Assenverstrooiing
Op de strooiweide.
Een oude livreiknecht loopt met een omgekeerd wierookvat rond, waaruit de as komt te stromen. De islamitische jongen met hoogopgeschoren nek is intussen verdwenen. De regen maakt zich meester van het droge stof en er valt hier niets te rapen. Ricky is nu opgelost.
Het kerkhof ligt op een helling en biedt een majestueus zicht op de vallei, onder een woest wolkendek dat zwart uitslaat en aanleiding geeft tot nieuwe regen. De blik daalt neer over grafzerken die blinken van het vocht, en kruipt dan weer omhoog tegen de glooiing, over het verkavelde landschap aan de overkant van de vallei. Ginder ver, soppend in de regen, wilgenrijen, heggen, akkerbouw.
Ik voel me vreemd teleurgesteld. Verassing spreekt tot de rede, maar niet tot de verbeelding. Wat is er gebeurd met het eeuwige leven van vroeger? Is het voorbij? Na de verstrooiing is er geen graf dat je kunt bezoeken, al moet gezegd dat graven toch al minder dan vroeger bezocht worden. Jammer dat Ricky geen graf heeft. Wie wil terug naar het crematorium om aan zijn geliefde te denken, waar bruine wolken verse lijken tot dieselrook uitbraken?
Terwijl we staan te wachten op iets beter weer, en omdat er geen andere aanwezigen op de begrafenis zijn, besluit ik met deze vrouw in gesprek te komen. Ik dien meteen mijn beste Frans boven te halen, want Brigitte is Française.
Ze komt uit Nantes speciaal voor de begrafenis hier naartoe, of liever voor de crematie. Zij vindt het vreselijk hoe die plechtigheid is gegaan. Zij zet haar beregende bril af en blijkt over verrassende ogen te beschikken. Zo ziet ze er veel meer op haar apropos uit.
Onverwachts ontpopt zij zich tot een levendige, maar aangedane vrouw. Na drie minuten staan we met elkaar te kletsen alsof we elkaar altijd gekend hebben. Ik kan niet alles verstaan wat ze zegt in haar radde Frans, maar het meeste kan ik wel volgen.
Ze is helemaal uit Nantes gekomen en ze heeft er haar zaak moeten voor sluiten, om hier te kunnen zijn, want zij is verkoopster, in haar eigen boetiek veeleer dan een winkel. Zij doet in kristallen en halfedelstenen.
Het gevoel dat Ricky in de nabijheid is, komt sterk opzetten, terwijl ik met haar praat. Ik voel me weer dezelfde als in het begin van de kennismaking en sommige van de goede momenten erna: een immense nieuwsgierigheid, een gierende maag, en een beetje op de zenuwen. Opwinding. Hetzelfde gevoel dat hij altijd al zo goed wist op te roepen.
Onvermijdelijk vraagt ze me ook: “Hoe hebt u hem gekend?”
“Wij waren goede vrienden. Je suis de la Hollande. Il jouait le mondharmonica tres bien. L’accordéon de la bouche. C’était un garçon très bon, au fond.”
Brigitte is blijkbaar blij met iemand over hem te kunnen praten: “Ricky heeft me over u verteld, toen hij nog in leven was. Hij noemde u ‘De Vliegende Hollander,’ wellicht, omdat u rond de wereld vliegt, in uw functie.”
“Voornamelijk in Europa moet ik zeggen.” Brigitte glimlacht, kijkt me aan en vertelt: “Ricky was altijd op zoek naar zijn vader. Hij kwam uiteindelijk bij u terecht. Zo een slechte keuze was het niet, nu ik u zie. U heeft goede ogen. Welk sterrenbeeld?”
Ik ga er niet op in. Ik heb een broertje dood aan astrologie. Heeft Ricky zijn moeder verteld dat we een verhouding hadden? Wist ze dat hij homo was? Ze verandert van toon. “Zelf mag ik over Ricky niet klagen. Hij verafgoodde mij, maar ik kon zijn leegte niet vullen. Alle opvoedingsboekjes vertelden me dat ik mijn zoon los moest laten en de ruimte geven. Hij ging op zoek naar dingen die niet bij me pasten. Ik heb hem grotendeels alleen moeten opvoeden, zeker in de beginjaren, en ik ben erin mislukt, zo blijkt.”
“Is zijn vader nog in leven? Ik heb niemand gezien die op een vader leek, tijdens de plechtigheid.”
“Er was geen enkele Van Genechten.”
“En die Maghrebjongen?”
“Moet vast Abdelhak zijn, iemand waar hij op het einde van zijn leven wel eens over vertelde.”
Koekjesdoos
Brigitte en Wiebe hebben contact met elkaar gehouden.
Een of twee keer per jaar bellen we elkaar om te kijken of er nog iets gebeurd is. Brigitte wilde al een paar keren naar Brussel komen, maar het kwam er nooit van. Het onderzoek viel snel stil, en er was nooit een goede reden. Ik was dan ook niet echt verrast toen ze me deze avond belde. “Wiebe, c’est toi?” Verrassend was wel dat ze al in Brussel bleek te zijn. Ze kwam, ze zette haar valies neer bij mij in de gang, en ze is gebleven.
Zij ziet er ferm uit, maar niet vrolijk. Twee dieper geworden groeven tussen kin en lippen zeggen iets over haar morele sterkte en haar vastberadenheid. En toch is ze altijd in zekere mate opgewekt en bezig. Ze babbelt graag en veel. Wij zitten honderduit met elkaar praten. Het is niet zeker wanneer ze weer weggaat.
Daarvoor heeft ze zelf te veel problemen, want ze is het slachtoffer van overstromingen. De stakker komt uit een Frans stadje bij de monding van de Somme, dat helemaal is ondergespoeld, zoals op de Franse televisieketens te zien en te volgen was. Ze heeft alles verloren, haar huis, haar zaak in halfedelstenen, overal een halve meter water in het pand. De hele buurt is geëvacueerd en ze kregen koffie in een tent.
Het wordt koffiedik kijken om te weten of de verzekeringen iets terug zullen betalen.
Ik hou me graag bezig met uit het Frans te ontcijferen wat ze allemaal bedoelt. Ik heb haar sinds de begrafenis, of juister de assenverstrooiing, niet meer teruggezien, tot nu. Het zal toch vier jaar gaan zijn. Ze is niet veranderd. Het is of we elkaar ons hele leven kennen. Ze had dezelfde hoed op toen ze aankwam, als destijds op het kerkhof. Het moet haar reishoed zijn, in blauwe vochtafstotende stof, met in de diepte onder de oogklep: haar priemende oogjes.
In haar ellende vond ze er niets beters op dan in Brussel aan te spoelen, waar ze hoopt de waarheid omtrent Ricky te vinden. Op de schoorsteenmantel had ze net een dagvaarding liggen uit België toen de overstroming op kwam zetten. Uitgerekend dat papier, dat er al twee weken lag, stopte ze nog net in haar tas, met in de andere hand een valies vol herinneringen, toen ze met een bootje opgehaald werd, met de hele bevolking van de overstroomde oeverwijk.
“Ik twijfelde of ik naar Brussel zou gaan, maar toen de overstroming gebeurde, besloot ik ijlings af te reizen, om de datum voor de ondervraging te halen.”
Het had ook omgekeerd kunnen werken, dat ze de watersnood had ingeroepen om niet naar Brussel te hoeven, maar dat heeft ze niet gedaan. “Alsof ik weg móest. Het is een van de noodzakelijke wendingen die een leven soms moet nemen.” Zo zegt ze filosofisch. Door de overstroming is ze veel kwijt, maar het heeft haar ook bevrijd, zegt Brigitte. “Ik neem me voor, me vanaf nu enkel bezig te houden met de dingen die er wel toe doen.”
Uit de dagvaarding kun je weinig opmaken. Niemand die ons wil vertellen waar het precies over gaat. Gezien de omstandigheden heb ik haar gastvrijheid aangeboden. Voorlopig logeert ze in mijn appartement, en ik moet zeggen dat ik er me onverhoopt goed bij voel. Zij is de enige met wie ik over Ricky kan praten. Ze kookt voortreffelijk en ze luistert mijn vrijgezellenbestaan op met verse dingen.
Herziening
Ricky gezien door de ogen van zijn moeder.
“Hij was een gevoelig, maar aangenaam kind, dat alles voor me zou doen, als ik het vroeg. De ideale zoon. Hij wilde me beschermen. Hij was intelligent maar vaak een beetje somber. Dat zat er van jongs af in. Hij wilde graag alleen maar normaal zijn, niet opvallen, gespaard worden van aandacht.”
Het ging mis vanaf het ogenblik dat hij naar België ging, op internaat, tegen mijn wens, maar het kon niet anders.
Hij leerde Nederlands met extra taallessen.
Ricky werd uitgelachen om zijn Franse accent en was waarschijnlijk diep ongelukkig op de Vlaamse school in Brussel. Het was een fatale vergissing. “Wellicht is dat een van de redenen dat het later slecht afliep.”
Hoewel zijn resultaten onder de verwachtingen blijven, doorloopt hij toch de humaniora, in het internaat. Het gaat verkeerd in het eerste jaar aan de universiteit. Hij verliest een jaar met zuipen, en wellicht met drugs, en komt in de zelfkant van de maatschappij terecht. “In de vakanties zocht hij me op in Frankrijk. Hij deed alsof er niets aan de hand was, maar ik maakte me zorgen. Sorry, het wordt me te machtig.”
“Je moet dit maar een andere keer vertellen.”
“Nee, Wacht even. Ik heb nog wat meegebracht.” Brigitte heeft wat spulletjes van Ricky weten te redden. Ze herpakt zich. Foto’s van zijn jeugd, knipsels, briefjes. Een ernstig baasje dat steeds mooier wordt, naarmate hij opgroeit. En steeds tragischer. Veel is er niet over van zijn jonge leven. Het is een plat koekjesblik uit de jaren zeventig, maar net van de goede afmetingen zodat er brieven van A4 formaat in kunnen.
Ze heeft de spullendoos in de haast meegegraaid en in haar valies gestoken, naast bij wijze van spreken een slip en een tandenborstel, toen ze werd opgehaald uit de overstromingen in Frankrijk.
Ze toont me niet alles. Ze bekijkt elk item eerst grondig, draait het om en beslist dan of ze het me laat zien of niet. Een paar kattebelletjes van de jonge Ricky uit het internaat getuigen van weinig literair talent. Geen zweem van gevoelens of eigen ideeën in die korte zinnen, al kun je eruit opmaken dat hij zijn moeder mist. Er is ook een foto van Victor Van Genechten bij. Een fraaie man met een snor in een luchtvaartuniform.
“Hij is internationaal piloot nu, maar hij stond toen in het begin van zijn carrière. Vaak weg van huis. Kinderen stonden niet in zijn levensplanning.” Haar stem stokt. Als ze het over de vader van Ricky heeft, wordt Brigitte snel vaag en terughoudend.
We aten vanavond groene bonen met spekjes, die ze heel lekker heeft klaargemaakt. “Dat ze ons nu oproepen, betekent dat er misschien toch een proces komt. Jouw dagvaarding en de mijne, het kan geen toeval zijn.”
“Het gezicht van de wijkagent sprak boekdelen, toen ik het er met hem over had. Het Belgische gerecht volgt ondoorgrondelijke wegen.”
“Ricky komt zo weer een beetje tot leven, dat is best wel gek.” Het geeft me rust, te weten dat ik niet de enige ben die nog aan Ricky denkt. Ik vind haar een moedige vrouw. We huilen heel wat af, samen.
Deze middag zijn we lekker samen gezellig terug naar de strooiweide geweest, op het kerkhof in Ukkel, met hetzelfde gammele trammetje in een niet aflatend regenweer. De paraplu’s van Magritte, nu eens open, dan weer dicht, dobberen boven de mensheid. De tram snijdt merkwaardig recht door de slingerende huizenrijen, onder dat rare aquariumlicht dat je krijgt in dit Belgenweer. Het regent nu al maanden met te korte tussenpozen om de stad te laten drogen. Het sijpelende vocht, je wordt er langzamerhand stapel van.
De medepassagiers kijken nors en onverschillig, omdat het zo koud en nat is voor het jaargetijde. Naargelang ze drogen, lijken de tramreizigers te stollen en verstijven, tot ze toch nog overeind springen als hun halte eraan komt. Iedereen vormt een planeet van eenzaamheid en geen enkele uitwisseling ertussen. Het kille vocht baant zich een weg door de naden van onze kleren, nadat onze paraplu het onder een rukwind begeeft.
Strooiweide
Er is toevallig een assenverstrooiing aan de gang.
Ik heb deze keer een videocamera meegebracht. Tijdens het filmen had ik datzelfde gevoel weer, dat Ricky er is, hier ergens dicht bij mij. Het is dezelfde operettefiguur met zijn wierookvat, die daar de as van iemand anders loopt te verstrooien. Als je straks de video bekijkt, zou het de assenverstrooing van Ricky kunnen zijn. Je kunt het verschil toch niet zien. Niets lijkt op as als andere as.
De plechtigheid regent helemaal uit, alsof je een natte dweil in het gezicht krijgt, door de gure wind, en filmen wordt onmogelijk. We komen een beetje op adem, bij een hete uiensoep in de plaatselijke herberg. Vragen en twijfels en spijt. Dan begint ze over drugs. Veel wil ze niet kwijt en het kost haar moeite haar emoties in bedwang te houden.
“Heeft u wel eens drugs gebruikt?” De vraag treft me midscheeps, maar ik antwoord naar waarheid: “Ik heb nooit heroïne of cocaïne of andere harde drugs aangeraakt. Toegegeven, een paar keer wel een streepje coke, in New York in de vroege jaren tachtig. Het heeft niet tot gewoontevorming geleid, veeleer tot afschuw. Ik kan er niet van denken, van de drugs. Een glaasje porto is veel aangenamer, of een joint.”
“Dat kunt u maar beter niet vertellen tijdens het verhoor, denk ik.”
“Ik ben geen druggebruiker, maar ik slik pillen, om u de waarheid te zeggen. Door de dokter voorgeschreven.”
“Wat doet heroïne met mensen?”
“Ik zou het niet weten. Heroïne, ik houd er niet van. Nee, ben je belatafeld. Het is me één keer overkomen. Ik word er nog ziek van. Ik zie beestjes op het behang kruipen, echt waar. Alsof ik rondzweef in een hardnekkige muggenzwerm. Ik ben nog nooit zo ziek geweest. Niet dat ik over mijn nek ging. Ik lag op een matras te kreunen en voelde me slecht.”
“Wat heeft Ricky erin gevonden?”
“Gevonden of gezocht? Iedereen vindt dezelfde bittere droesem op de bekerbodem, maar we zoeken allemaal wat anders, of we beelden ons dat in. Sommige van mijn beste vrienden gebruiken drugs, anderen nemen pillen. Dat is hun keuze. Je bent niet aansprakelijk voor een ander.”
“Maar wat zoeken ze in heroïne?”
“Het is zeer uiteenlopend: verdoving van de zielenpijn, bezwering van een verterende angst, vergetelheid voor pijnlijke herinneringen, doping van prestaties, controle op het eigen gedrag, maatschappelijke vaardigheden. Vermageren. Onderdrukking van de seksualiteit. Afkoppeling van de buitenwereld. Rustig zijn. Inspiratie. Geestesverruiming.”
“Dat kun je door te mediteren toch ook bereiken?”
“Misschien dat ze geen andere manier gevonden hebben in hun leven.”
Het gevoel dat Ricky er nog is, komt telkens weer opzetten, want met hem had ik dezelfde gesprekken.
Recente bijdragen
De UVRM – Van natuurrecht naar mensenrecht
Het verschil tussen natuurwet, natuurrecht & mensenrecht Leestijd: 2-3 minuten. Natuurwet, natuurrecht en mensenrechten zijn nauw met elkaar […]
Natuurwet – Inleiding
Het idee dat de natuur zich gedraagt volgens vastliggende wetten, bestond al vóór de vijfde eeuw voor Christus. We moeten daarvoor terug naar de […]
Geef een reactie