graag geloven? Of is het Hadrianus geweest die deze mythe in het leven heeft geroepen?

De gestorven jongeman werd door de Keizer letterlijk vergoddelijkt.  Antinoüs werd de draaischijf van de eredienst, in de staatsgodsdienst die Rome kende, met een pantheon vol goden, die allemaal naast elkaar bestonden, waarbij de ene in de andere kon overvloeien.  Antinoüs wordt in de beelden die van hem bewaard zijn gebleven, vaak afgebeeld met de attributen van andere goden.

Zo staat er een kolossale Antinoüs in de Vaticaanse musea waar hij de attributen van Dionysius heeft: een staf, de thyrsos, een gewijd mandje, de cista mystica (aan zijn voeten), een klimopkroon en pijnappels, het haar gebonden met linten. Elders komen we hem tegen als Osiris, een god die bij de Egyptenaren voor de hand lag, gezien de verdrinking in de Nijl, wat ze gemeenschappelijk hebben.

In het Louvre wordt er zo een Antinoüs bewaard, getooid met de Uraeus en de Nemes, kenmerkende attributen van de farao’s, die hen onderscheiden van de gewone stervelingen. Hadrianus zag de godsdienst blijkbaar als iets syncretisch en eclectisch: je nam overal het beste van en je maakte daar een eigen mengsel mee. Rome eigende zich niet alleen landstreken toe, maar nam ook de goden daarbij op in het eigen pantheon.

Canopus

De Nijl in Italië

Het bas-reliëf van het Palazzo Massimo alle Terme herneemt de voorstelling van Antinoüs als Dionysius, hier in zijn gedaante van wijngod, vergezeld door een hond zoals gebruikelijk. Hij hanteert het snoeimes zoals druivenplukkers die destijds gebruikten om de trossen los te snijden. Op een zuil voor zijn voeten prijkt een pijnappel.

Soms zien we Antinoüs als Aristeus, de godheid van de tuiniers en de imkers. Maar genoeg daarover, want het is voldoende gebleken hoe de godsdienst staatszaak was, maar dat daar bepaald los en tolerant mee omgesprongen werd in het Rome van Hadrianus. We kunnen proberen ons daar iets bij voor te stellen als wij vandaag de Villa Adriana bezoeken.

Het mooiste is de Canopus, een waterpartij omgeven door gaanderijen, groot genoeg om met een boot van het ene uiteinde naar het andere te varen. Wat er nu van te zien is, werd opgegraven rond 1950. De term verwijst naar het kanaal in Canopus (Egypte) bij Alexandrië.

Het gebied, een indrukwekkende rechthoek in de Villa Adriana, was via drie ingangen toegankelijk en had in het midden een lange, uitgerekte vijver van 119 meter bij 18 meter. Rondom de vijver waren er rijkelijk versierde zuilen met arcaden die van motieven voorzien werden.

Aan het begin van de vijver, komende van de villa, stond er een halfronde porticus. Hier vinden we vandaag standbeelden van Mars, Minerva, en Mercurius. Hier kon de keizer dus de boot nemen om die volle 119 meter naar het andere eind te varen: naar het heiligdom van Serapis, een halve koepel, deels in een heuvel gebouwd, om daar de avond door te brengen met eten, spelen en filosofische gesprekken, om tegen bedtijd ook weer per boot terug te keren.

Deze opstelling weerspiegelt het Canopuskanaal in de Nijldelta, aan het uiteinde waarvan eveneens een Serapeum was gebouwd. Dit vormde als bedevaartsoord een trekpleister voor pelgrims om door offers te brengen, genezing af te dwingen.  Aan de rechterzijde van de vijver zien we perfecte replica’s van de vier kariatiden van de zuidelijke portiek van het Erechtheion in Athene; links en rechts op afstand bijgestaan door twee beelden van Silenus, de halfdronken en wellustige sater bij uitstek, oorspronkelijk een satyr, de naamgever van de satire.

Serapeum

Ribkoepel

De halve koepel van het Serapeum is tamelijk indrukwekkend als je eronder staat. Vermoedelijk was het een ontmoetings- en feestruimte in (half) open lucht. De Egyptische invloed was onder meer te merken aan zeven beelden van Ptah, Isis en Osiris. Het oord, een reusachtige exedra, of met andere woorden een halfronde ruimte, waar een talrijk gezelschap beschutting kon vinden voor de zon en voor de regen, en deelnemen aan vergaderingen, gesprekken en lezingen.

Serapeum is de Latijnse naam (in het Grieks: Serapeion) voor een tempel of een heiligdom dat aan de Egyptische God Serapis gewijd is, een antropomorfe god, die dus de gedaante van een mens aannam. De Grieken vonden dat prettiger dan de zoömorfe of diervormige goden van de oorspronkelijke Egyptenaren.

Serapis is typisch voor het syncretisme van die tijd, waar goden vlot afgesplitst en samengevoegd werden. Serapis zelf was een samentrekking tussen Osiris en de stiergod Apis en was voornamelijk populair bij de kosmopolitische Grieks-Romeinse bovenlaag in Egypte, daar waar de oorspronkelijke bevolking bij de dierlijke goden bleef zweren.

Serapis kan dan weer overgaan in pakweg Pluto of Asclepius, de god van de artsen en genezers. Het beroemdste Serapeum bevond zich in Alexandrië, de bakermat van de Ptolemeïsche vorsten, waar Cleopatra deel van uitmaakte, afstammelingen van Generaal Ptolemeus ten tijde van Alexander de Grote, die Egypte veroverde. Het is gebouwd onder Ptolemaeus III Euergetes I, koning van 246-221 v.Chr.

Het Serapeum omvatte niet alleen een tempel maar ook een bibliotheek, onderdeel van de beroemde Bibliotheek van Alexandrië. Het leunde aan bij het Museion, of Museum in het Latijn, een heiligdom dat aan de muzen was toegewijd. Dat vormde een behoudsgezinde staatsinstelling, daar waar het Serapeum een vrije en vooruitstrevende reputatie had.

Het was een heiligdom van de kennis, waar je niet alleen kwam voor de eredienst, maar ook om iets bij te leren. Het vormde een soort vrije universiteit avant la lettre. We mogen veronderstellen dat Hadrianus zoiets voor ogen had toen hij zijn eigen Serapeum bouwde. Voor een intellectueel gevormde man van die dagen, een levensgenieter, maar ook een denker en filosoof, was dit wellicht het dichtste dat je bij het paradijs kon komen in dit aardse leven.

Boekenverbranding

Teloorgang van de Oudheid

Volgens de historicus Diodorus Siculus was het Serapeum van Alexandrië een uitbreiding van de grootste bibliotheek die de beschaving ooit kende, in relatieve termen. In tegenstelling met het Museion dat alleen voor leden was, gaf het Serapeum vrije toegang tot de boekenkennis van die tijd. Het was een ontmoetingsplaats, waar geleerden elkaar konden spreken.

Boeken werden met de hand geschreven en als je geld had, kon je er een over laten schrijven, door iemand die dat deed. Van het meeste wat het Museion had, beschikte het Serapeum wel over een kopie. Het was een kennisfabriek, die in de tijd van Hadrianus zowat het walhalla vormde van de wetenschap en de filosofie.

In het jaar onzes heren 392 werd het Serapeum van Alexandrië door monniken onder leiding van patriarch Theophilus van Alexandrië, op basis van een edict van keizer Theodosius I, geplunderd en vernietigd. De boeken werden verbrand in een massale boekverbranding. Het was een symbolische daad, in een bewuste poging de heidense kennis uit te roeien en te vernietigen, om plaats te maken voor het christelijke verhaal.

Daar kon Hadrianus niets van weten toen hij in het jaar onzes heren 132 zijn eigen Serapeum schiep. Een aangename plek, koel in de zomer, met een kunstmatige grotvijver, die in verbinding stond met de Canopus, door middel van ondergrondse waterpartijen, onder de vorm van concentrische kanalen, omgeven door acht nissen.

Ik vind niets uit, want ik citeer Wikipedia. Vanuit de zijkamers was dan het kabbelen van het water te horen. Dit Nymphaeum, het heiligdom van de waternimfen, bood een gunstige sfeer om er Serapis te aanbidden, als zinnebeeld van de zon die in de nacht schijnt, en het symbool van de wederopstanding. Verder was er ruimte voor allerlei andere genoegens

Hier kon de keizer zich wellicht overgeven aan zijn herinneringen van die fatale dag op de Nijl in Egypte. Ik kan me op aarde niets mooiers voorstellen, zelfs nu de plek een ruïne is geworden. Er heerst een magische sfeer, door toedoen van alles wat erover geschreven is, en de schoonheid van de resten, die overbleven na het verval.

Bezoek

Combinatie

De Villa Adriana ligt bij het Stadje Tivoli, op twintig kilometer van Rome. Het bezoek dien je te combineren met de andere attractie van het stadje: de tuinen van de Villa d’Este, waar ook al geen woorden voor bestaan. Het water is alomtegenwoordig, onder de vorm van fonteinen, waterpartijen en bedruiping. De tuin ligt op een helling in de hoogte en biedt friste en verkoeling op zomerdagen.

De sfeer is er helemaal renaissance, en dan denk je meteen toch ook aan de opleving van de kennis en de interesse in de oudheid. Het bruisende leven van de planten in de tuin staat in contrast met de stolling van de alomtegenwoordige beelden en andere sculpturale elementen. Het is een iconische tuin die door de eeuwen heen een inspiratiebron was voor veel tuinarchitecten.

Wij waren er laatst in augustus 2012. Het was een warme dag. Na de Villa d’Este, en het hele domein van de Villa Adriana, was er als toemaatje nog een kleine maar fijne, tijdelijke tentoonstelling van Antinoüsbeelden, onder de veelzeggende titel: ‘Antinoo, Il fascino della bellezza’. Of in andere worden: ‘Antinoüs. De fascinatie van de schoonheid’.

Mijn gezelschap, die ik volgens uitdrukkelijke wens niet kan noemen, was evenzeer onder de indruk als ik, temeer daar de lange wandeling die we achter de rug hadden, me de gelegenheid had geven een en ander over de verhouding tussen Hadrianus en Antinoüs te vertellen. Het verhaal genoot zijn volle aandacht.

In deze magische omgeving kreeg het gesprek daarover iets transcendents. Het is moeilijk te verklaren waarom, maar het decor wierp een bijzonder licht op wat we elkaar te vertellen hadden. Die dag in Tivoli vormt een uiterst dierbare herinnering. Ik kan me dus op aarde geen mooiere plek voorstellen.

Dit vat alles samen: de blijdschap om de schoonheid, die vergankelijk is, en de treurnis om het verval, dat onvermijdelijk is. Af en toe kan iemand op een wrange manier de ondergang een hak zetten, zoals Antinoüs dat op zijn manier heeft gedaan – in de versie van Yourcenar – en zoals Hadrianus dat op een andere manier heeft gedaan door een tempel en een eredienst voor zijn gestorven geliefde op te richten. Daar is dan toch sprake van iets met eeuwigheidswaarde.

La mort d’Antinoüs – Marguerite Yourcenar:  http://agora.qc.ca/thematiques/mort/documents/la_mort_dantinous

Drie sonnetten

Hadrianus op zijn sterfbed, Baiae, Italië, begin juli 138 na Christus.

1. Sombere afloop

Romeinse keizer ligt te stikken in zijn slijmen,

Alsof hij in een rochelprop van snot verdronk,

Ontdaan van alle glorie, praal en statie-pronk,

En af en toe is het alsof hij gaat bezwijmen.

De artsen staan gereed met hun geslepen vlijmen.

Nog even gaat zijn hart tekeer in wild gebonk.

Dan is het of het nu, weer in het toen verzonk,

En keert de tijd wijdbeens terug met aftelrijmen.

Toen snelden ze ras toe en sneden zonder dralen,

Met scherpe lemmerbladen in de adersprong,

Zodat de boezemdruk tot bodempeil kon dalen.

Met zwoegende hartkamers, volgelopen long,

Ging hij steeds slapper wordend valser ademhalen,

Terwijl het water in de weefsels binnendrong.

2.

Antinoös, waar zijt gij? Nu het licht geslonken

Is, en alles dooft, bederft of doodgaat en vergaat.

Ik heb een eeuwigheid gewacht, het wordt nu laat,

Maar ben nog steeds in jouw herinnering verzonken,

Jouw mond en oogopslag die jij me hebt geschonken.

Mijn jongen en mijn man, mijn makker en mijn maat.

Waar ben jij dan, mijn oogappel, nu het uur slaat,

Waarom ben jij destijds in kalme Nijl verdronken?

Daar in de fluisterrietkraag aan de waterzoom,

Uittredend in de breedte en vernauwend in de smalte.

Gedwee meedeinend op de kabbelende stroom.

In ’t glinsterende water drijvende gestalte,

Vol schuchterheid en schaamte en verschraalde schroom,

Gestokte ademhaling en een hoog verdrietgehalte.

3. Brandstapel van liefde

Je hebt in mij een heidens vreugdevuur ontstoken.

Een steekvlam is verterend in mij opgelaaid,

Heeft vonk en genster in mijn lichaam uitgezaaid.

Je vond niet beter dan de ketel op te poken.

De hitte schroeit mijn hersenpan en schrijnt mijn knoken.

Je adem heeft nog zuurstof in de vlam gewaaid:

Uitslaande brand. De rode haan heeft blij gekraaid,

Een koolgloed in mijn ziel, mijn bloed is aan het koken.

Zie wat je hebt gedaan: ik ga in vlammen op.

Ik wentel mij en zucht in eindeloze ronde.

Ik mis Arcadië bij elke hartenklop,

Het beeld van onvergetelijke avondstonde,

Dat op mijn netvlies is geëtst, en ik verkrop

Het schrijnen ongeneeslijk van de liefdeswonde.


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Recente bijdragen

A-priori

Het succes van ons gedicht zal ervan afhangen of het toespreken ook een aanspreken wordt. Voel je je als lezer aangesproken door het gebodene? […]