Kamerbreed vasttapijt
Dat moment dat ik daar lag, verlamd op het kamerbrede vasttapijt, was het begin van de bewustwording.
Versier uw bruidskamer O Sion en ontvang de koning Christus. Adorna thalamum tuum, Sion et suscipe Regem Christum. Uit het Feestdageigen van de Lichtmis.
Op twee februari 2003, het niet meer zoals voorheen gevierde feest van Maria Lichtmis, word ik rond de middag min of meer wakker op mijn matras, in mijn verfrommelde lakens, gelegen op het kamerbreed tapijt van het schaars bemeubelde loftje. Ik woon hier nu alleen, sinds ik een punt heb gezet achter een wurgende relatie die meer dan zestien jaar heeft geduurd.
Geleidelijk kom ik tot een gehalveerd bewustzijn. Ik ontwaak in angst en weet niet waarom. Ik ben de avond tevoren heel laat gaan slapen, of liever zeg maar in de ochtend, ergens tussen vijf en zes uur, door toedoen van het eindeloze chatten. Ik ben niet goed wakker, maar ik slaap ook niet meer.
Ik wil opstaan, maar dat lukt me niet. Het duurt enige tijd vooraleer ik begrijp wat er aan de hand is. Er is iets mis, maar ik weet niet wat. Ik voel me onfatsoenlijk, een beetje duizelig, niet goed. Ik probeer nog eens recht te komen, maar ik slaag er niet in. Mijn uitgestrekte lichaam voelt zwaar aan.
Het duurt een hele tijd van worstelen voor ik begrijp dat dit niet opschiet. Ik kom niet overeind. Het is pas door naar mijn linkerhand te kijken dat ik tot mijn afgrijzen merk dat deze niet beweegt, wanneer ik denk dat zij wel beweegt. De linkerhand voelt wel of hij wil bewegen, maar hij verroert niet.
Ik ben verlamd. In een moeite door kan ik vaststellen, dat ook het linker been niet mee wil, en dat ik mijn voet aan die kant niet kan verleggen. Ik breng de goede hand naar mijn gezicht. Ben ik er nog wel? De linker mondhoek voelt voos en slap aan. Ik kwijl zonder dat ik dat besef.
Mijn kin is nat aan de linkerkant zoals ik met de vingertoppen kan voelen, maar de wang voelt niets. Ik merk het pas als ik hem met de rechterhand betast. Ik ben halfzijdig verlamd, het dringt met moeite tot me door. Beroerte. Alles, maar niet dit. Ik was voorbereid op een plotse dood, op een eerste infarct, maar niet hierop.
Het is vreselijk. Ik moet hulp zoeken. Ik kijk rond om te zien of ik de telefoon vind. Waar heb ik het mobieltje gelegd gisterenavond? Ik moet erbij vertellen dat ik elke avond de matras van het ledikant haal, omdat er een veerplank in het draagvlak van het geleende plooibed is gebroken. Ik lig op de grond.
Verschillende keren doe ik een poging om overeind te komen, en ik rol veeleer naar links, zodat ik uiteindelijk in een goot rol, tussen matras en nutteloos bedmeubel, op het kamerbrede vasttapijt. Ik raak er tot mijn opperste verwarring niet uit. Het dringt tot het bewustzijn door dat de hele linkerhelft van mijn lichaam niet reageert, niet beweegt, dood lijkt.
Het is een bloedstollend besef, waar je uiterst angstig van wordt. Je gaat gezond, zij het zwaar onder invloed slapen. Je wilt opstaan, maar het lijkt of het blad van de guillotine een beetje verkeerd is neergekomen, zodat de linkerhelft van je lichaam is afgesneden van de levende stof en alleen nog maar een dood gewicht vormt.
Ik doe mentaal verwoede pogingen om de linkerarm en het linker been in beweging te brengen, maar dat lukt niet. Alleen mijn rechterhelft komt naar boven, maar gezien de zwaarte van de linkerhelft die blijft liggen, wat je ook probeert en wat er ook gebeurt, draai je alleen om je lengteas. Het is schrikken. Gezien mijn opleiding, dringt geleidelijk tot me door wat hier aan de hand is.
Een beroerte. Het verschijnsel wordt ook hemiparese genoemd, of halfzijdige verlamming, en als de verlamming definitief en volledig is, dan kun je ook van hemiplegie spreken, het is maar dat je het weet. Halfzijdige verlamming. Het is een onheilspellende terminologie.
Verlamming
Als het zo acuut optreedt, is het meestal door trombose, een verkeerde stolling in een slagader, maar soms is het net door een hersenbloeding.
Dus wat te doen? De stolling stilleggen, of integendeel het bloeden een halt toeroepen, dat is de vraag waar alleen de medische wetenschap een antwoord op weet te geven. Het is alleen beangstigend, en een vreselijke idee, je niet meer te kunnen verplaatsen.
Het doet onwillekeurig aan het lot van mijn moeder denken, die ik achttien jaar lang verlamd heb geweten door toedoen van multiple sclerose, wat een heel andere ziekte is, maar ook verlamming veroorzaakt. Ik probeer iets weg te slikken. Het vooruitzicht op hulpbehoevendheid rijst in al zijn verschrikking voor me op.
Liggend tussen matras en ledikant dringt het tot me door dat ik alleen thuis ben. Ik heb nog geen vaste telefoon en de gsm ligt ergens te slingeren. Het is snel duidelijk dat ik op een of andere manier de hulpdiensten moet verwittigen. Ik kom even in de verleiding om dat niet te doen en rustig de dood af te wachten, maar het is geen ernstige optie. Net nu ik wil leven.
Ik leef al jaren met de idee dat ik net als mijn vader wel eens een keer een hartinfarct zal krijgen, en dat er dan nog wel voldoende tijd en myocard overblijft om te stoppen met roken, het starten van een cholesterolverlagend dieet, en het bijschaven van enkele andere nadelige levensgewoonten, waar ik ondanks mijn vak tot dusver aan verknocht ben gebleven.
Zo zou ik het wel redden tot mijn zeventig, net als onze pa, waarna er nog voldoende jaren overblijven om te gaan dementeren net als hij. Dat ik ooit net als mijn moeder verlamd zou kunnen geraken, is nooit bij me opgekomen, als een mogelijkheid om rekening mee te houden.
Verlamd zijn is het laatste wat ik zou willen, na mijn hele jeugd in een thuiszorgsituatie te hebben gefunctioneerd, goed- en kwaadschiks. Ik duw het bed van me weg met de rechterarm. Het is een hele worsteling, maar op kracht van mijn goede rechterhelft, weet ik me toch te bevrijden van matras en ledikant, en me kruipend te verslepen tot naar de ontbijttafel, waar vermoedelijk het mobieltje moet liggen.
Maar het ligt er niet. Het loftje lijkt groter dan de honderd vierkante meter die het in werkelijkheid is, als je over het kamerbrede vasttapijt kronkelt met een verlamde linkerhelft. Ik voel me meer en meer inwendig verward. Dat dit net nu moet gebeuren. Het ging juist zo goed met me.
Ik ben een groot stuk afgevallen. Ik leef gezonder. Ik ben bevrijd van de constante ergernis met een gestoorde man samen te leven, Ja, wat een opluchting, met een hoge kostprijs weliswaar. Het gaat niet zonder te erkennen dat je gezondheid zware schade heeft geleden.
Net nu je begonnen bent een nieuw leven op te bouwen, en als klap op de vuurpijl Prinsje Zestien op de chat hebt ontmoet, die doorbreekt als een stralende zonneschijn in de wintertuin van je hart, nu gebeurt er dit. Je leeft weer op en je wordt verliefd, maar voor je het weet, ben je verlamd, en dan gaat het feest mooi niet door.
Dat kan niet! Ik meen het uit de grond van mijn hart, en met al mijn ledematen, levende en dode. Ik ben er hartsgrondig van overtuigd dat ik weer beter word en dat er zich een nieuw begin aandient.
Babbeldoos
Deze nacht heb ik lang met Prinsje zitten praten in de elektronische chatbox en daarna over de telefoon.
Heerlijk was dat, geweldig, fantastisch, tot de grenzen van het genot en erover, in de overheersende trap. Bijzonder verfrissend. Het kan niet dat het net nu afgelopen moet zijn. Dat het eindigt in een rolstoel en verzorging in een tehuis. Net nu ik een vooruitzicht had op een herstelde seksualiteit, een hernieuwd verlangen, net nu de libido met zijn ontstellende kracht de kop opsteekt en alle praktische bezwaren opzij zet.
Net nu ik de bittere vruchten wil plukken van het lijden, het gemis en de ontbering. Ik sta op huilen, maar ik verbijt me en ik moet me verplaatsen, al was het centimeter per centimeter, wil ik hier niet doodeenvoudig sterven, want als de verlamming nog uitbreidt, dan kan ik helemaal geen kant meer op. Laat staan dat ik een coma val.
Het is moeilijk vooruitkomen met een linkerkant die niet meewil, al lijkt het af en toe dat er wat leven is, dat de linkerpink een beetje beweegt, of de voet zich een beetje afzet. Ik voel me zo hulpeloos en vernederd. Die afwezigheid van een hele kant. Die halve mens, dat dode gewicht, dat ik niet overeind krijg. Zal ik verstijven en doodgaan?
Heb ik een hersenbloeding of een trombose? Ik probeer me te herinneren wat ik de hele nacht gerookt en gezopen heb, en er komen flarden terug van de woordenwisselingen met Prinsje Zestien. Het is zondagmiddag twee februari, rond twaalf uur om precies te zijn, de middag van het feest van Maria Lichtmis. Zie mij hier geveld liggen op het feest van het terugkerend licht, het begin van het einde van de grauwe winter.
Offertorium
Psalm 44:3 “Diffusa est gratia in labiis tuis. Bevalligheid ligt verspreid op uw lippen.”
Toch denk ik aan jou, mijn welbeminde. Zelfs halfverlamd en kruipend op de grond, kan ik er niet mee ophouden aan jou te peinzen, mijn Prinsje. Mijn virtuele relatie. Mijn ontdekking.
Je bent er maar zestien, en ik wordt er straks zeven en veertig. Dat ik dat nog mag meemaken, en het kan allemaal niet, maar het is zo. Ik kan het niet anders gezegd krijgen. Ik ben van jou diep onder de indruk.
Het is door me aan je vast te klampen, dat ik het red, met meer schrik dan schade, uit de halve verlamming. Ik ben kapot van je eenzaamheid, je aantrekkelijkheid, je intelligentie, je gevatte antwoorden en de manier waarop je ‘oei’ zegt als ik virtueel met je vrij.
Verlamd zijn gaat gepaard met een gevoel van ondergang en dreiging. Het is tevens een openbaringsmoment, een bres in mijn verdedigingswal, een panoramisch gat in mijn innerlijk, dat straks door machines in doorschijnende schijfjes zal worden gehakt als een worst, door ingebeelde stralenbundels doorgezaagd, in plakjes gesneden door opgewekte energievelden.
Voor je het weet, lig je verpakt in een oude deken op een brancard en je kunt helemaal niet meer bewegen. Je wordt in een zorgproces gezogen dat een onbekende kracht in gang heeft gezet, en dat je niet meer kunt stoppen. Het brengt me weer terug naar het beginpunt.
Hoe langer de verlamming duurt, hoe waarschijnlijker het wordt dat het weefselverlies definitief zal zijn. Als het snel gaat, kan de klonter nog oplossen, en dan kan de natuur de schade nog vanzelf herstellen. Ik wil leven, want ik weet ondanks mijn verstoord verstand, dat ik nog nodig ben voor jou, mijn lieve Prinsje, mijn zoontje van zestien dat ik teruggevonden heb, na zo lang zoeken op het net en daarbuiten, maar gevonden heb ik je.
Alles wat ik heb ondernomen, is tot mislukking gekomen, of op een sisser uitgedraaid, door de ondoorgrondelijke onzin van de waan. De liefde waar ik in geloofde, en de avonturen die ik heb meegemaakt, het is allemaal de uitbloei van gekte en razernij gebleken. Los zand.
Toch blijft de papa er altijd weer in geloven, dat het nog wat wordt. Nu zeker, nu helemaal, omdat de catastrofe is afgewend. Een beetje zoals de taifoen in Mahagonny van Weil en Brecht. Erna mag alles, en gaat het uiteindelijk nog goed mis. De mens vernietigt zelf, wat de orkaan heeft overgelaten.
Chatpraat
XXX
Muziek zonder jou
Beste Ibrahim,
Ik heb weer radio en cd in huis, en ook het internet blijft het doen.
Gered! De draak van de muziekloosheid is dood! Het werd zo saai hier. De stereotoren die ik uit ons huis heb meegenomen, heb ik nooit degelijk aan kunnen sluiten. Ik ben geen praktisch mens. Het ding is wellicht kapot. Daarom moest er een nieuw apparaat komen. Het staat er nu te glanzen.
Er is dit weekend nog wel meer gebeurd. Ik heb een verdwenen tapijt teruggekregen, een rood, wollen Oosters weeftapijt met vegetale kleuren. Het lag ooit in de wachtkamer van de huisartspraktijk, en het is op een goede dag verdwenen, zoals alles in ons huishouden verdween, vroeg of laat, onder je schrikbewind.
Soms keerde er iets terug, of zag ik mijn spullen bij andere mensen staan. Vertrouwde voorwerpen verhuisden onvoorspelbaar, zonder reden of naspeurbare orde. Ik heb twee armstoelen en een bank meegenomen uit de wachtkamer, en het rek met glazen leggers. Hoe we daar ooit aan zijn gekomen, weet ik niet. Het was een van die dingen die er ineens waren. Ik ben destijds opgehouden met vragen stellen, moet ik eerlijk toegeven.
Ik begin spullen uit de dozen te halen. De nieuwe radio en cd-speler, die ik vandaag in supermarkt kocht, is een bron van verlustiging. Ongerepte rust en schoonheid, een vasttapijt van wellust op klassieke tonen. Ik heb niet veel cd’s meer over na de rampenketen die je over me afriep. Toen ik ze begon te bekijken en beluisteren, overviel me nog menige bittere herinnering.
De inhoud stemt dikwijls niet overeen met de hoesjes. Ofwel zit er niets in de cd-doosjes ofwel iets geheel anders dan wat er op staat. Ik heb niet veel over merk ik nu, een twintigtal goeie, al heb ik het nog niet helemaal uitgezocht, gezien de lege doosjes, die ik nog niet weg durf gooien, voor het geval er nog speelbare cd’s van onder het puin komen, mogelijk zonder doosje, of in het verkeerde. Honderden zijn verdwenen. Voornamelijk klassiek en zwart. Heel veel gezongen.
Het vergde enige tijd om de nieuwe cd-speler aan de praat te krijgen. Zonder de handleiding lukt het niet. Ik begin met Latijns-Amerikaanse muziek, van een tintelende vrolijkheid, intiem aan melancholie gepaard. Herinneringen. Vriendschap die ooit belofte en vooruitzicht bracht, gegrond op diep aanvoelen van elkaar, en die ophoudt te bestaan.
Je kunt alleen maar met elkaar omgaan op basis van een diep respect, toch? Wat ook betekent dat je elkaar altijd ook een stuk vrij laat. Je kunt daar echter ook te ver in gaan. Het gaat mis als je toelaat, dat iemand misbruik van je maakt, je ontplooiing in de weg staat, en ergst van al, je de helft van de tijd liegt en bedriegt.
Zoals jij hebt gedaan, mijn verafschuwde Ibrahim. En de andere helft van de tijd loog je niet, zodat niemand meer wist welke helft de ware was. Maar ik wilde het niet meer over jou hebben. Mijn ziel heeft de jouwe verlaten, of omgekeerd.
De denkstroom verloopt niet langer in horten en stoten als ik Bach opleg in mijn loftje. Kerstoratorium. Ik kom in een gestage, ritmische en ordelijke stroom terecht, waardoor ik mijn zenuwen beter onder controle krijg, die me anders nogal eens door de keel willen gieren, zeker als ik schrijf.
Dan kijk ik voortdurend op het uur en ik tel het aantal regels die vanavond zijn geschreven. Hoe traag vordert het slopen van het geheugen. Dat kijken naar de klok, het is des te meer spannend omdat ik straks ook de chat op ga om te kijken of Prinsje Zestien online is. Dat is meestal tussen half een en half twee ’s nachts.
Nu het weer een paar dagen geleden is, dat ik P16 nog zag of hoorde, geef ik meer en meer voorrang aan het schrijven van het boek, omdat deze stille bezigheid toch de grootste geestelijke voldoening geeft, meer dan het chatten met brave jongens die nog niet aan de enkels van het veeleer kleine Prinsje Zestien komen.
Beste Prinsje,
Ik kan me niet meer opwinden in andere mannen, en dat neem ik je wel een beetje kwalijk, mijn welbeminde, dat je er zo van onder gemuisd bent, en me beroofd hebt van de mogelijkheid door derden te worden bevredigd. Maar het heeft wellicht zo moeten zijn. “Liever sterven dan onkuisheid,” zeg ik altijd maar.
“Grosser Herr, O Starker König.” Bach, de Goddelijke naaimachine. Ik ben bijzonder tevreden met mijn tapijt, mijn stoelen en mijn staande rek. Het is allemaal oud, behalve de radio en cd-speler, die me aanstaart met zijn facetogen en zijn flikkerende wenkbrauwen. Ik hou van oude spullen, maar voor de technologie zijn we helaas op nieuw aangewezen.
Ik heb een apparaat uitgekozen met zo weinig mogelijk knoppen, want zo oud ben ik wel. Te veel functietoetsen op machines staren me boosaardig aan, zonder hun geheimen te verraden. Ik weet niet waar het allemaal goed voor is, de meeste knoppen. Wat dit betreft ben ik voortijdig oud geboren. Ik sleep een antieke ziel mee op grote karrenwielen.
Ik voelde me al oud als kleuter, gezien de onaangename leefsituatie in mijn jonge jaren met een zieke moeder en een vader die tandarts was. Normaal denk ik er nooit aan terug, maar bij een stukje Bach mag en kan het, en het doet nauwelijks pijn, zoals wanneer mijn vader lang genoeg wachtte met boren, na de verdoving te hebben toegediend. Dan was het bijna te verdragen.
Meestal wachtte hij niet, omdat hij altijd gehaast was en nooit tevreden. Sommige mensen hebben dat over zich. Mijn kettingrokende papa was de hele tijd hard bezig met werken om financiële kraters te dempen, die hij zelf geslagen had. Die onverkorte roekeloosheid. Die drammerigheid die ik ook heb. Die weg zal ik nu ook moeten bewandelen, heb ik gemerkt.
Ik heb veel van hem overgenomen. Ik laat me ook bedotten waar ik bij sta, en ik moet nadien de schuld aflossen. Ik wil niet voor hem onderdoen, en dat zal ook wel een reden geweest zijn, waarom ik het zo lang met Ibrahim uithield, omdat mijn vader tot op het einde voor zijn zieke vrouw gezorgd heeft, die omgekeerde moederzorg waarbij ik mijn eigen rol te spelen had.
Niet dat het een partnerschap was in mijn prille jeugd. De zorg is geen teamwork, maar een constant gevecht, waarbij ik altijd het gevoel had het onderspit te delven, omdat ik dacht de enige te zijn die niet kon weigeren. Al berust dat wellicht op zelfoverschatting.
Na rijp beraad zal ik mijn vader op me voor laten gaan in heldenmoed, omdat hij al die jaren een bewonderenswaardige zorgprestatie heeft neergezet in de verpleging van zijn verlamde echtgenote, mijn moeder.
Slaap in
Ik zal die bittere gevoelens vanavond niet naar boven spitten, want daar komt niets goeds van.
Aangezien het een uur des nachts is, ga ik even kijken op de chat of Prinsje er niet is, nu we in het Kerstoratorium intussen zijn aanbeland bij het wondermooie “Schlafe Mein Liebster.” Dat zal ik even gebruiken als citaat vanavond. Ik ben terug na een korte onderbreking.
“Schlaf ein.” Je bent er niet op de chat vanavond mijn welbeminde. Ik tel de dagen af. Er schieten nog tweeëntwintig maanden over tot je achttiende verjaardag. Het zou wonderlijk zijn als tegen die tijd het contact tussen ons hersteld was. Schlafe mein Liebster, zal ik maar meezingen met Bach.
Je bent er niet. Mag het hopelijk betekenen dat je goed slaapt en zoete dromen hebt. Dan breekt een muzikale zonnestraal door. “Nun wird mein liebster Bräutigam!” Nu zal mijn liefste bruidegom, de held uit Davids stam, tot troost en heil der aarde, eindelijk geboren worden. Nu zal de ster uit Jacob schijnen. Het eerste ochtendgloren breekt al door.
Ik sla er de tekst op na. Hou nu op met wenen, Godsvolk, uw welzijn stijgt hoog aan de hemelboog. “Herr dein mitleid.” De minuten tikken weg terwijl ik werkeloos luister en wacht. Ik word er zo langzaam stil van. Wachten op de hemelse bruidegom, doe ik iets anders? Het is niet Ibrahim geweest die de verwachting ingelost heeft, daar ben ik intussen wel achter. “Heer toon uw medelijden, troost ons en maak ons vrij.”
Ik zou het zelf niet beter kunnen zeggen. Prinsje blijft achterwege en ik lijd aan het gemis. Terwijl het orkest alle variaties op het thema uit probeert, scheppen de tenor en de sopraan, een knaapje van de Wiener Sängerknaben, even adem om dan, om elkaar wentelend, de zucht naar bevrijding en barmhartigheid te bezingen. “Und macht uns frei.”
Prinsje komt niet vanavond.
De boekenstapel
Bismillahi rahmani, rahim.
In Naam van God, goedertieren en barmhartig. Overal in alle landen ligt de troost van de Allerhoogste binnen handbereik, als we maar in staat zijn Zijn Genade te aanvaarden, en vrome boeken mogen lezen, zoals dit hier, en naar muziek van onze eigen keuze mogen luisteren.
Ik voel me getroost en vrijgemaakt, door deze stemmen die zo anders klinken en toch dezelfde tekst zingen, herhalen, omdraaien en over elkaar leggen. Und macht uns frei.
De boeken zijn al die tijd in dozen blijven liggen, zover mogelijk uit het zicht, onderaan de ingemaakte kleerkasten, en op plankjes in de bergplaats, het toilet en in de kleedhoek. Ze liggen kriskras door elkaar op verticale stapelrijen zodat het zoeken niet gemakkelijk is.
Na een half uur heb ik nog steeds niet wat ik zoek, maar ik kom terug met allerlei moois, dat ik al die tijd niet aangeraakt heb, en dat me nu in de handen valt. Maria Getijden, Godvruchtige Overpeinzingen. The Holy Bible in de King James vertaling.
Ik leg me op mijn buik voor de laagste schappen. Ik dien een laddertje te gebruiken om in de hoogte te zoeken. De Perzische mystiek, de soefi’s en de dervisjen. Ik wist niet dat ik het allemaal nog had. Dat mijn boekenbezit zo wanordelijk door elkaar ligt, staat wellicht symbool voor de ontreddering van mijn zielenleven in de voorbije jaren.
In het krappe appartement, dat ik met Ibrahim het laatste jaar van onze gestage gezamenlijke ondergang betrok, was er geen plaats om de boeken een behoorlijke ademruimte te geven. Sommige zijn verdwenen, andere zijn al die tijd in bananendozen opgesloten gebleven.
Dit berokkende mij kwelling en pijn, iets wat Ibrahim nooit begrepen heeft, want ik ben iemand die echt wel van boeken houdt, en die niet zonder kan leven.
Klap op de vuurpijl
Ik vind ook een rood boek met als titel: De Dronken Dichters van Allah. Op de flap staat een prikkeltekst in het Duits, die ik hier overzet:
“Ik ben de verliefde vis, alle zeeën groeten me. Een druppel van mij is de zee, elke druppel de oceaan. Liefde spreekt mijn tong. Liefde is een wandeling. Voor er een troon was, waart gij al koning. Ach, deze liefdeshand keert mijn kommer. Vooraleer Adam geschapen, de ziel in het lichaam gelegd, de duivel vervloekt werden, was de hemel een wandelweg. Wie de verliefde niet verstaat, is een krankzinnige of een bruut.”
Ik vertaal het zo maar even uit de losse pols, maar de gedachte is van Yunus Emre (ca 1240-1320,) moslim, mysticus en dichter die in het Turks schreef. Het citaat lacht me toe in gele letters op de rode wikkel van Allahs trunkene Poeten, van Stefan Makowski, met als ondertitel: “Islamische Liebesmystiker.” Benziger Verlag 1997.
Wie heeft het ooit mooier over verliefdheid gehad? Het boekje is me net in de handen gevallen terwijl ik aan het zoeken was, in de boekenstapels naar iets over Sint-Jan Berchmans.
Het ijsje
Er is niets ergers op aarde dan adolescent te zijn.
Er is niets moois te ontdekken in dit oord vol meeldauw, niets fris in een beschimmeld verleden. Juist daarom wil ik graag jongens in bad stoppen: om iets terug te doen. De schade van het verleden herstellen. Een snuifje gist aan al het bakmeel toevoegen.
Ik wil een onrechtvaardigheid herstellen, en deze breekbare wezentjes, deze onstuurbare jongens een moment van schoonheid en olijke rust gunnen. Ik kom alleen maar tussen, om een enkel ogenblik in hun leven een beetje mystiek te kleuren, op basis van dikke boeken die de papa heeft gelezen.
Tiens tiens als dat mijn zoontje niet is?
XXX
Und macht uns frei. Dan valt de verbinding uit.
Noot: sommige stukken uit deze roman zijn bewust weggelaten (xxx), omdat ze niet voor gevoelige zielen bestemd zijn.
Wordt vervolgd…
Recente bijdragen
Natuurwet – Inleiding
Het idee dat de natuur zich gedraagt volgens vastliggende wetten, bestond al vóór de vijfde eeuw voor Christus. We moeten daarvoor terug naar de […]
Het natuurreservaat van Bandia
Het ligt op een halfuur rijden van ons huis in Somone, bij Saly Portudal in Senegal, een gemakkelijke rit over asfalt. Het reservaat zelf kan je […]
Geef een reactie