
Interview met Patrick Bernauw: De magisch-realistische auteur over zijn levensloop
Het zijn spannende tijden voor Patrick Bernauw. Met de publicatie van zijn nieuwe boek, Een magisch-realist in mysterieus België, keert hij terug naar het podium voor lezingen en boekvoorstellingen – iets wat hij al een tijd niet meer op deze manier heeft gedaan. Toch kijkt hij er met vertrouwen naar uit. In dit eerste deel van ons gesprek blikt Bernauw terug op zijn lange en veelzijdige loopbaan als schrijver, scenarist en docent, en vertelt hij over zijn blijvende fascinatie voor verhalen en het magisch realisme, een thema dat ook centraal staat in zijn nieuwste boek.
Er staan je een aantal podiummomenten te wachten. Vind je het spannend om je nieuwe boek voor te stellen?
Het is eigenlijk al heel lang geleden dat ik op deze manier nog eens een boek heb voorgesteld. Twintig jaar geleden was het vanzelfsprekend dat grote uitgeverijen bij een nieuwe publicatie een persconferentie organiseerden. Er werd een officieel moment van gemaakt, soms ook in samenwerking met een school, vereniging of bibliotheek. Maar de tijden zijn veranderd. Vandaag zijn zulke voorstellingen meestal alleen nog weggelegd voor bestsellerauteurs. Met een grote B. Groter dan de B van Bernauw. (lacht)
Ik ga het anders aanpakken. Geen klassieke boekvoorstelling waar een of andere politicus een obligate speech komt afsteken. Daar hou ik niet van.. Ik wil iets persoonlijker. Wel op het podium, uiteraard, want daar heb ik me altijd opperbest gevoeld. Ik ben een podiumdier. De voorstelling wordt nu misschien zelfs een klein beetje emotioneel, want ze valt samen met mijn pensioen als schrijfdocent in het deeltijds kunstonderwijs. Enfin, ‘pensioen’… dat blijft voor mij een vreemd begrip. Ik blijf natuurlijk gewoon schrijven, zoals ik altijd heb gedaan. Maar na 21 jaar komt er wel een einde aan mijn lespraktijk. Ik gaf les in Aalst en later ook in Mechelen, en heb daar bijzonder fijne jaren beleefd. Sinds corona was ik eigenlijk ook bijna fulltime lesgever geworden. Onze andere activiteiten met de Scriptomanen vielen toen helemaal stil.
Vóór corona organiseerden we stadsspelen, moorddiners, en gaven we boeken uit die vooral afhankelijk waren van de live boekvoorstellingen. Poëzie, jeugdliteratuur… Genres die niet snel hoge verkoopcijfers halen, maar wél publiek vinden via lezingen en optredens. Heel wat auteurs klopten bij ons aan nadat hun uitgever was afgehaakt omdat ze geen brood meer zagen in herdruk.. Nochtans raakten deze auteurs via lezingen jaarlijks nog steeds tientallen exemplaren kwijt. In zulke gevallen namen wij de fakkel over. Toen tijdens corona die lezingen ook wegvielen, heb ik de activiteiten bij de Scriptomanen noodgedwongen moeten terugschroeven. Online verkoop van dat soort boeken sloeg namelijk niet aan.
Ik zette toen maar de stap om mijn lesopdracht uit te breiden: van vijf naar veertien uur per week, in Aalst én aan het conservatorium van Mechelen. Dat betekende wel dat ik daarbuiten amper nog tijd had voor iets anders. Laat staan om zelf nog te schrijven.
Je bent schrijver, docent, verteller, podcaster… Waar begon die veelzijdigheid, en hoe groeide dat uit tot een volwaardig vertelberoep?
Er zat een heel eenvoudige reden achter: ik wilde van jongs af aan schrijver worden, verhalen gaan vertellen… en dan ook echt als beroep.
Maar wie zich uitsluitend toelegt op proza, merkt al snel hoe moeilijk het is om daar van te leven. Je moet verschillende dingen combineren om rond te komen… of je legt de pen uiteindelijk neer.
Vanaf mijn negentiende nam ik allerlei schrijfopdrachten aan. Eén van de eerste kansen diende zich aan via wedstrijden van de BRT voor luisterspelen. Ze wilden een nieuwe pool van scenaristen aanboren en organiseerden daarvoor intensieve seminaries in Hilversum en Brussel. In één week doorliepen we het hele productieproces van een luisterspel, vanaf het eerste woord tot de eindmontage. Het was ontzettend leerrijk, en meteen een echte professionele leerschool, want schrijfopleidingen bestonden toen nauwelijks. We spreken over het begin van de jaren tachtig.
Bij de BRT mocht je echter enkel schrijven, en dat was voor mij te beperkend. Ik mocht niet regisseren of acteren, want daar moest je een diploma voor hebben. En ik had geen diploma’s. Ook niet om schrijver te zijn. Ik ging op zoek naar een manier van werken waarbij ik het creatieve proces helemaal zelf in handen kon houden: schrijven, produceren, inspreken, regisseren…
Niet veel later deed zich een bijzondere kans voor, via een merkwaardig toeval. In de jaren tachtig werkte René Metzemaekers bij de BRT, onder meer voor de schoolradio. Kort voor zijn pensioen stuitte hij, bij het verlaten van het gebouw aan de Auguste Reyerslaan, op een container vol weggegooide bandopnames uit de jaren vijftig, zestig en zeventig. Luisterspelen waar zogezegd niemand nog interesse in had. Metzemaekers nam ze mee naar huis. Daar ontdekte hij welke schat hij in handen had: een vergeten archief vol Vlaamse radiodrama’s. Hij begon ze opnieuw uit te zenden via de vrije radio’s, toen nog met honderden actief in Vlaanderen.
Via mijn vriend en collega-schrijver Guy Didelez, die toevallig in de buurt van Metzemaekers woonde, raakte ik bij het project betrokken. Metzemaekers had gehoord van onze interesse in scenario’s en luisterspelen, en zag in ons een nieuwe generatie om zijn passie verder te zetten. Hij nam ons onder zijn vleugels en gaf ons toegang tot dat vergeten maar rijke medium. In de studio van mijn broer – die muzikant is – richtten we een eigen onafhankelijk productiehuis op: Radiofonisch Gezelschap Orage. Binnen de kortste keren zaten we op 65 vrije radio’s, met wekelijks een uur aan woordprogramma’s. Het was waanzinnig intensief, maar ook fantastisch.
Toen VTM het levenslicht zag – een zender die ook Vlaamse fictie omarmde – kregen we er nog een nieuwe kans bij. Opgeleide scenaristen waren er toen nauwelijks, dus zocht VTM vooral naar profielen met ervaring. Zoals wij, vanuit de wereld van de luisterspelen. De VRT volgde dat voorbeeld. Zo begonnen we met de Scriptomanen in het begin van de jaren negentig aan scenario’s voor series als Meester! en Wat nu weer!? en later werkte ik zelf ook voor onder meer Wittekerke en Sedes & Belli. Intussen bleven Guy en ik ook jeugdboeken schrijven. In de jaren negentig hadden die veel succes. We zaten bij dezelfde uitgever als Marc de Bel, Dirk Bracke en Karel Verleyen.
De boeken die we toen schreven, kregen later een tweede leven in ons muziektheater. Mijn broer componeerde de muziek en samen traden we op in scholen, culturele centra en bibliotheken. Het werd een unieke mengeling van verteltheater en stand-upcomedy. Ik kwam als ‘auteur met een dikke nek’ mijn boeken voorstellen, maar werd voortdurend – op ludieke wijze – onderbroken door mijn broer en mijn beste vriend, die zorgden voor muzikale intermezzo’s. Het was hilarisch, en ontzettend plezant.
En uiteindelijk ben je dan ook les beginnen geven in creatief schrijven. Wat geef je je studenten vandaag vooral mee?
Niet te veel praten over schrijven. Gewoon dóén. Schrijven leer je door te schrijven, niet door over schrijven te praten. Daarom werk ik in mijn lessen altijd heel praktisch: we steken de handen uit de mouwen. Als we verhalen schrijven, willen we die ook publiceren, of ermee naar buiten komen via verteltheater of een podcast. Met podcasts kun je evengoed luisterspelen zoals vroeger maken, met een vééll lagere drempel: vandaag heb je genoeg aan een laptop, een degelijke microfoon en een stille ruimte. Vroeger kopieerden wij cassettebandjes met meerdere decks en stuurden die dan met de post naar tientallen vrije radio’s. Nu druk je op een knop en je bent wereldwijd te beluisteren.
Als je wil schrijven, moet je ook altijd concreet een ‘schrijfdroom’ formuleren: wat wil je eigenlijk bereiken met je schrijven? Zodra je die droom scherp hebt, kun je bekijken welke obstakels er in de weg staan. Soms zijn dat technische schrijfproblemen – dan werken we daaraan in de les. Maar vaak zijn het praktische bezwaren: te weinig tijd, een gebrek aan structuur, of gewoon de druk van het dagelijkse leven. De meeste cursisten zijn volwassenen. Sommigen hebben een drukke job, een gezin; anderen zijn dan weer gepensioneerd en hebben dus nog minder tijd (lacht). En het komt geregeld voor dat hun omgeving het schrijven niet ernstig neemt. “Moet je nu alweer gaan schrijven?” vragen ze dan. Terwijl niemand het vreemd vindt als je drie keer per week gaat joggen omdat je voor een marathon traint. Schrijven is asociaal, zo blijkt. En ergens klopt dat: schrijven is een solitaire bezigheid. Tenzij je het, zoals ik vaak deed, in een collectief aanpakt.
Schrijven is ook je eigen stem vinden. Ik denk dat we allemaal wel beseffen dat alles al geschreven werd. Maar wat nog niet geschreven is, is jóuw versie ervan. De enige meerwaarde die je als schrijver vandaag nog kunt bieden, is dat je iets op een manier zegt zoals alleen jij dat kan. En dat is ook het moment waarop iemand een echte schrijver wordt. In mijn cursussen herken ik vaak van wie een tekst is, zelfs zonder de naam erboven. Aan de stijl, de thematiek, de vorm. Omdat die persoon zijn of haar unieke stem heeft gevonden. En dáár gaat het om in de literatuur. Dat iemand zijn verhaal vertelt zoals alleen hij of zij dat kan.
Je omschrijft jezelf – of wordt omschreven als – een magisch-realistische auteur. Magisch realisme kent vele gezichten. Wat betekent dat genre voor jou — en hoe vond je daarin je eigen stem?
Elke auteur die zich met het genre van magisch realisme identificeert, lijkt er zijn eigen variant op te ontwikkelen, zijn eigen idioom. Haruki Murakami is niet te vergelijken met Gabriel García Márquez of Isabel Allende, die sterk geworteld zijn in de Latijns-Amerikaanse verteltraditie. En zij zijn op hun beurt weer totaal anders dan John Fowles, Arthur Machen of – hier bij ons – Hubert Lampo of Johan Daisne.
In het begin dacht ik daar niet zo veel over na. Bij Daisne ging het echt over de versmelting van droom en werkelijkheid, heel specifiek. Bij Hubert Lampo, met wie ik dankzij een leerkracht Nederlands in contact kwam – een leraar van wie ik op het atheneum enorm veel heb geleerd – ging het over iets anders. Diezelfde leerkracht bracht mij ook in contact met Herman de Coninck en andere grote namen. Maar ja, de verhalen van Hubert Lampo spraken enorm tot mijn verbeelding.
Zijn definitie van magisch realisme had alles te maken met archetypen, met de leer van Carl Gustav Jung, met het collectief onbewuste dat doorbreekt in ons dagelijks leven en waardoor we dingen gaan doen binnen bepaalde psunatronen. Soms schurkt dat tegen het paranormale aan, of ís het zelfs paranormaal — zeker in de literatuur. Dat je een andere werkelijkheid betreedt.
Een schets van Carl Jung (1875-1961). Bron: Wikimedia Commons.
Wat ik ook altijd heb onthouden van Hubert Lampo, is dat hij zei: in “magisch realisme” is het grondwoord “realisme”. Dat is het belangrijkste. Het is wel “magisch”, ja, maar vooral realistisch. Ik vond dat als concept enorm boeiend. Maar ik was puber, daarna adolescent, en ik schreef toen verhalen à la Lampo. Je schrijft onder invloed – niet van drank of drugs, in mijn geval, maar van andere schrijvers. En ook van muziek, lang geleden.
Maar weet je, dat wás mijn magisch realisme niet. Ik was geboeid door hún aanpak, ik liet me inspireren door hun aanpak… maar ik had bijvoorbeeld nooit zelf echt iets van synchroniciteiten ervaren, zoals Lampo die wel beschrijft in zijn autobiografische werken. Dat kwam bij mij pas veel later.
Synchroniteiten vormen een centraal thema in Een magisch-realist in Mysterieus België. In ons volgende artikel duiken we in alle synchroniteiten die Patrick doorheen de tijd beziggehouden hebben.
Extra informatie
Bezoek de website van Patrick Bernauw: https://www.bernauw.com/
Meer over Patrick’s boekvoorstellingen: https://www.bernauw.com/p/een-magisch-realist-in-mysterieus-belgie.html
Er is nog geen commentaar geplaatst!